Uitspraak 202102894/1/R3


Volledige tekst

202102894/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats] (België),

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Zeeland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het college de bij besluit van 19 december 2016 aan BPD Arcus Kunstwerk b.v. verleende vergunning voor het ontgronden van percelen aan de Zeedijk 19 te Nieuwvliet gewijzigd.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Beach Resort Nieuwvliet B.V. en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2022, waar [appellante], bijgestaan door mr. D.I.N. Levinson-Arps, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schreijenberg, advocaat te Middelburg, en R. de Nooijer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Beach Resort Nieuwvliet B.V., vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

  1. De vergunning maakt de aanleg van watergangen mogelijk voor de uitbreiding van een vakantiepark. De wijziging van de vergunning voorziet in een inkorting van de watergang aan de zuidzijde, een infiltratievoorziening voor regenwater (wadi) in het centrum en een aanpassing van de oplevertermijn.

Ontvankelijkheid

  1. Het college stelt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [appellante] is geen belanghebbende, omdat haar vakantiewoning ongeveer 500 meter ten zuidwesten van de uitbreidingslocatie ligt.

2.1.    De Afdeling heeft haar jurisprudentie over de ontvankelijkheid van beroepen tegen omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, gewijzigd. Aanleiding daarvoor was het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7. Voor zover hier van belang geldt nu voor niet-belanghebbenden dat ook zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of ingeval hen niet kan worden verweten dat zij dit hebben nagelaten (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953). Alleen al omdat [appellante] een zienswijze over het ontwerpbesluit tot wijzing van de vergunning naar voren heeft gebracht, is haar beroep ontvankelijk.

Beroepsgronden

  1. Veel van wat [appellante] in haar beroepschrift betoogt, heeft geen betrekking op de voorliggende wijziging van de vergunning. Daarom laat de Afdeling dit onbesproken.
  1. [appellante] betoogt met betrekking tot de wijziging van de vergunning dat de inkorting en wadi gevolgen hebben voor haar vakantiewoning, omdat deze deel uitmaken van het systeem van de waterhuishouding.

4.1.    Het college stelt dat [appellante] nabij haar vakantiewoning geen gevolgen van de inkorting en wadi kan ervaren. De afwatering vanuit de uitbreidingslocatie verloopt namelijk achtereenvolgens naar het zuiden, westen en noorden en komt dan pas in de buurt van de vakantiewoning. [appellante] heeft dit verloop van de afwatering niet weersproken en niet concreet gemaakt welke gevolgen van de inkorting en wadi de vakantiewoning uiteindelijk zal ondervinden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

  1. Het beroep is ongegrond.
  1. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.

w.g. Schueler
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Snijders
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

279