Uitspraak 202105408/1/R1


Volledige tekst

202105408/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

Bedrijvenvereniging Huiswaard-Overstad (hierna: de vereniging), gevestigd te Alkmaar,

appellante,

en

de raad van de gemeente Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Ringerskwartier" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging en BPD Ontwikkeling B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2022, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C] en de raad, vertegenwoordigd door B. Wedding, zijn verschenen. Voorts is ter zitting BPD Ontwikkeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn en [gemachtigde D] en [gemachtigde E], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied is gesitueerd in de wijk Overstad, op de hoek van de Noorderkade en Noorderstraat, en is nu geheel in gebruik als open parkeerterrein. Aan de overzijde van het Noordhollandsch Kanaal bevindt zich de historische binnenstad. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat maximaal 285 woonappartementen in combinatie met commerciële voorzieningen en inpandige parkeervoorzieningen worden gebouwd. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voor het plangebied invulling gegeven aan de notitie Kanaalzone Alkmaar en ontwikkelbeeld Overstad. Het project wordt ontwikkeld door BPD Ontwikkeling.

1.1.    De vereniging komt op voor de ondernemers in dit gebied en kan zich niet met het plan verenigen, omdat het plan volgens haar in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden

3.       Ter zitting heeft de vereniging haar beroepsgrond dat de raad onvoldoende heeft onderzocht dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bestemmingsplan vanuit een oogpunt van geluid (mede in verband met de onderdoorgangen) ruimtelijk aanvaardbaar is, ingetrokken. Ditzelfde geldt voor de beroepsgrond dat ten onrechte voor stikstof geen passende beoordeling is gemaakt, als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming.

4.       De vereniging betoogt nog wel dat de voorziene hoogbouw in strijd is met de door de raad vastgestelde notitie Kanaalzone Alkmaar en ontwikkelbeeld Overstad (hierna: het ontwikkelbeeld Overstad), omdat niet aan de randvoorwaarden voor het realiseren van torens wordt voldaan. Volgens de vereniging heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat met het onderhavige plan geen sprake is van een set of cluster als bedoeld in het ontwikkelbeeld Overstad. De voorziene torens staan namelijk (te) dicht bij elkaar en de stelling van de raad dat met het bestemmingsplan is gewaarborgd dat de plint tenminste 50 procent open en/of toegankelijk is, klopt niet, aldus de vereniging. Volgens de vereniging zorgt het project ervoor dat het bedrijventerrein, dat in de huidige situatie goed zichtbaar en bereikbaar is, vrijwel geheel afgesloten raakt van de binnenstad.

4.1.    De raad heeft toegelicht dat het ontwikkelbeeld Overstad de visie voor de ontwikkeling van het gebied langs het kanaal geeft en specifiek ingaat op de toegevoegde waarde van torens langs het kanaal. De torens komen ten minste 50 meter van elkaar te staan en zullen ‘met de voeten in de stad’ staan met een plint die tenminste 50% open en/of toegankelijk is. De torens worden verder niet allemaal direct langs het kanaal gerealiseerd maar in een zone langs het kanaal, en de torens vragen om een inpassingsstudie ten aanzien van wind, zon en de molenbiotoop. Het ontwikkelbeeld Overstad geeft richting aan het aantal en de positie van die torens.

De raad heeft, onder verwijzing naar onder meer het ontwikkelbeeld Overstad, gemotiveerd uiteengezet dat in het plangebied sprake is van twee torens met een maximale bouwhoogte van 50 meter. De eerste toren is gesitueerd aan de zijde van het kanaal (woongebouw A1), de tweede toren is gesitueerd aan de zijde van het Huiswaarderplein (woongebouw A3). Het aantal en de positie van de torens in het plangebied zijn in lijn met het ontwikkelbeeld Overstad. Daarin staat namelijk dat de maximale bouwhoogte 35 meter is met incidenteel ruimte voor torens van maximaal 50 meter. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming, omdat het voorziet in gestapelde bouw van maximaal 35 meter tussen twee torens van 50 meter hoog, die ruim 75 meter van elkaar af staan en zich bevinden binnen de in het ontwikkelbeeld Overstad aangewezen zones. De raad heeft daarmee deugdelijk gemotiveerd dat het project niet in strijd is met het ontwikkelbeeld Overstad.

4.2.    Vast staat dat de zichtbaarheid van de achterliggende bedrijven door dit plan zal verminderen. Nu is namelijk sprake van open gebied. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling voor dit hoogstedelijk centrumgebied mogen kiezen voor intensieve bebouwing. Daarbij heeft de raad voldoende gemotiveerd dat het plan de verbinding met de binnenstad zoveel mogelijk in stand laat. Er zijn voldoende doorgangen en looproutes zodat bezoekers van de binnenstad ook de achterliggende bedrijven kunnen bereiken. Ook zullen in de plint commerciële functies mogelijk zijn om een verbinding te maken tussen de binnenstad en de achterliggende bedrijven. Voor zover de vereniging heeft betoogd dat het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening faalt dat betoog.

De stelling van de vereniging dat de welstand onvoldoende is gewaarborgd leidt niet tot een ander oordeel. De raad heeft toegelicht dat hij, gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan, een beeldkwaliteitsplan heeft vastgesteld voor de ontwikkeling van het Ringerskwartier, als aanvulling op de Welstandsnota 2016. De raad heeft zich gelet hierop op het standpunt mogen stellen dat het opnemen van welstandseisen in het bestemmingsplan niet noodzakelijk is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1939).

Het betoog slaagt niet.

5.       De vereniging betoogt verder dat de bereikbaarheid van de ter plaatse gevestigde bedrijven tijdens de bouw onvoldoende aandacht heeft gekregen.

5.1.    Voor zover de beroepsgronden gaan over het feitelijk gebruik van de openbare ruimte tijdens de bouw en de eventuele feitelijke afsluiting van de weg, zijn dat uitvoeringsaspecten die bij de beoordeling van het bestemmingsplan geen rol spelen. De raad heeft overigens op de zitting toegelicht dat hij actief in gesprek is met de vereniging over de bereikbaarheid van de bedrijven tijdens de bouw. Het betoog slaagt niet.

6.       De vereniging voert verder aan dat bij de berekening van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Zij stelt dat geen onderscheid mag worden gemaakt naar type woning/gebruiker en dat in de verrichte onderzoeken onvoldoende rekening is gehouden met de commerciële functies in het plangebied. De mogelijkheid van afkoop via het parkeerfonds en het regelen van voldoende parkeerplaatsen via de te verlenen omgevingsvergunningen is te onzeker. De vereniging voert tot slot aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de fietsparkeerbehoefte en dat niet nader is onderbouwd om hoeveel plekken het gaat en of deze ook gerealiseerd kunnen worden.

6.1.    Over de fietsparkeerbehoefte geldt dat de raad heeft toegelicht dat het parkeerbeleid van de gemeente Alkmaar geen normen kent voor fietsparkeren, maar dat bij de planvorming en bij de voorbereiding van het bestemmingsplan wel nadrukkelijk rekening is gehouden met de fietsparkeerbehoefte. Volgens de raad is zowel binnen de woonbestemming als de verkeersbestemming de realisatie van fietsparkeervoorzieningen toegestaan. Voor de bewoners wordt gezorgd voor een afsluitbare bergruimte voor de stalling van de fietsen en de initiatiefnemer heeft aangegeven dat daarnaast wordt voorzien in een extra algemene inpandige stallingsruimte voor fietsen met korte looplijnen tot het openbaar gebied voor de bewoners of hun bezoek. Verder heeft de raad toegelicht dat voor de bezoekers in de openbare ruimte wordt voorzien in voldoende fietsparkeergelegenheid. Hiermee heeft de raad zijn standpunt over de fietsparkeerbehoefte deugdelijk gemotiveerd. Het betoog slaagt in zoverre niet.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat tussen partijen onenigheid bestaat over de vraag hoe groot de parkeerbehoefte van de mogelijk gemaakte commerciële ruimtes zal zijn en op welke wijze daarin zal moeten worden voorzien. Volgens de mobiliteitsvisie van 28 april 2021 wordt voor de commerciële en maatschappelijke functies in de eerste bouwlaag uitgegaan van 1.500 m2 met een norm van 2 parkeerplaatsen per 100 m2. De vereniging heeft gemotiveerd gesteld dat een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden ook 1.500 m2 detailhandel is, waarvoor een hogere parkeernorm geldt. Uitgaande van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden heeft de raad dus onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoeveel parkeerplaatsen er nodig zullen zijn.

Ook heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt of de parkeerbehoefte ter plaatse in de openbare ruimte kan worden opgevangen door bestaande dan wel nog te realiseren parkeerplekken. De conclusie van de mobiliteitsvisie van 28 april 2021 is namelijk dat de parkeerbehoefte van de commerciële ruimten, de bezoekers van de woningen en het surplus van de parkeernorm van bewoners, in de omliggende openbare ruimte moet worden opgevangen. Het gaat volgens dat onderzoek om maximaal 180 parkeerplaatsen, die nodig zijn op zaterdagavond. Er wordt ter oplossing hiervan verwezen naar de planregel dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning aan de nota parkeernormen moet worden voldaan en dat een afkoopsom zal worden gestort in het parkeerfonds, maar dat geeft onvoldoende inzicht in de door de raad te beantwoorden vraag of 180 parkeerplaatsen, die bij uitvoering van het plan in de openbare ruimte beschikbaar moeten zijn, op aanvaardbare termijn daar te realiseren zijn. Daarbij betrekt de Afdeling dat door realisatie van het plan het bestaande parkeerterrein zal verdwijnen. De stelling in de brief van 24 augustus 2021 van het college over een motie dat de gedachte is een modulaire garage te bouwen die dek voor dek wordt opgebouwd, is niet concreet genoeg om nu al zicht te hebben dat in ieder geval 180 parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad onvoldoende onderzocht of het plan vanuit parkeerkundig oogpunt aanvaardbaar en uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt.

Conclusie

7.       Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft dus een gebrek. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Bestuurlijke lus

8.       Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad daarom opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak het onder 6.2 vermelde gebrek in het besluit van 24 juni 2021 te herstellen. Dat dient te gebeuren door bij het bepalen van de parkeerbehoefte voor de in het plan in artikel 4.1, onder b, in de eerste bouwlaag mogelijk gemaakte commerciële en maatschappelijke functies uit te gaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden en alsnog inzichtelijk te maken op welke wijze de parkeerbehoefte in de openbare ruimte kan worden opgevangen.

8.1.    De raad hoeft voor een eventueel nieuw besluit geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

Proceskosten en griffierecht

9.       In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Alkmaar op om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 6.2 het daar omschreven gebrek in het besluit van de gemeente Alkmaar van 24 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ringerskwartier" te herstellen, en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en het eventuele nieuw of gewijzigd te nemen besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Yildiz

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022

594