Uitspraak 202102136/1/R3


Volledige tekst

202102136/1/R3.
Datum uitspraak: 15 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1a], [appellante sub 1b], en [appellante sub 1c], alle gevestigd te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn, en [appellant sub 1d], wonend te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]),

2.       [appellant sub 2], wonend te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Rijnpark" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2022, waar K.A. [appellante sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2081, naar aanleiding van onder meer door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ingestelde beroepen, gebreken geconstateerd in het door de raad bij besluit van 15 december 2016 vastgestelde bestemmingsplan "Rijnpark, Koudekerk aan den Rijn". Dat plan is vernietigd voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 2", "Wonen - 3" en "Wonen - 4" en de daarbij horende dubbelbestemmingen en aanduidingen; artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder e, van de planregels; artikel 4, lid 4.5, van de planregels; de plandelen met de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "maximum goothoogte (m) = 3" en "maximum bouwhoogte (m) = 5" en de daarbij horende dubbelbestemming en aanduidingen; artikel 3, lid 3.2, onder a, van de planregels. De Afdeling heeft in die uitspraak de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen over de vernietigde plandelen, een nieuw besluit te nemen en dit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

De raad heeft op 18 juni 2019 voor het hele plangebied waarop het bestemmingsplan "Rijnpark, Koudekerk aan den Rijn" zag, mede om de in dat plan geconstateerde gebreken te herstellen, een nieuw ontwerpbestemmingsplan "Rijnpark" in procedure gebracht.

De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 november 2020, 202005153/1/R3, vastgesteld dat zowel de in de uitspraak van 27 juni 2018 aan de raad gegeven termijn van 26 weken na de verzending van de uitspraak om voor het vernietigde plandeel van de gronden van [appellante sub 1] een nieuw besluit te nemen als de termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor het vaststellen van het bestemmingsplan "Rijnpark" ruimschoots zijn overschreden. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 november 2020 de raad opgedragen om uiterlijk op 12 maart 2021 het besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan "Rijnpark" op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Bij besluit van 18 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Rijnpark" vastgesteld. Dit bestemmingsplan ziet uitsluitend op de door de Afdeling in haar uitspraak van 27 juni 2018 vernietigde plandelen, met uitzondering van de vernietigde plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 2", "Wonen - 3" en "Wonen - 4" en de daarbij horende dubbelbestemmingen en aanduidingen. Omdat de raad op 18 februari 2021 geen woningbouw meer wilde, zijn de gronden waarop in het plan van 15 december 2016 woningbouw was voorzien, buiten dit plan gelaten. Het op 18 februari 2021 vastgestelde bestemmingsplan heeft dan ook een kleiner plangebied dan het ontwerpbestemmingsplan "Rijnpark".

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Gevolgde procedure

3.       [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad niet is ingegaan op de door hen naar voren gebrachte zienswijzen.

3.1.    De Afdeling stelt vast dat op 18 februari 2021 bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Rijnpark", toen ook is besloten om de indieners van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan "Rijnpark" van het besluit in kennis te stellen, niet inhoudelijk is gereageerd op de door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] tegen dat ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen. Een nota van zienswijzen ontbreekt dan ook. Uit het raadsvoorstel blijkt dat is besloten niet aan de ingediende zienswijzen tegemoet te komen omdat de raad met het vaststellingsbesluit uitsluitend wenste te beslissen over de in de uitspraak van 27 juni 2018 geconstateerde gebreken, met uitzondering van de vernietigde plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 2", "Wonen - 3" en "Wonen - 4" en de daarbij horende dubbelbestemmingen en aanduidingen. Een nadere motivering is niet gegeven. Tegen de achtergrond van het gegeven dat in dit geval ervoor is gekozen om de in de uitspraak 27 juni 2018 geconstateerde gebreken te herstellen via de weg van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan "Rijnpark", is de Afdeling van oordeel dat de raad een inhoudelijke reactie op de door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] tegen dat ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen niet achterwege kon en mocht laten. Door het bestemmingsplan "Rijnpark" vast te stellen zonder een inhoudelijke reactie op de zienswijzen, de door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] bestreden bestemmingen uit het ontwerpbestemmingsplan vast te stellen en daarbij het plangebied ten opzichte van het ontwerpplan te beperken, heeft de raad het bestemmingsplan "Rijnpark" in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende gemotiveerd. Dit klemt te meer omdat de zienswijze van [appellante sub 1] niet alleen zag op de wijze waarop de in de uitspraak van 27 juni 2018 voor hem relevante gebreken waren hersteld, maar ook betrekking had op plandelen uit het ontwerpbestemmingsplan die in het vastgestelde bestemmingsplan "Rijnpark" zijn vervallen. Voor [appellant sub 2] geldt dat door niet inhoudelijk in te gaan op zijn zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan is miskend dat deze zienswijze vergezeld ging van een onderbouwd verzoek voor een andere bestemming voor zijn perceel. Door een beoordeling daarvan achterwege te laten, heeft de raad gehandeld in strijd met de uit vaste jurisprudentie (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:318, overweging 5.1) blijkende gehoudenheid om te beoordelen of sprake is van een voldoende concreet, tijdig kenbaar gemaakt initiatief waarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid op grond van de ten tijde van de vaststelling van het plan bekende gegevens kan worden beoordeeld, en zo ja, dat initiatief in zijn besluitvorming betrekken.

De betogen slagen.

Conclusie

4.       De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.

5.       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan hetgeen overigens is aangevoerd buiten beschouwing blijven.

6.       De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen over de vaststelling van het bestemmingsplan en dit besluit zo spoedig mogelijk bekend te maken.

Dit betekent dat de raad alsnog inhoudelijk moet beslissen op de zienswijzen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2]. Daarbij mag de raad zich niet beperken tot de zienswijzen over de in de uitspraak van 27 juni 2018 vernietigde plandelen en moet de raad betrekken wat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] in deze procedure aan inhoudelijke argumenten naar voren hebben gebracht.

7.       De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven als hierna vermeld.

8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 18 februari 2021 van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rijnpark";

III.      draagt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      bepaalt dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [appellante sub 1a], [appellante sub 1b], [appellante sub 1c] en [appellante sub 1d] een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee de raad de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

V.       bepaalt dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [appellant sub 2] een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee de raad de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;

VI.      bepaalt dat geen dwangsom wordt verbeurd indien en voor zover het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland een reactieve aanwijzing geven ten aanzien van het onder II bedoelde bestemmingsplan;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a.       € 31,18 aan [appellante sub 1a], [appellante sub 1b], [appellante sub 1c] en [appellante sub 1d], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       € 1.518,00 aan [appellant sub 2], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan appellanten vergoedt het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van:

a.       € 360,00 voor [appellante sub 1a], [appellante sub 1b], [appellante sub 1c] en [appellante sub 1d], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       € 181,00 voor [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.

w.g. Van Diepenbeek
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022

632