Uitspraak 202005921/1/V2


Volledige tekst

202005921/1/V2.
Datum uitspraak: 25 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).

Procesverloop

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 oktober 2020 in zaak nr. NL20.14163, hoger beroep ingesteld.

Bij brief van 19 januari 2022 heeft de vreemdeling het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.

2. De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken in reactie op een brief van de staatssecretaris aan de Afdeling van 5 januari 2022 en gelijktijdig een verzoek gedaan om de staatssecretaris in de proceskosten daarvan te veroordelen. In de brief van 5 januari 2022 staat dat de staatssecretaris bij besluit van 8 juli 2021 de vreemdeling alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend. Hiermee is hij de vreemdeling tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.

3. Het verzoek moet als kennelijk gegrond op na te melden wijze worden toegewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Graat
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022

309-936