Uitspraak 202101363/1/R3


Volledige tekst

202101363/1/R3.
Datum uitspraak: 1 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Den Haag,

2.       [appellant sub 2], wonend te Den Haag,

3.       Enka Infra B.V., gevestigd te Den Haag, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Enka Infra B.V. en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Stebru Ontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en Enka Infra B.V. en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 februari 2022, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], Enka Infra B.V. en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Sakkee, ir. E.N. van Wijk en B.P.A. Wouda, zijn verschenen. Ook is op de zitting Stebru Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en bijgestaan door mr. J.E. van der Holst, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ligt in Moerwijk-Oost in het stadsdeel Escamp van de gemeente Den Haag, direct naast het station Moerwijk. Het plangebied wordt begrensd door de ecologische zone langs de Assumburgweg aan de oostzijde, de Rechterenstraat aan de zuidzijde en de Erasmusweg aan de noordwestzijde. In het plangebied staat een voormalige brandweerkazerne die in gebruik is als bedrijfsverzamelgebouw. Aangrenzend bevindt zich een woonblok.

Volgens paragraaf 1.1 van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" is op basis van de beoogde herstructureringsplannen in 2009 de voormalige brandweerkazerne aangekocht met als doel de locatie tot ontwikkeling te brengen in samenhang met de herstructurering van het aangrenzende woonblok. In verband met de economische crisis hebben de herstructureringsplannen lang stilgelegen. Het plan maakt de herontwikkeling van de gronden van het plangebied mogelijk. Het plan voorziet hiervoor in de bouw van ongeveer 540 woningen en ongeveer 4.500 m² bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo) aan bedrijvigheid en ruimte voor onderwijsfuncties en zorg.

2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de omgeving van het plangebied respectievelijk aan het [locatie 1] en de [locatie 2] te Den Haag. Enka Infra B.V. en anderen bestaan uit natuurlijke personen en rechtspersonen die het bedrijfsverzamelgebouw onderhuren. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Enka Infra B.V. en anderen kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan en hebben daarom beroep ingesteld.

Bijlage

3.       De relevante wettelijke bepalingen en planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep van Enka Infra B.V. en anderen

Ontvankelijkheid

5.       Stebru Ontwikkeling B.V. heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van Enka Infra B.V. en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen belanghebbenden bij het bestreden besluit zouden zijn.

5.1.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om over het ontwerpplan zienswijzen naar voren te brengen. Een deel van de natuurlijke personen en rechtspersonen die beroep hebben ingesteld, hebben een zienswijze naar voren gebracht over het ontwerpplan. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling daarom aanleiding om het beroep ontvankelijk te achten.

Omgevingsverordening

6.       Enka Infra B.V. en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 6.12 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland van 20 februari 2019 (hierna: de Omgevingsverordening) is vastgesteld. De raad heeft namelijk niet onderkend dat de gronden van het plangebied moeten worden aangemerkt als bedrijventerrein in de zin van de Omgevingsverordening. De omstandigheid dat deze gronden volgens het vorige bestemmingsplan "Moerwijk" ook konden worden gebruikt voor niet-commerciële dienstverlening of voor woningen, doet hier volgens hen niet aan af. Aangezien de gronden van het plangebied moeten worden aangemerkt als een bedrijventerrein, kon naar hun mening de herontwikkeling op grond van artikel 6.12 van de Omgevingsverordening niet plaatsvinden, zolang niet is voorzien in compensatie voor de functie als bedrijventerrein.

6.1.    In het vorige bestemmingsplan "Moerwijk" was, naast een woon-, verkeers-, en groenbestemming, de bestemming "Gemengd - 3" toegekend aan de gronden van het plangebied. Op grond van artikel 6.1 van de planregels waren de voor "Gemengd - 3" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven tot de categorieën A en B van de Staat van bedrijven bij functiemenging, met uitzondering van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 van het Besluit geluidhinder en garagebedrijven zoals bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op grond van artikel 6.1 van de planregels waren de voor "Gemengd - 3" aangewezen gronden ook bestemd voor dienstverlening, onderwijs, levensbeschouwelijke voorzieningen, speel- en sportvoorzieningen en wonen.

6.2.    De Afdeling is van oordeel dat met het vorige bestemmingsplan "Moerwijk" geen bedrijventerrein mogelijk werd gemaakt als bedoeld in Bijlage I bij de Omgevingsverordening. Het plangebied was namelijk bestemd als een gebied voor functiemenging. Dat bedrijvigheid als één van de genoemde diverse functies was toegestaan, maakt niet dat daarmee sprake is van een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1 in verbinding met bijlage I bij de Omgevingsverordening.

Omdat in dit geval geen sprake is van een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.1 in verbinding met bijlage I bij de Omgevingsverordening, is artikel 6.12 van de Omgevingsverordening niet van toepassing. Het betoog dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 6.12 van de Omgevingsverordening, kan daarom niet slagen.

Stikstof

7.       Enka Infra B.V. en anderen betogen dat de stikstofdepositie-berekening die aan het plan ten grondslag is gelegd, niet deugt.

7.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

7.2.    Voor zover Enka Infra B.V. en anderen betogen dat de stikstofdepositieberekening die aan het plan ten grondslag is gelegd niet deugt, beroepen zij zich op de normen die zijn neergelegd in bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb).

De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van onder meer plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van Enka Infra B.V. en anderen. Uit de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (hierna: de overzichtsuitspraak), onder 10.49 en 10.53, volgt dat deze bepalingen strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden, terwijl het voor Enka Infra B.V. en anderen gaat om onder meer het belang dat zij gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun bedrijfsvoering. Uit de overzichtsuitspraak, onder 10.54, volgt dat de bedrijfseconomische belangen van een appellant echter zo verweven kunnen zijn met het algemeen belang van het behoud van een goede staat van instandhouding van het betrokken Natura 2000-gebied, een belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van deze appellant. De bedrijfseconomische belangen van Enka Infra B.V. en anderen zijn naar het oordeel van de Afdeling niet verweven met het algemene belang van de natuurbescherming zoals hiervoor is bedoeld. Het bedrijfsverzamelgebouw waarbinnen de bedrijfsvoering van Enka Infra B.V. en anderen plaatsvindt, ligt namelijk op een afstand van ruim 4 km van het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied "Westduinpark & Wapendal".

Gelet op het voorgaande laat de Afdeling de beroepsgrond over stikstof buiten beschouwing.

Vertrouwensbeginsel

8.       Enka Infra B.V. en anderen betogen dat de toenmalige wethouder in gesprekken heeft toegezegd dat voor de huisvesting van hun bedrijfsvoering een alternatieve locatie in het vooruitzicht zou worden gesteld, terwijl zij nu worden geconfronteerd met de omstandigheid dat er geen concreet zicht bestaat op een alternatieve locatie.

8.1.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben Enka Infra B.V. en anderen niet aannemelijk gemaakt dat toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat het bestemmingsplan alleen zou worden vastgesteld, als voor de huisvesting van hun bedrijfsvoering een alternatieve locatie in het vooruitzicht zou zijn gesteld. Enka Infra B.V. en anderen hebben namelijk geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er toezeggingen zijn gedaan door de toenmalige wethouder die aan de raad konden worden toegerekend. Bovendien volgt uit de brief van 19 mei 2020 van de wethouders Economie, Internationaal en Dienstverlening en Wonen, Wijken en Welzijn dat de onderhuurders van het bedrijfsverzamelgebouw bij de aanvang van het onderhuren op de hoogte waren gebracht van de tijdelijkheid daarvan.

Gelet op het voorgaande konden Enka Infra B.V. en anderen niet de gerechtvaardigde verwachting hebben dat het bestemmingsplan alleen zou worden vastgesteld, als een alternatieve locatie in het vooruitzicht zou zijn gesteld. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie beroep Enka Infra B.V. en anderen

9.       Het beroep van Enka Infra B.V. en anderen is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]

Indieners beroepschrift

10.     Door [appellant sub 2] is beroep ingesteld mede namens diverse bewoners en ondernemers in en om de huidige brandweerlocatie. Uit het beroepschrift blijkt niet de identiteit van deze bewoners en ondernemers. Op de zitting heeft [appellant sub 2] toegelicht dat deze bewoners en ondernemers moeten worden begrepen als steunbetuigers van het beroep en niet als mede-indieners van het beroepschrift. Dit betekent dat het beroep alleen door [appellant sub 2] is ingediend.

Bestemmingsplanprocedure

- Inspraak

11.     Op 10 december 2019 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden, maar volgens [appellant sub 1] is tijdens deze bijeenkomst ten onrechte alleen individueel voorlichting gegeven. Volgens hem had het ontwerpbestemmingsplan plenair moeten worden gepresenteerd, waarbij ook de mogelijkheid tot het stellen van vragen had moeten worden geboden.

11.1.  Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet of het op een andere dan de door betrokkene gewenste wijze bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Het ontwerpplan heeft volgens de kennisgeving van de terinzagelegging vanaf 21 november 2019 tot en met 2 januari 2020 ter inzage gelegen. Een ieder heeft de mogelijkheid gehad om, mondeling of schriftelijk, zienswijzen naar voren te brengen over het ontwerpplan. [appellant sub 1] heeft in dit geval van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Hiermee is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit en de mogelijkheid om desgewenst daartegen een zienswijze naar voren te brengen.

Het betoog slaagt niet.

- Het informeren van raadsleden

12.     [appellant sub 1] betoogt dat de raadsleden door bestuurders of ambtenaren slecht of helemaal niet over het plan zijn geïnformeerd.

12.1.  De raad had gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college), de stukken van de raadsvergadering van 16 december 2020 en de inhoud van het bestreden besluit de beschikking over de op het plan betrekking hebbende relevante stukken. Het betoog dat de raadsleden slecht of helemaal niet zijn geïnformeerd volgt de Afdeling daarom niet.

Het betoog slaagt niet.

- Kennisgeving

13.     [appellant sub 1] voert aan dat in de kennisgeving van de vaststelling van het plan ten onrechte niet is vermeld dat het plan op papier alleen kon worden ingezien op afspraak in verband met COVID-19.

13.1.  De door [appellant sub 1] genoemde mogelijke onregelmatigheid, wat daarvan ook zij, dateert van na het nemen van het bestreden besluit en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van dit besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Vooringenomenheid

14.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan niet onafhankelijk was gelet op de samenwerking van de gemeente Den Haag met Stebru Ontwikkeling B.V. In dat verband wijst hij op de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Den Haag, Stichting Vestia en Stebru Ontwikkeling B.V. De raad heeft bovendien het initiatief van Stebru Ontwikkeling B.V. omarmt voor het realiseren van 545 woningen, 4.500 m² bvo aan bedrijvigheid en ruimte voor onderwijsfuncties en zorg en een bovengrondse parkeergarage in een wijk die op grond van het vorige plan "Moerwijk" als "rustige enclave" wordt aangemerkt, zonder dat er voorafgaand een uitgebreide gebiedsverkenning heeft plaatsgevonden en een structuurvisie is vastgesteld. Hoewel later een gebiedsverkenning is uitgevoerd, was dit volgens [appellant sub 2] alleen een snelle verkenning. Het voorgaande klemt volgens hem te meer, omdat gelet op de brochure "Snelheid, overzicht en transparantie" van de VNG is vereist dat voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure een startdocument en een structuurvisie worden opgesteld. De raad heeft daarom niet kunnen optreden als onafhankelijk toetsend orgaan.

14.1.  In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het verbod van vooringenomenheid, zoals opgenomen in artikel 2:4 van de Awb, is vastgesteld. Daartoe overweegt de Afdeling dat de strekking van artikel 2:4 van de Awb niet is dat een bestuursorgaan niet vanuit bepaalde beleidskeuzes zou mogen werken. Het gaat erom dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden (vergelijk de uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3156). De omstandigheid dat de gemeente de samenwerkingsovereenkomst heeft ondertekend, betekent op zichzelf niet dat het verbod van vooringenomenheid is geschonden. De gesloten samenwerkingsovereenkomst mag worden betrokken in de belangenafweging. De raad heeft ook andere belangen, zoals de belangen van omwonenden, in zijn besluitvorming betrokken. Volgens de beantwoording van de naar voren gebrachte zienswijzen die is opgenomen in het door het college opgestelde raadsvoorstel voor de vaststelling van dit plan (hierna: de zienswijzennota), is naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen bijvoorbeeld paragraaf 3.2.2 van de plantoelichting geactualiseerd.

Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte geen uitgebreide gebiedsverkenning heeft plaatsgevonden en geen structuurvisie is vastgesteld, betekent dat niet dat de raad per definitie vooringenomen zou zijn. In dat verband wijst de Afdeling erop dat de raad op basis van nieuwe beleidsmatige inzichten en politiek-bestuurlijke afwegingen het bestemmingsplan mag wijzigen. Ook wijst de Afdeling erop dat de voorgeschreven bestemmingsplanprocedure is gevolgd. Aan de brochure "Snelheid, overzicht en transparantie" van de VNG kan niet de betekenis worden toegekend die [appellant sub 2] wenst. Dat is alleen al zo, omdat deze brochure alleen een praktische handreiking voor het versnellen van ruimtelijke projecten bevat. Verder volgt uit paragraaf 1.1 van de plantoelichting en heeft de raad op de zitting toegelicht dat in 2009 in het kader van de Structuurvisie Den Haag 2020 het Masterplan Knoop Moerwijk is opgesteld en dat daarin de gronden van het plangebied al zijn aangewezen als hoogwaardige verdichtingslocatie. Het door de raad vastgestelde plan en de hierin voorziene ontwikkeling sluiten hierop aan.

Het betoog slaagt niet.

Ruimtelijke inpassing

15.     Volgens [appellant sub 2] zal met de in het plan voorziene ontwikkeling ongeveer 1.600 m² aan groen verdwijnen, terwijl dit niet wordt gecompenseerd. Hij wijst erop dat de groene zone rond de huidige bebouwing zal worden verwijderd, waardoor de beleving van de wijk zal worden aangetast. Het verlies van groen wordt volgens hem niet gecompenseerd met de voorziene aanleg van een wandelpad in de ecologische verbindingszone langs de Assumburgweg. Ook wijst [appellant sub 2] erop dat de hoofdwaterleiding zal worden verplaatst naar de ecologische verbindingszone en dat daarvoor bomen moeten worden gekapt. Hierdoor kan geen sprake zijn van een oever met bomen, zoals is omschreven in het plan. [appellant sub 2] betoogt verder dat in de zienswijzennota is vermeld dat wat nu een straat is, groen en water wordt, maar dat dit niet in het plan is geregeld. Er wordt namelijk een rijbaan omgezet in een parkeergarage en van de toevoeging van water is ook geen sprake.

15.1.  De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Aan een strook grond op de oostelijke zijde van het plangebied en aan een strook grond op de zuidwestelijke zijde van het plangebied is de bestemming "Groen" toegekend. De bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Verblijfsstraat" en "Wonen" zijn daarnaast aan gronden in het plangebied toegekend en op grond van de artikelen 5.1, 6.1 en 8.1 van de planregels zijn daar groenvoorzieningen toegestaan. Uit de door de raad overgelegde afbeelding van de groenbalans blijkt dat ongeveer 4.454 m² grond als openbaar groen zal worden ingericht en ongeveer 781 m² grond als groen en speelterrein. De raad heeft op de zitting toegelicht dat hij het niet noodzakelijk acht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan om voorwaardelijke verplichtingen in het plan op te nemen voor de aanleg en instandhouding van het openbaar groen. De raad ziet de aanleg en instandhouding van het openbaar groen namelijk niet als een ruimtelijk noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het plangebied. Ook wijst de raad erop dat de gronden die als openbaar groen zullen worden ingericht, in eigendom van de gemeente Den Haag zijn. Met het toekennen van de bestemming "Groen" en de mogelijkheid om groenvoorzieningen aan te leggen op gronden met andere bestemmingen die daaraan zijn toegekend, beoogt de raad een voldoende groene invulling te bewerkstelligen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op dit standpunt mogen stellen.

Voor zover [appellant sub 2] erop wijst dat bomen moeten worden gekapt  vanwege het verplaatsen van de hoofdwaterleiding naar de ecologische verbindingszone, heeft de raad op de zitting toegelicht dat ter plaatse van de voorziene locatie voor de hoofdwaterleiding weliswaar geen bomen zullen terugkomen, maar dat het gebied wel groen zal worden ingericht. Bomen zullen verder in groepen langs de ecologische verbindingszone worden verspreid. Dit is volgens de raad ook wenselijk vanuit het oogpunt van ecologie. Gezien de breedte van deze zone, waarvoor de bestemming "Groen" geldt, is daarvoor naar het oordeel van de Afdeling voldoende ruimte aanwezig. Bovendien is in de zienswijzennota vermeld dat de bomen die zullen worden gekapt vanwege het verplaatsen van de hoofdwaterleiding elders in het plangebied zullen worden teruggebracht.

Ten aanzien van het betoog dat in de zienswijzennota is vermeld dat wat nu een straat is, groen en water wordt en dat dit niet in het plan wordt geregeld, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat deze passage uit de zienswijzennota een reactie was op de zienswijze dat het stratenpatroon zou gaan veranderen. Daarvan is volgens de raad geen sprake. In dat verband is erop gewezen dat op de locatie waar nu de Assumburgweg is gelegen, groen zal worden aangelegd en aan die zijde sprake zal zijn van groen met water. De betreffende bestemmingen op die gronden bieden die mogelijkheid.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd dat de ruimtelijke inpassing van het plangebied passend is. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van een onaanvaardbaar verlies aan groen geen sprake is.

Het betoog slaagt niet.

Belangen van omwonenden

16.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad in zijn belangenafweging geen rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden. Met het plan wordt een onevenredige druk op de openbare ruimte gelegd, omdat een groot gebouw zal worden gebouwd, groen zal verdwijnen en winkels zullen worden gerealiseerd die geen toegevoegde waarde zullen hebben. Volgens [appellant sub 2] is door de raad geen rekening gehouden met de beleving van het plangebied door omwonenden, omdat de raad alleen zijn eigen doelstellingen wil behalen. [appellant sub 2] verzoekt de Afdeling om de gemeente te vorderen de overeenkomst met Stebru Ontwikkeling B.V. te ontbinden, een onafhankelijke commissie aan te stellen en een onafhankelijke second opinion te laten opstellen.

16.1.  Voorop staat dat - zoals hiervoor is overwogen onder 4 - de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsruimte toekomt en dat hij daarbij de betrokken belangen moet afwegen. De Afdeling moet bij haar toetsing aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling kan niet een eigen oordeel in de plaats stellen van het oordeel van de raad. De Afdeling is ook niet bevoegd - zoals [appellant sub 2] verzoekt - om de gemeente te vorderen een overeenkomst te ontbinden, een onafhankelijke commissie aan te stellen en een onafhankelijke second opinion te laten opstellen.

16.2.  Bij de vaststelling van het plan heeft de raad veel gewicht toegekend aan het belang dat wordt gediend met het binnen het plangebied realiseren van ongeveer 540 woningen en ongeveer 4.500 m² bvo aan bedrijvigheid en ruimte voor onderwijsfuncties en zorg, namelijk het leveren van een bijdrage aan de opgave om woningen toe te voegen aan de regionale woonmarkt en het voorzien in een behoefte van kleinschalige bedrijfsruimtes.

De raad heeft ook andere belangen, zoals de belangen van omwonenden, in zijn besluitvorming betrokken. Uit de zienswijzennota volgt bijvoorbeeld dat de raad naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen de paragrafen 3.2.2 en 4.10.4 van de plantoelichting heeft geactualiseerd. Daarnaast is de notitie "Levels aan de Assumburgweg - Quick scan trillingshinder" als bijlage 11 bij de plantoelichting gevoegd.

Gelet hierop ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat geen evenwichtige belangenafweging aan het plan ten grondslag ligt.

Het betoog slaagt niet.

Maximaal toegestane bouwhoogten

17.     [appellant sub 1] betoogt dat de binnen het plangebied maximaal toegestane bouwhoogten te hoog zijn. Volgens [appellant sub 1] wordt de wens om de hoogte van torens te beperken raadsbreed ondersteund.

17.1.  Uit de artikelen 3.2.1, aanhef en onder c, en 8.2.1, aanhef en onder d, van de planregels in samenhang met de verbeelding volgen de toegestane bouwhoogten voor de gronden met de bestemmingen "Gemengd" en "Wonen". De gronden met de bestemming "Gemengd" zijn onderverdeeld in vier vlakken. Daar gelden bouwhoogten van 24 m, 75 m, 37 m en 110 m. De strook grond op de zuidwestelijke zijde met de bestemming "Wonen" is onderverdeeld in twee vlakken. Daar gelden bouwhoogten van 20 m en 42 m.

Met deze bouwhoogten wordt volgens de zienswijzennota een duidelijk herkenningspunt nabij het station Moerwijk gecreëerd. Het binnen het plangebied toegestane hoogste gebouw zal de entree naar de achterliggende woonwijken markeren. Op de zitting heeft de raad erop gewezen dat weliswaar bij een aantal andere in Den Haag voorziene projecten de maximaal toegestane bouwhoogte is verlaagd, maar dat de raad het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet nodig heeft geacht de maximaal toegestane bouwhoogten ook in dit geval aan te passen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd dat de toegestane bouwhoogten ruimtelijk aanvaardbaar zijn en dat de met het plan beoogde ontwikkeling past in de omgeving.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

18.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte stelt dat er voldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd en dat er geen parkeerproblemen zijn voorzien. Hij wijst erop dat de huidige, overbelaste parkeerplaatsen binnen het plangebied komen te vervallen vanwege de realisatie van de in het plan voorziene ontwikkeling. Voor zover de raad stelt dat de parkeerdruk in Moerwijk-Oost 64% bedraagt, stelt [appellant sub 2] dat de parkeerdruk hoger is, omdat de parkeertelling heeft plaatsgevonden in de periode dat woningen leegstonden. Nadat de telling heeft plaatsgevonden, is bovendien betaald parkeren in Moerwijk-Noord ingevoerd en sindsdien is de parkeerdruk in Moerwijk-Oost verder toegenomen. De raad heeft ook geen rekening gehouden met de omstandigheid dat 1 op de 6 toekomstige bewoners over een bedrijfsbus zal beschikken. Ook heeft de raad niet onderzocht wat de feitelijke balans is tussen woningen en auto’s in bijvoorbeeld de hoogbouw van het Willem Dreespark.

[appellant sub 1] vreest voor parkeeroverlast in het Willem Dreespark, omdat binnen het plangebied minder parkeerplaatsen mogelijk zullen worden gemaakt dan noodzakelijk is op grond van de gemeentelijke parkeernormen.

18.1.  De Afdeling stelt vast dat de raad voor de beoordeling van de vraag of ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkeling wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als uitgangspunt heeft gehanteerd dat de parkeerbehoefte van de voorziene ontwikkeling op het eigen terrein zal worden opgelost.

18.2.  Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is door de raad uitgegaan van de Nota parkeernormen Den Haag van 10 november 2011 (hierna: de Nota). Op pagina 30 van deze nota staat dat het college de berekende parkeerbehoefte naar beneden kan bijstellen, als daar een concrete aanleiding voor bestaat. In deze nota worden enkele argumenten toegelicht die regelmatig voorkomen bij het naar het beneden bijstellen van de parkeerbehoefte. In bijvoorbeeld uitzonderlijke gebieden en situaties kan worden afgeweken van de geldende normen. Ook kan de parkeerbehoefte naar beneden worden bijgesteld, als bijvoorbeeld sprake is van het dubbelgebruik van parkeerplaatsen of van een toezegging tot het treffen van maatregelen op het gebied van mobiliteit.

18.3.  Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft Ecorys het rapport "Parkeerbehoefte project Assumburgweg" van 4 september 2018 (hierna: het parkeeronderzoek) opgesteld. In paragraaf 2.4 van het parkeeronderzoek is beschreven dat de normatieve parkeerbehoefte voor de voorziene ontwikkeling op basis van de parkeernormen uit de Nota uitgaande van de stedelijkheidszone "stad" 573 parkeerplaatsen bedraagt. Bij de berekening van dat aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van het voorlopig programma en de daarbij bijbehorende parkeernormen. Als daarbij op basis van de aanwezigheidspercentages wordt uitgegaan van dubbelgebruik van de parkeervoorzieningen, dan is de parkeerbehoefte 486 parkeerplaatsen.

In de paragrafen 3 en 4 van het parkeeronderzoek is vermeld dat er aanleiding bestaat om die parkeerbehoefte bij te stellen. Voor de voorziene ontwikkeling van ongeveer 540 woningen en ongeveer 4.500 m² bvo aan bedrijvigheid en ruimte voor onderwijsfuncties en zorg zouden 204 parkeerplaatsen passend zijn. Er zijn volgens Ecorys vijf redenen die leiden tot deze lagere parkeerbehoefte, namelijk (1) het hanteren van parkeernormen voor de zone "centrum" in plaats van de zone "stad" voor de functie wonen, (2) het toepassen van geactualiseerde aanwezigheidspercentages van de CROW-publicatie 182, (3) het hanteren van parkeernormen voor zone 2 in plaats van zone 3 voor overige functies, (4) het gebruiken van deelauto’s door een deel van de bewoners en (5) het hanteren van een lagere parkeernorm voor bezoekersparkeren. In paragraaf 5.5.1 van de plantoelichting zijn verder nog twee redenen genoemd op grond waarvan voor de voorziene ontwikkeling kan worden uitgegaan van 204 parkeerplaatsen, namelijk (1) de ligging van het plangebied dichtbij het NS-station Moerwijk en (2) het dubbelgebruik van parkeerplaatsen in de parkeergarage.

Over het hanteren van de parkeernormen voor de zone "centrum" in plaats van de zone "stad" voor de functie wonen, is in paragraaf 3.1 van het parkeeronderzoek nog het volgende vermeld. Er wordt vanuit gegaan dat het verwachte aantal auto’s per huishouden gelijk is aan het in 2017 in de wijk Moerwijk-Oost geregistreerde aantal van 0,5 personenauto’s per huishouden. Het aantal verwachte auto’s per huishouden wordt daarom niet gelijkgesteld aan het landelijk gemiddelde autobezit van 0,9 personenauto’s per huishouden. Daarnaast is vermeld dat het plangebied weliswaar in de stedelijkheidszone "stad" ligt, maar dat wordt uitgegaan van de lagere parkeernorm voor de stedelijkheidszone "centrum" vanwege het werkelijke gemiddelde autobezit in Moerwijk-Oost.

De bevindingen en conclusies van het parkeeronderzoek zijn door de raad ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat in dit geval kan worden volstaan met 204 parkeerplaatsen. In zoverre bestaat er volgens de raad een concrete aanleiding om - gelet op pagina 30 van de Nota - de berekende parkeerbehoefte bij te stellen. In de brief van het college van 12 november 2019 is het voornemen uitgesproken om gemotiveerd af te wijken van het parkeerbeleid bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de in het plangebied voorziene ontwikkeling.

18.4.  De Afdeling stelt voorop dat het in beginsel mogelijk is om het aantal benodigde parkeerplaatsen naar beneden bij te stellen vanwege bijvoorbeeld de nabijheid van een NS-station en de beschikbaarheid van deelauto’s. In dat verband verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:569, over de omgevingsvergunning voor het project "Post Rotterdam". Anders dan in de uitspraak over het project "Post Rotterdam", is de Afdeling in deze zaak over het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg" van oordeel dat de bijstelling van de parkeerbehoefte niet op juiste of navolgbare uitgangspunten is gebaseerd en dat de raad zich daarom niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten behoeve van de voorziene ontwikkeling kon worden volstaan met 204 parkeerplaatsen op het eigen terrein. De Afdeling overweegt daarover het volgende.

18.4.1.         Voor zover de raad er op de zitting op heeft gewezen dat de parkeernormen in de op 7 oktober 2021 vastgestelde Nota parkeernormen Den Haag 2021 zijn verlaagd en dat ook daarom de in het parkeeronderzoek vastgestelde parkeerbehoefte van 486 parkeerplaatsen kan worden verlaagd, stelt de Afdeling vast dat uit paragraaf 2.2 van het parkeeronderzoek blijkt dat bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen de Nota uit 2011 als uitgangspunt is genomen.

18.4.2.         De in het parkeeronderzoek bijgestelde parkeerbehoefte houdt in dat voor de 188 woningen van minder dan 70 m2 een norm van 0,15 in plaats van 0,4 wordt gehanteerd. Voor de 350 woningen met een oppervlakte van tussen de 70 en 100 m² houdt dit in dat een norm van 0,3 in plaats van 0,7 wordt gehanteerd. Dit kan worden afgeleid uit tabel 4-1. Uit het parkeeronderzoek volgt dat de verantwoording voor een lagere parkeernorm voor woningen wordt gevonden in het feit dat in Moerwijk-Oost in 2017 sprake is van een geregistreerd aantal van 0,5 personenauto’s in plaats van het landelijk gemiddelde autobezit van 0,9 personenauto’s per huishouden. Dit maakt volgens het parkeeronderzoek dat uit zou kunnen worden gegaan van de zone "centrum" in plaats van de zone "stad".

Naar het oordeel van de Afdeling is echter niet inzichtelijk gemaakt waarom in dit geval het autobezit in de wijk Moerwijk-Oost representatief kan worden geacht voor het te verwachten autobezit van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen. Daarbij betrekt de Afdeling dat volgens paragraaf 1.1 van de plantoelichting Moerwijk-Oost een wijk is met armoede- en achterstandsproblematiek en 400 van de voorziene nieuwe woningen middeldure/vrije-sectorhuurwoningen behelzen.

De bijgestelde normen van 0,15 en 0,3 wijken verder af van de normen uit de Nota geldend voor de zone "centrum". Deze laatste normen zijn 0,2 voor woningen (appartementen) van minder dan 70 m2 en 0,4 voor woningen met een oppervlakte van tussen de 70 en 100 m². In het parkeeronderzoek is niet inzichtelijk gemaakt waarom deze afwijking verantwoord is.

18.4.3.         In paragraaf 2.4 van het parkeeronderzoek is beschreven dat de parkeerbehoefte voor de voorziene ontwikkeling op basis van de parkeernormen uit de Nota 486 in plaats van 573 parkeerplaatsen bedraagt, omdat sprake zal zijn van het dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Uit paragraaf 5.5 van de plantoelichting volgt dat de parkeerbehoefte van 486 parkeerplaatsen volgens de raad kan worden bijgesteld naar 204 parkeerplaatsen, omdat in het plan is voorzien in het dubbelgebruik van parkeerplaatsen in de parkeergarage. Dit betekent dat bij de beoordeling van het aantal benodigde aantal parkeerplaatsen tweemaal rekening is gehouden met het dubbelgebruik van parkeerplaatsen, namelijk bij het berekenen van de parkeerbehoefte op basis van de Nota en het bijstellen van de parkeerbehoefte. De Afdeling is van oordeel dat de raad niet tweemaal rekening had kunnen houden met het dubbelgebruik van parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen die zijn voorzien voor het dubbelgebruik, zullen naar moet worden aangenomen dezelfde parkeerplaatsen betreffen, zodat daarmee maar eenmaal rekening had mogen worden gehouden.

18.4.4.         Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de bijstelling van de parkeerbehoefte niet op juiste uitgangspunten is gebaseerd en de raad zich daarom niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten behoeve van de voorziene ontwikkeling kon worden volstaan met 204 parkeerplaatsen op het eigen terrein. De Afdeling is daarom van oordeel dat het plan in strijd met artikel 3:46 van de Awb op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering.

De betogen slagen.

18.5.  De vraag die in het licht van de beroepsgronden van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] vervolgens moet worden beantwoord, is of een tekort aan parkeerplaatsen binnen het plangebied leidt tot een parkeerprobleem in de omgeving.

Uit het verweerschrift van de raad blijkt dat voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de parkeersituatie van de voorziene ontwikkeling ook rekening is gehouden met de parkeerdruk in de omgeving. De gemiddelde parkeerdruk in Moerwijk-Oost is gelet op de in 2019 verrichte tellingen ongeveer 64% volgens paragraaf 2.4.3.4 van de plantoelichting. Op basis daarvan concludeert de raad dat er geen sprake is van parkeerproblematiek op buurtniveau.

Omdat uit bijlage op pagina 18 van het parkeeronderzoek volgt dat de netto parkeerdruk voor de gronden van het plangebied 89% bedraagt, is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is uitgegaan van een parkeerdruk van 64%. De door de raad genoemde omstandigheid dat de gemiddelde parkeerdruk in Moerwijk-Oost ongeveer 64% zou bedragen, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad daarmee inzichtelijk heeft gemaakt dat een tekort aan parkeerplaatsen binnen het plangebied niet zal worden afgewenteld op de omgeving, waardoor er een parkeerprobleem kan ontstaan. Dit percentage geeft namelijk geen inzicht in hoeveel fysieke parkeerplaatsen in de buurt daadwerkelijk onbenut zijn. Bovendien blijkt uit paragraaf 3.6 van het parkeeronderzoek en is op de zitting door de raad toegelicht dat betaald parkeren in Moerwijk-Oost niet is ingevoerd. De door de raad in paragraaf 3.6.1.3. van de plantoelichting gedane mededeling dat bewoners van de nieuwe woningen geen parkeervergunning zullen krijgen, had en heeft derhalve zowel op het moment van vaststelling van het plan als op dit moment geen inhoudelijke betekenis. De Afdeling merkt daarbij op dat ook in paragraaf 3.6 van het parkeeronderzoek is gesteld dat wanneer er geen betaald parkeren in de omgeving van kracht is, er geen garantie is dat de parkeerdruk als gevolg van nieuwe woningbouw niet zal worden afgewenteld op de openbare ruimte.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering.

De betogen slagen.

Bereikbaarheid voor hulpdiensten

19.     [appellant sub 1] vreest dat er in het plangebied problemen zullen ontstaan met de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Volgens hem komt dit doordat de Assumburgweg zal worden afgesloten.

19.1.  Voor de tekst van artikel 8:69a van de Awb en de geschiedenis van totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht wordt verwezen naar wat is overwogen onder 7.1.

19.2.  Voor zover [appellant sub 1] vreest dat er in het plangebied problemen zullen ontstaan met de bereikbaarheid voor hulpdiensten, beroept hij zich op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro.

Uit de hiervoor onder 7.2 genoemde overzichtsuitspraak, onder 10.2 en 10.5, volgt dat de norm van een goede ruimtelijke ordening inhoudt dat de raad een veel omvattende belangenafweging dient te maken die moet resulteren in het leggen van bestemmingen en met het oog op die bestemmingen vaststellen van regels omtrent het gebruik, met inbegrip van mogelijkheden voor bebouwing, van de in het plan begrepen gronden. Artikel 8:69a van de Awb staat er niet aan in de weg dat belanghebbenden zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening beroepen om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. De ingeroepen norm uit de Wro strekt kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1]. Hij richt zich namelijk met de beroepsgrond over de bereikbaarheid voor hulpdiensten op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen in het plangebied.

Gelet op het voorgaande laat de Afdeling de beroepsgronden over de bereikbaarheid voor hulpdiensten buiten beschouwing.

Conclusie beroepen [appellant sub 1] en [appellant sub 2]

20.     Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 18.4 en 18.5 zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond. In wat zij hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb moet worden vernietigd, voor zover het betreft de gronden met de bestemmingen "Gemengd" en "Wonen".

Opdracht

21.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

22.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] vergoeden.

23.     De raad hoeft geen proceskosten van [appellant sub 2] te vergoeden.

24.     De raad hoeft geen proceskosten van Enka Infra B.V. en anderen  te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van Enka Infra B.V. en anderen ongegrond;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 16 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg", voor zover het betreft de gronden met de bestemmingen "Gemengd" en "Wonen";

IV.      draagt de raad van de gemeente Den Haag op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,00;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 181,00 aan [appellant sub 1];

b.       € 181,00 aan [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022

159-926

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:4

1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

[…].

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.2.3

1. Een visie, plan, besluit en verordening als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, worden elektronisch vastgesteld. Van een zodanig elektronisch document wordt tevens een papieren versie gemaakt.

2. Indien de inhoud van een elektronisch document als bedoeld in het eerste lid tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, is het eerstgenoemde document beslissend.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

Artikel 1.1

Bijlage I bij deze verordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

Bijlage 1

[…]

bedrijventerrein: terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet- commerciële dienstverlening en industrie;

[…].

Artikel 6.12

1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.

2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.

3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.

5. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, indien:

a. het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 hectare betreft; of

b. regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Planregels van het bestemmingsplan "Kop Assumburgweg"

Artikel 3.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

[…]

c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

[…].

Artikel 5.1

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor

[…]

d. groenvoorzieningen;

[…].

Artikel 6.1

De voor 'Verkeer - Verblijfsstraat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 8.1

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 8.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

[…]

d. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

[…].

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1

1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.