Uitspraak 202107569/1/R1


Volledige tekst

202107569/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Limmen, gemeente Castricum,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Castricum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2021 heeft het college het uitwerkingsplan "Limmer Linten fase 3a Westerweg-Kapelweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2022, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A en vier anderen], en het college, vertegenwoordigd door drs. J. Feron, J. van Boven en R. Peet, bijgestaan door drs. J. Waagmeester, verkeersdeskundige, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Ontwikkelingsbedrijf Limmer Strandwal C.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Limmen-Zandzoom" van 3 februari 2011. Fase 3a heeft betrekking op een nieuw woongebied in het westen van het gebied Limmen-Zandzoom. Globaal gezien wordt het plangebied begrensd door de agrarische gronden ten zuiden van de Pagenlaan in het noorden, (de woonpercelen aan) de Kapelweg in het oosten, de agrarische gronden en woonpercelen aan het Magnolialint in het zuiden en (de woonpercelen aan) de Westerweg in het westen. Het plan omvat 30 woningen, waarvan 7 sociale woningen.

2.       [appellant] en anderen wonen op verschillende locaties in Limmen en kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het uitwerkingsplan. Zij vrezen met name negatieve gevolgen voor de verkeerssituatie in Limmen.

Toetsingskader

3.       Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, moet het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vaststellen. Bij een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht. Onder die beoordeling valt de vraag of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, als die regels daarvoor de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.

Procedurele aspecten

4.       [appellant] en anderen betogen dat de in deze zaak gevolgde methodiek van een globaal bestemmingsplan dat moet worden uitgewerkt, in strijd is met in bijzonder overwegingen 5.4 en 5.5 van de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1960. Het moederbestemmingsplan is bovendien al vastgesteld op 3 februari 2011 en er hebben in de afgelopen 10 jaar allerlei onvoorziene wijzigingen plaatsgevonden. Zij vragen zich af of gemeenteraadsleden en burgers voldoende grip houden op ontwikkelingen.

4.1.    In de uitspraak waar [appellant] en anderen naar verwijzen ging het om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in artikel 1, gelezen in verbinding met artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dit plan had een globaal karakter, waarbij volgens de planregels het plan na de vaststelling in een of meer zogeheten verkavelingsplannen zou worden uitgewerkt. Daarbij ging het om de vraag of er een wettelijke grondslag was om de verkaveling van nieuwe woningen uit te werken in een verkavelingsplan, waarbij onder meer van belang was of een verkavelingsplan als beleidsregel moet worden aangemerkt.

De uitspraak waar [appellant] en anderen naar wijzen gaat dus over wezenlijk iets anders dan hier aan de orde. Hier gaat het namelijk om een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening. Door het vaststellen van een uitwerkingsplan geeft het college uitvoering aan de plicht die volgt uit artikel 19.2 van het moederbestemmingsplan "Limmen-Zandzoom" voor de bestemming "Woongebied-Uit te werken". Het uitwerken van een uit te werken bestemming is een plicht. In wat door [appellant] en anderen is gesteld over planmethodiek ziet de Afdeling daarom geen aanleiding het besluit van 12 oktober 2021 in strijd met het recht te achten.

Evenmin wordt die aanleiding gezien in de omstandigheid dat het moederbestemmingsplan ongeveer tien jaar voor het vaststellen van het uitwerkingsplan is vastgesteld en sindsdien onvoorziene wijzigingen zouden hebben plaatsgevonden. Dit omdat de bevoegdheid tot het vaststellen van een uitwerkingsplan bestaat zolang het moederbestemmingsplan in werking is en bij het vaststellen daarvan juist, binnen de uitwerkingsregels, rekening kan worden gehouden met de meest recente ontwikkelingen.

Het betoog faalt.

5.       [appellant] en anderen betogen dat er extra tijdsdruk zat op de indiening van het beroep. Dit omdat de lokale krant niet is bezorgd en omdat [appellant] de brief van 28 november 2021, waarin hij is gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen, een week later heeft ontvangen.

5.1.    Het staat vast dat [appellant] en anderen tijdig beroep hebben ingesteld en in de gelegenheid waren alle door hen gewenste beroepsgronden in te dienen. Zij zijn dus niet door het niet bezorgen van de lokale krant en de late ontvangst van de brief in hun belangen geschaad. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat, zoals ook door [appellant] en anderen ter zitting is erkend, de bekendmaking van het besluit van 12 oktober 2021 correct heeft plaatsgevonden. Dat [appellant] en anderen meer tijd hadden willen hebben voor het opstellen van een beroepschrift en dat zij dit hadden gehad als zij de lokale krant eerder hadden ontvangen, is niet iets dat het college bij het vaststellen van het uitwerkingsplan hadden moeten betrekken en maakt het besluit van 12 oktober 2021 dan ook niet onrechtmatig. Overigens hadden [appellant] en anderen de mogelijkheid via internet kennis te nemen van het besluit en hebben zij dit, zoals ter zitting toegelicht, ook gedaan.

Het betoog faalt.

Communicatie

6.       [appellant] en anderen betogen dat de inwoners van Limmen voortdurend geconfronteerd worden met slechte communicatie van de gemeente. Dit bevordert niet het vertrouwen in de gemeentelijke overheid en de initiatiefnemers van de bouwontwikkeling. De communicatie tussen de gemeente en de omwonenden dient verbeterd te worden om breder gedragen plannen te krijgen. De gemeente Castricum dient daar meer aandacht aan te geven, bijvoorbeeld door een communicatieplan op te stellen met aanspreekpunten en rechtstreekse telefoonnummers.

6.1.    De manier waarop een gemeente met zijn burgers communiceert, is vanuit bestuurlijk oogpunt van belang maar dat betekent niet dat het besluit van 12 oktober 2021 in strijd is met het recht. Het voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerp bieden van inspraak en plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die ter voorbereiding van het besluit van 12 oktober 2021 is gevolgd. Niet is gebleken dat het college deze wettelijk verplichte procedure onjuist heeft toegepast.

Het betoog faalt.

Woningdichtheid

7.       [appellant] en anderen betogen dat het uitwerkingsplan niet in overeenstemming is met de uitgangspunten van het moederbestemmingsplan. De uitgangspunten van het moederbestemmingsplan zijn namelijk "wonen in groen" en "groen boven rood". De woningdichtheid van 30 woningen in het plangebied is volgens [appellant] en anderen dan ook te groot.

7.1.    In het bestemmingsplan "Limmen-Zandzoom" van 3 februari 2011 is aan de locatie de bestemming "Woongebied-Uit te werken" toegekend.

Artikel 19.1 van de planregels luidt:

"De voor "Woongebied-Uit te werken" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen;

[…]."

Artikel 19.2 luidt:

"Burgemeester en wethouders werken deze bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in de volgende uitwerkingsregels:

[…]

j. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan gemiddeld 15 per hectare, met dien verstande dat:

1. het totale aantal nieuw te bouwen woningen binnen dit bestemmingsplan niet meer dan 565 mag bedragen.

2. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aantal woningen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen."

7.2.    Het moederbestemmingsplan is gedeeltelijk herzien door het op 8 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan "Partiële herziening Limmen-Zandzoom". Op grond van artikel 6 van de planregels van deze partiële herziening is artikel 19.2, aanhef en onder j, van de regels van het moederbestemmingsplan gewijzigd en luidt nu als volgt:

"Het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangeduid met een maximum van 290 woningen voor dit deelgebied, met dien verstande dat:

1. het totale aantal nieuw te bouwen woningen binnen het gehele plangebied niet meer dan 566 mag bedragen.

2. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aantal woningen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen".

De partiële herziening van het bestemmingsplan "Limmen-Zandzoom" is onherroepelijk en het gewijzigde artikel 19.2, aanhef en onder j, van de planregels is daarmee het toetsingskader voor de vraag of het uitwerkingsplan wat betreft het gemiddeld aantal woningen voldoet aan de uitwerkingsregels. Vast staat en niet in geschil is dat op de verbeelding geen gemiddeld aantal woningen per hectare is aangeduid. Ook is er ter plaatse geen aanduiding "maximum aantal wooneenheden". Dit betekent dat er geen gemiddelde per hectare geldt, maar wel een maximum van 290 woningen voor dit deelgebied met de bestemming "Woongebied-Uit te werken" en een maximum van 566 woningen binnen het gehele plangebied.

Het college heeft toegelicht dat er in het deelgebied met de bestemming "Woongebied-Uit te werken" op dit moment ongeveer 114 woningen zijn voorzien in uitwerkingsplannen voor eerdere fasen, zodat er ook met de 30 woningen die in het nu in geding zijnde uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt onder het maximum van 290 woningen voor dit deelgebied wordt gebleven. Daarnaast heeft het college onbetwist gesteld dat ook het maximum van 566 woningen binnen het gehele plangebied niet wordt overschreden.

Gelet hierop is het uitwerkingsplan in zoverre in overeenstemming met de uitwerkingsregels in het moederplan, zoals gewijzigd bij de partiële herziening.

Het betoog faalt.

Verkeer

8.       [appellant] en anderen betogen dat de Afdeling onder 3.2 van de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3460, impliciet heeft geoordeeld dat er in het plangebied van het bestemmingsplan "Limmen-Zandzoom" maximaal 250 woningen mogen worden gebouwd zolang de aansluiting op de A9 niet daadwerkelijk is gerealiseerd. Met dit uitwerkingsplan wordt dit maximum van 250 woningen overschreden terwijl de aansluiting op de A9 onzeker is. Het uitwerkingsplan zal leiden tot vermindering van de verkeersveiligheid in Limmen. Dit omdat de verkeerswegen en kruisingen overbelast zullen worden. Er moeten volgens [appellant] en anderen geen nieuwe woningen meer worden gebouwd, tenzij de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid in het gebied beter zijn geregeld. Uit het aan het plan ten grondslag liggende rapport van Goudappel Coffeng van 25 november 2020 volgt ook dat er een aantal grote verkeerskundige ingrepen moeten worden gedaan als er nieuwe woningen komen, maar de gemeente weigert deze uit te voeren. Zo is de geplande rotonde op de Rijksweg N203/Visweg nog niet aangelegd.

8.1.    De Afdeling heeft onder 3.2 van de uitspraak van 11 november 2015 niet overwogen dat er maximaal 250 woningen mogen komen in het plangebied van het bestemmingsplan "Limmen-Zandzoom". De Afdeling geeft daar alleen de inhoud van het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng van 22 november 2010 weer en heeft daar dus niet, ook niet impliciet zoals [appellant] en anderen veronderstellen, zelf geoordeeld wat uit oogpunt van verkeersafwikkeling het maximum aantal toelaatbare woningen is.

De bevindingen van het verkeersonderzoek zijn neergelegd in het aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggende rapport van Goudappel Coffeng van 25 november 2020. Daarin wordt, anders dan [appellant] en anderen stellen, ervan uitgegaan dat er geen aansluiting op de A9 is. Daarom bestaat er in zoverre geen aanleiding het rapport onjuist te achten.

In het rapport is vermeld dat op basis van de meest recente inzichten woningbouw van 220 extra woningen, tot een totaal van 450 woningen in het Castricumse deel van de Zandzoom, zonder een directe aansluiting op de A9 toch mogelijk is, als verschillende maatregelen worden getroffen om de veiligheid en doorstroming van het verkeer op peil te houden.

Hierover heeft het college ter zitting toegelicht dat ook zij de verkeerssituatie zorgelijk vindt en daarom diverse maatregelen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid ter plaatse al zijn uitgevoerd of op korte termijn zullen worden uitgevoerd. In 2021 is de reconstructie van de Visweg tussen de Hogeweg en Rijksweg N203 uitgevoerd, wat volgens het college het drukste deel van de Visweg is, en er is een plateau aangelegd op de kruising Lavendellint-Kapelweg. Ook is er een doorsteek in het verlengde van de weg Geerkens gemaakt. De reconstructie van de Rijksweg N203 zal in 2022 ter hand worden genomen. De besluitvorming hierover is afgerond en de aanbesteding loopt. Het is de planning dat het project in juni 2022 wordt gegund aan een aannemer en dat de werkzaamheden na de zomer beginnen en begin 2023 zijn afgerond. Het is de bedoeling dat deze hele weg opnieuw wordt ingericht: kruispunten worden waar mogelijk verruimd, inritten bij bedrijven worden verbeterd, er komen oversteekvoorzieningen voor fietsers en voetgangers, en vrij liggende fietspaden worden verbreed. Daarnaast zal de kruising Rijksweg N203/Visweg worden uitgevoerd in de vorm van een rotonde. Dit onderdeel van de reconstructie van de N203 is nog in voorbereiding. Om die rotonde aan te kunnen leggen moet onder meer een aldaar aanwezig Chinees restaurant plaats maken. Het college heeft ter zitting toegelicht dat er inmiddels mondelinge overeenstemming is bereikt met de eigenaar van het Chinees restaurant om de benodigde grond aan te kopen. Daarnaast is het de planning dat in de zomer van 2022 het voor de rotonde benodigde ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd en hoopt het college dat de rotonde begin 2023 gerealiseerd kan worden.

8.2.    Gelet op het al gerealiseerd zijn en op korte termijn nog verder gerealiseerd worden van de hiervoor onder 8.1 genoemde maatregelen, heeft het college zich onder verwijzing naar het rapport van Goudappel Coffeng op het standpunt mogen stellen dat er als gevolg van de bouw van de maximaal 30 woningen, als voorzien in het uitwerkingsplan, geen vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming onaanvaardbaar te achten situaties te verwachten zijn. De in het rapport geschetste maatregelen zijn nodig om 220 extra woningen verkeerskundig aanvaardbaar te realiseren. Dit plan ziet slechts op de eerste 30 woningen van deze 220 en er is dus nog een ruime restcapaciteit van 190 woningen over na het realiseren van deze 30 woningen. Dat maakt ook dat het college dit uitwerkingsplan voor 30 woningen heeft mogen vaststellen terwijl nog niet alle in het verkeersrapport vermelde maatregelen waren uitgevoerd. De Afdeling geeft nu dus ook alleen een oordeel over deze 30 woningen en niet over de vraag hoe de situatie zal zijn als de restcapaciteit bij een eventueel volgend uitwerkingsplan minder is. Op dat moment zullen de verkeerssituatie en de genomen en geplande maatregelen opnieuw moeten worden onderzocht en beoordeeld en kan dat aan de orde komen bij een eventueel beroep tegen een volgend uitwerkingsplan. In ieder geval ziet de Afdeling nu geen grond voor het oordeel dat het college het nu in geding zijnde uitwerkingsplan voor 30 woningen, gelet op de te verwachten verkeerhinder, niet heeft mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

Geluid

9.       [appellant] en anderen betogen dat de geluidsbelasting op de gevels van zowel de nieuwe woningen als de bestaande woningen aan de Westerweg en Kapelweg, te groot is. Zij wijzen erop dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden met 3 dB.

[appellant] en anderen voeren in dit verband ook aan dat de gemeente weinig onderhouds- en herinrichtingswerkzaamheden heeft uitgevoerd en dat de wegen in een slechte staat verkeren. Dit kan leiden tot extra geluidhinder, aldus [appellant] en anderen.

9.1.    Op grond van artikel 82 van de Wet geluidhinder geldt binnen een zone een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, van 48 dB. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de Wet geluidhinder volgt dat dit niet geldt voor 30 km/u-wegen. Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3288, onder 5.2. Dit betekent dat het uitwerkingsplan in zoverre in overeenstemming is met de Wet geluidhinder.

Dat neemt niet weg dat het college de geluidssituatie wel dient te beoordelen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Aan het uitwerkingsplan zijn het "Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Limmer Linten fase 3 te Limmen Deelgebied B" van BK Bouw- en Milieuadvies B.V. van 6 januari 2020 en het "Aanvullend onderzoek wegverkeerlawaai o.b.v. verkeersgegevens Goudappel" van BK Bouw- en Milieuadvies B.V. van 15 juli 2021 ten grondslag gelegd, waaruit blijkt dat de hoogste geluidsbelasting ter plaatse van het plan voor wat betreft de Westerweg en Kapelweg maximaal 51 dB is.

In de toelichting op het uitwerkingsplan heeft het college deze overschrijding van de voorkeursgrenswaarde toelaatbaar geacht omdat ruimschoots wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor gezoneerde wegen binnen de bebouwde kom. Ook is het een lichte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevels van een beperkt aantal woningen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de geluidssituatie voor de bestaande woningen geen onacceptabel wegverkeerslawaai oplevert, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat er vanwege de geluidssituatie geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voor de toekomstige bewoners in het plangebied, staat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde relativiteitsvereiste aan beoordeling van deze beroepsgrond in de weg. In artikel 8:69a van de Awb ligt besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen. Zoals volgt uit overweging 10.12 van de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, kan een appellant kan zich niet beroepen op de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer voor het woon- en leefklimaat bij de nieuw te bouwen woning. Hij beroept zich dan op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening die in dat geval niet zien op bescherming van zijn belangen (vergelijk de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3087 (Baarn)).

Het betoog faalt.

Milieueffectrapportage (m.e.r.)

10.     [appellant] en anderen betogen dat er ten onrechte geen volledige m.e.r.-beoordeling is gemaakt en dat het college niet mocht volstaan met een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het college verricht een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor elk uitwerkingsplan, maar de ontwikkeling van de nu aan de orde zijnde 30 woningen is onderdeel van het aangrenzende gebied Zandzoom in Heiloo. In totaal tellen de plannen binnen het Castricumse deel en het Heiloose deel van de Zandzoom meer dan 2.000 woningen. Daarom moet er een m.e.r.-beoordeling worden gemaakt. De vormvrije m.e.r.-beoordelingen zijn nu ten onrechte gefragmenteerd.

10.1.  Zoals vermeld in paragraaf 3.1 (Milieueffectrapportage) van de toelichting voorziet het uitwerkingsplan in de realisatie van een activiteit als bedoeld in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.).

Het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan betreft een besluit als bedoeld in kolom 4 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Als bij een besluit als bedoeld in kolom 4 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. de drempelwaarden die zijn vermeld in kolom 2 van de desbetreffende categorie worden overschreden, dan moet blijkens artikel 2, vijfde lid, onder a, van het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling worden gemaakt. Bij categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn als drempelwaarde vermeld: gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. In dit geval worden deze drempelwaarden niet overschreden, omdat het uitwerkingsplan betrekking heeft op een oppervlakte van 1,7 hectare en voorziet in maximaal 30 woningen. In dit geval gaat het om de uitwerking van een eerder vastgesteld bestemmingsplan. In het kader van dat plan is al naar de milieueffecten van het totaal aantal in Zandzoom te realiseren woningen gekeken. Dat hoeft bij het vaststellen van dit uitwerkingsplan niet te worden overgedaan. Nu moet alleen nader gekeken worden naar de milieueffecten van de in het plan beoogde 30 woningen. Het college mocht daarom volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

[appellant] en anderen hebben de inhoud en conclusies van de vormvrije m.e.r.-beoordeling verder niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet in wat zij hebben aangevoerd daarom geen aanleiding om de vormvrije m.e.r.-beoordeling onjuist te achten.

Het betoog faalt.

Toewijzing sociale woningen

11.     [appellant] en anderen betogen dat de toewijzingsprocedure van de in het uitwerkingsplan voorziene sociale koopwoningen ten onrechte niet in het uitwerkingsplan is opgenomen. Nu hierover niets is vastgelegd, kan de projectontwikkelaar toewijzen aan wie hij wil, zodat het maar de vraag is of deze woningen terecht komen bij de juiste doelgroepen.

11.1.  Daargelaten of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg staat, volgt de Afdeling het standpunt van het college dat de toewijzingsprocedure niet ruimtelijk relevant is en daarom niet kan worden geregeld in een uitwerkingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het college heeft dus terecht geen aanleiding gezien een toewijzingsprocedure in het plan op te nemen.

Het betoog faalt.

Conclusie

12.     Het beroep is ongegrond.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022

855