Uitspraak 202101703/1/R1


Volledige tekst

202101703/1/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, wonend te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk,

2.       [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Langedijk, thans Dijk en Waard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2021 heeft het college het wijzigingsplan "Perceel achter [locatie 1], Broek op Langedijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2022, waar [appellant sub 1], [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. L. Brouwers, rechtsbijstandverlener te Leusden, [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jager, M.D.M. Smit en mr. D.W.V. Zijlstra, zijn verschenen. Verder is [partij], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid om een vrijstaande woning met tuin te realiseren op het perceel achter de woning aan de [locatie 1] in Broek op Langedijk. Het plangebied ligt in het zuiden van Broek op Langedijk, ongeveer 50 m ten oosten van de Twuyverweg en ten westen van het kanaal Omval - Kolhorn. [partij] is initiatiefnemer van het wijzigingsplan.

2.       Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 30, onder f en j, van de regels van het bestemmingsplan "Broek op Langedijk", vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk op 25 juni 2013 (hierna: het moederplan).

Artikel 30, onder f, van de planregels luidt: "Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5" de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen ‘Tuin’ en ‘Wonen - Vrijstaand’, met dien verstande dat:

1. het aantal vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 1;

2. het parkeren ten behoeve van de woning wordt gerealiseerd op het eigen terrein;

3. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemmingen ‘Tuin’ en ‘Wonen - Vrijstaand’ van overeenkomstige toepassing zijn."

Artikel 30, onder j, luidt: "De onder a t/m i bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het straat- en/of bebouwingsbeeld;

- de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

- de verkeersveiligheid;

- de milieusituatie;

- de sociale veiligheid."

Toetsingskader

3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat onverlet de plicht van het college om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

Inleiding

4.       [appellant sub 1] en anderen wonen op de percelen [locatie 2] en [locatie 1], ten noorden van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan omdat zij vrezen voor negatieve gevolgen voor hun woon- en leefklimaat.

Voorbereiding plan

5.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, omdat zij ten onrechte onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming daarvan. In dit verband stellen zij dat er geen ruimte was voor participatie bij de planvorming.

5.1.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Verder is niet gebleken dat bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing is gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en anderen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen.

Het betoog faalt.

Strijd met voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan. Volgens hen is het wijzigingsplan in strijd met de voorwaarde in artikel 30, onder f, van de regels van het moederplan, omdat een bouwvlak is toegekend aan het perceel. Verder voeren zij aan dat het wijzigingsplan ten onrechte voorziet in een voorwaardelijke verplichting om het perceel op te hogen. Volgens [appellant sub 1] en anderen bestaat er geen enkele noodzaak tot het ophogen van het perceel. De wijzigingsbevoegdheid voorziet volgens hen alleen in de mogelijkheid om de bestemming van de gronden van het wijzigingsgebied te veranderen in "Tuin" en "Wonen — Vrijstaand". Volgens [appellant sub 1] en anderen worden in het wijzigingsplan daarnaast aspecten geregeld die zich geheel of gedeeltelijk buiten het plangebied van het wijzigingsplan afspelen. Hierbij wijzen zij op het aanleggen van een sloot en het ophogen van gronden. [appellant sub 1] en anderen betogen daarnaast dat de beoogde damwand niet passend is binnen de gronden met de bestemming "Tuin".

6.1.    Artikel 4.2.1 van de planregels van het wijzigingsplan luidt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:

1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd; hoofdgebouwen

2. mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1;

4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan respectievelijk 3,5 meter en 8,5 meter bedragen;

[…]."

Artikel 4.2.2 luidt: "Het bouwen van een woning is uitsluitend toegestaan indien de volgende werken en werkzaamheden ten uitvoer zijn gebracht en in stand worden gehouden:

a. het realiseren van waterlopen met een minimale maatvoering van 2 meter waterbreedte en 0,40 meter waterdiepte op de locaties die zijn aangegeven in de tekening in bijlage 2 van deze regels;

b. het ophogen van de gronden van het kadastraal perceel B4692 tot een maximale maaiveldhoogte als opgenomen in de tekening in bijlage 2 van deze regels waarbij een zakbaken wordt geplaatst voor het bepalen van de hoeveelheid ophoogmateriaal."

6.2.    In reactie op het betoog dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 30, onder f, van de regels van het moederplan, overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 4.2.1 van de regels van het wijzigingsplan staat dat een hoofdgebouw uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd. Het opnemen van een bouwvlak op de verbeelding is dan ook een voorwaarde voor het kunnen realiseren van een hoofdgebouw op het perceel. De wijzigingsvoorwaarden in artikel 30 van het moederplan verzetten zich niet tegen het toekennen van een bouwvlak aan de gronden. Nu de wijzigingsbevoegdheid ertoe strekt ter plaatse de bouw van een vrijstaande woning mogelijk te maken, heeft het college daartoe een bouwvlak in het wijzigingsplan kunnen opnemen. Verder betekent de omstandigheid dat de wijzigingsbevoegdheid, die is neergelegd in artikel 30, onder f, van de planregels van het moederplan, niet uitdrukkelijk de mogelijkheid vermeldt van het in een wijzigingsplan opnemen van een regeling als die van artikel 4.2.2, die door het college als een voorwaardelijke verplichting wordt aangeduid (hierna: "voorwaardelijke verplichting"), niet dat een dergelijke regeling niet in het voorliggende wijzigingsplan kan worden opgenomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3260, onder 5.5.1). Het stellen van de voorwaardelijke verplichting valt naar het oordeel van de Afdeling binnen de aan het college toegekende bevoegdheid. Voor zover [appellant sub 1] en anderen stellen dat de realisering van deze voorwaardelijke verplichting voor een deel ten onrechte buiten de wijzigingsplangrenzen plaatsvindt, volgt de Afdeling dit betoog onder verwijzing naar haar uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:353, onder 15.3, niet. Een voorwaardelijke verplichting kan ook zien op gronden buiten het plangebied, mits de verplichting uitvoerbaar is. In dit geval bestaat over de uitvoerbaarheid daarvan geen twijfel omdat de gronden in eigendom zijn van [partij]. De uiterste begrenzing van het gebied van het wijzigingsplan wordt in dit geval overigens bepaald door de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 5" van het bestemmingsplan "Broek op Langedijk", zodat het vaststellen van een wijzigingsplan voor een groter gebied rechtens niet mogelijk was. Wat betreft de realisatie van de damwand op buiten het wijzigingsplan gelegen gronden, waaraan in het moederplan de bestemming "Tuin" is toegekend, heeft het college toegelicht dat een dergelijke damwand wordt geslagen om het wegzakken van de opgehoogde grond richting de te graven sloot te voorkomen. Die ophoging is volgens het college functioneel noodzakelijk voor de bouw van de vrijstaande woning. [appellant sub 1] en anderen hebben dit niet gemotiveerd betwist. Over het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de beoogde damwand niet passend is binnen de tuinbestemming, die in het moederplan aan die gronden is toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. Voor het realiseren van een damwand van hoger dan 1 m op die gronden is een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het moederplan, vereist. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten aannemen dat een dergelijke vergunning niet verleend kan worden. Daarbij heeft het college overigens ook nog gewezen op de mogelijkheid van het ophogen van het talud als alternatief voor het slaan van de damwand. Gelet hierop heeft het college niet op voorhand in redelijkheid moeten inzien dat het wijzigingsplan op het door [appellant sub 1] en anderen bestreden onderdeel niet uitvoerbaar is. De Afdeling zal hierna onder 8 nader ingaan op de andere bezwaren van [appellant sub 1] en anderen over de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Het betoog faalt.

Aantasting gebruiksmogelijkheden aangrenzende percelen

7.       [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van hun aangrenzende percelen, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 30, onder j, van de planregels van het moederplan. Zij voeren aan dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast, doordat vlakbij hun woningen een vrijstaand huis wordt gebouwd, zodat het uitzicht vanuit hun woningen en hun privacy worden aangetast. Ook voeren zij aan dat er minder zonlicht zal toetreden in hun woningen. [appellant sub 1] en anderen stellen dat het wijzigingsplan af doet aan het landelijke karakter van de omgeving. Zij betogen verder dat de ontsluiting van het plangebied ten onrechte via hun percelen plaatsvindt. Ook stellen zij dat het bouwverkeer zeer dicht langs hun woningen zal rijden, waarbij een risico op schade bestaat.

7.1.    Artikel 3.2 van de planregels van het wijzigingsplan bevat de regels voor de bestemming "Tuin" en luidt:

"a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

1. de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;

2. de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;

3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3,5 m.

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg en het openbaar groen gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;

2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

3. voor het overige mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd."

7.2.    De Afdeling stelt voorop dat in het moederplan een woonbestemming aan de gronden in het plangebied is toegekend. In verband met het daarin niet tevens opgenomen zijn van een bouwvlak voorziet dit plan niet bij recht in de mogelijkheid om ter plaatse een woning te realiseren. Dit laatste neemt niet weg dat de afweging of een woonbestemming op deze gronden planologisch aanvaardbaar is, al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het moederplan en als een gegeven mag worden beschouwd. Voorts voorziet de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 30, onder f van de regels van het moederplan, in één vrijstaande woning. Daarmee moet de planologische aanvaardbaarheid van de realisering van een woning op de gronden met een woonbestemming, uiteraard met inachtneming van de wijzigingsvoorwaarden, als opgenomen in artikel 30, onder j van de regels van het moederplan, in beginsel ook als een gegeven worden beschouwd. Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van die woning, die een goothoogte van maximaal 3,5 m en een bouwhoogte van maximaal 8,5 m mag hebben. De woning is niet direct naast de woningen van [appellant sub 1] en anderen voorzien, aangezien de bestemming "Tuin" zich tussen de percelen van [appellant sub 1] en anderen en de voorziene woning bevindt. In artikel 3.2 van de planregels van het wijzigingsplan zijn de bouwmogelijkheden voor de gronden met de bestemming "Tuin" beperkt. Gelet hierop is er geen reden voor het oordeel dat het college had moeten concluderen dat het uitzicht van [appellant sub 1] en anderen onevenredig wordt aangetast of dat hun privacy onevenredig wordt aangetast. Voor dit oordeel neemt de Afdeling verder in aanmerking dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat (vergelijk de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2512). Naar het oordeel van de Afdeling is er daarnaast geen sprake van omstandigheden die het verrichten van een specifieke bezonningsstudie noodzakelijk maken. Hierbij betrekt de Afdeling naast de maximale bouwhoogte van de voorziene woning en de ligging daarvan ten opzichte van de percelen van [appellant sub 1], dat de percelen van [appellant sub 1] en anderen op ongeveer 18 m afstand van de voorziene woning in het wijzigingsplangebied staan. Aldus is op voorhand niet aannemelijk te achten dat de realisatie van de voorziene woning tot in dit kader relevant te achten schaduwwerking voor [appellant sub 1] en anderen zou kunnen leiden. Het college heeft daarnaast het standpunt mogen innemen dat het landelijke karakter niet wijzigt door de bouw van één woning. Hierbij heeft het college mogen betrekken dat meerdere woningen in de directe omgeving van de voorziene woning staan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten concluderen dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en anderen onevenredig wordt aangetast. Tijdens de zitting heeft het college verder onweersproken toegelicht dat de ontsluiting van het plangebied kan plaatsvinden via het perceel van [partij], zodat eigendomsgrenzen ter plaatse niet worden overschreden. Hierbij acht de Afdeling ook van belang dat de situatietekening in bijlage 2 bij de planregels, voor zover daarnaar wordt verwezen in artikel 4.2.2 van de planregels, slechts betrekking heeft op het ophogen van de gronden van het perceel "B4692" en op het realiseren van sloten, en daarmee niet op de ontsluiting van het plangebied. Het wijzigingsplan laat dus een enigszins andere ontsluiting dan vermeld op die tekening toe. Wat betreft het betoog over overlast tijdens de bouw, overweegt de Afdeling dat de gevreesde overlast van bouwwerkzaamheden geen betrekking heeft op het wijzigingsplan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de percelen van [appellant sub 1] en anderen valt te verwachten. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde in artikel 30, onder j, van de planregels van het moederplan.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid wijzigingsplan

8.       [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat het wijzigingsplan onuitvoerbaar is. Hierbij wijzen zij erop dat vanwege de waterhuishouding en de geomechanische werking van de gronden de kans op schade op hun percelen groot is. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de demping van een sloot overlast op hun percelen zal veroorzaken. Daarnaast betogen [appellant sub 1] en anderen dat de effecten van de beoogde oprit langs het perceel [locatie 1] onvoldoende zijn onderzocht. Ook is volgens hen geen rekening gehouden met de aanbouw van het woonhuis aan de [locatie 1]. Het grootste risico op schade volgt volgens [appellant sub 1] en anderen uit de horizontale grondvervormingen. Hieraan is in de geohydrologische rapporten die ten grondslag zijn gelegd aan het wijzigingsplan volgens hen ten onrechte voorbij gegaan. Ter onderbouwing van hun betoog wijzen zij op het rapport "Waterhuishouding nieuwbouw [locatie 3]" van Sweco van 13 januari 2021 (hierna: het rapport van Sweco), dat zij hebben laten opstellen. Dit rapport roept vragen op die ten onrechte niet zijn beantwoord in de geohydrologische rapporten die ten grondslag zijn gelegd aan het wijzigingsplan, aldus [appellant sub 1] en anderen.

8.1.    In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is vermeld dat vanwege de ligging tussen twee dijken het voornemen bestaat om het perceel op te hogen. Om inzicht te krijgen in mogelijke negatieve effecten op aangrenzende woonpercelen zijn de gevolgen van het plan voor het aspect afwatering en zettingen onderzocht. Aan het wijzigingsplan ligt het geohydrologisch advies "Bouwrijp maken van perceel [locatie 3] Broek op Langedijk" van Tjaden van 30 juli 2020 (hierna: het advies van Tjaden) ten grondslag. Ook ligt aan het wijzigingsplan de zettingsanalyse "De [locatie 3] te Broek op Langedijk" van Tjaden van 10 augustus 2020 ten grondslag. Deze adviezen zijn in opdracht van de initiatiefnemer opgesteld. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een "second opinion" laten uitvoeren, genaamd "Second opinion - achter [locatie 1] te Broek op Langedijk" van Antea Group, van 5 november 2020.

Naar aanleiding van deze adviezen is in opdracht van het college ook een "second opinion" uitgevoerd, genaamd "Notitie second opinion zettingsanalyse en maatregelen nieuwbouw perceel [locatie 2] Langedijk" van Wareco van 4 november 2020.

8.2.    Het college stelt zich op basis van de onder 8.1 genoemde adviezen op het standpunt dat met het plan negatieve effecten op aangrenzende woonpercelen kunnen worden voorkomen, mits er maatregelen worden genomen. Deze maatregelen hebben wat betreft afwatering betrekking op het handhaven van greppels dan wel het graven van sloten evenwijdig aan de percelen [locatie 2] en [locatie 1]. Het college heeft besloten de volgens hem meest effectieve maatregel te laten treffen, te weten het graven van sloten. Met sloten wordt voorkomen dat water afstroomt richting de naastgelegen percelen en wordt tevens voorkomen dat grondwater vanuit de ophoging richting de woning aan de [locatie 1] kan stromen, waarmee grondwateroverlast in de kelder wordt tegengegaan. Het graven van deze sloten heeft een regeling gevonden in artikel 4.2.2 van de planregels.

8.3.    De Afdeling stelt vast dat het rapport van Sweco dateert van na het opstellen van de rapporten die ten grondslag zijn gelegd aan het wijzigingsplan, maar van vóór het vaststellen van het wijzigingsplan zelf. Het college heeft toegelicht dat in de besluitvorming rekening is gehouden met het rapport van Sweco. Het college heeft hierbij gewezen op een e-mailwisseling tussen de gemeente en de opstellers van het advies van Tjaden. [appellant sub 1] en anderen hebben dit niet gemotiveerd betwist. Daarnaast overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant sub 1] en anderen menen, het wijzigingsplan niet verplicht tot het dempen van een sloot, die zich overigens buiten het gebied van het wijzigingsplan bevindt. Het eventueel dempen van de sloot betreft een uitvoeringsaspect dat in deze procedure niet aan de orde kan komen. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en anderen over de beoogde oprit, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar wat hiervoor onder 7.3 is overwogen dat de ontsluiting van het plangebied kan plaatsvinden vinden via het perceel van [partij]. Verder heeft het college toegelicht dat de aanbouw van het woonhuis aan de [locatie 1] is meegenomen in de second opinion van Antea Group en in de zettingsanalyse van Tjaden. Het college heeft dit onderbouwd met verwijzing naar onder andere de rapporten van Tjaden, die als basis hebben gediend voor de beoordeling in de second opinion van Wareco. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de aanbouw van het woonhuis aan de [locatie 1] niet is meegenomen in de rapporten die ten grondslag zijn gelegd aan het wijzigingsplan, mist gelet hierop feitelijke grondslag. Wat betreft de vrees van [appellant sub 1] en anderen voor schade vanwege horizontale grondvervormingen heeft het college toegelicht dat met de in paragraaf 4.4 van de plantoelichting genoemde maatregelen negatieve effecten op aangrenzende woonpercelen kunnen worden voorkomen. In de second opinion van Antea Group en van Wareco is hier aandacht aan besteed. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat in de geohydrologische onderzoeken ten onrechte voorbij is gegaan aan horizontale grondvervormingen, slaagt daarom niet.

Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de Afdeling ook in zoverre geen aanleiding hoeven zien aan de uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.

Het betoog faalt.

Alternatieven

9.       [appellant sub 1] en anderen betogen tot slot dat het college ten onrechte de door hen voorgestelde alternatieven om de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling te realiseren, niet heeft betrokken bij de vaststelling van het wijzigingsplan. Ter onderbouwing van hun betoog wijzen zij op de aangedragen alternatieven in het rapport van Sweco.

9.1.    Het college moet bij de vaststelling van het wijzigingsplan een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. Het college heeft toegelicht dat de keuze voor de locatie van het bouwvlak en daarmee de situering van de voorziene woning verband houdt met privacy overwegingen. Gelet hierop heeft het college toereikend gemotiveerd waarom niet voor de door [appellant sub 1] en anderen voorgestelde alternatieven is gekozen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat uit de voorgaande overwegingen naar voren komt dat geen sprake is van een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en anderen in geval de woning, zoals voorzien in het wijzigingsplan, aan de noordwestzijde van het perceel wordt opgericht.

Het betoog faalt.

Conclusie

10.     Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

Inleiding

11.     [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 4], de voormalige Jachthaven Broekerwerf, in Broek op Langedijk. [appellant sub 2] is daarnaast initiatiefnemer van een project dat voorziet in het realiseren van tien vrijstaande woningen op die locatie. Hiervoor heeft de raad op 6 oktober 2020 het "Bestemmingsplan Herontwikkeling Jachthaven Broekerwerf in Broek op Langedijk" vastgesteld. Het gebied van dat plan heeft aan de zuidkant een uitloper die ten oosten van het voorliggende plangebied ligt. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het voorliggende wijzigingsplan, aangezien hij vreest voor nadelige gevolgen voor zijn aangrenzende perceel.

Participatie

12.     [appellant sub 2] betoogt dat hem geen mogelijkheid tot participatie is geboden, in tegenspraak met wat is vermeld in het voorstel tot vaststelling van het wijzigingsplan aan het college.

12.1.  Onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen onder 5.1, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Niet is gebleken dat bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing is gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. Het college heeft er door kennisgeving in het Gemeenteblad op gewezen dat de mogelijkheid bestond om een zienswijze naar voren te brengen over het ontwerpplan. Ook [appellant sub 2] had die mogelijkheid. Hij heeft daarvan echter geen gebruik gemaakt. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen.

Het betoog faalt.

Evidente privaatrechtelijke belemmering

13.     [appellant sub 2] betoogt dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van het wijzigingsplan in de weg staat, omdat het plan deels is voorzien op gronden van zijn aangrenzende perceel, waarvoor geen toestemming is verleend. Hierbij wijst [appellant sub 2] op de situatietekening in bijlage 2 bij de planregels.

13.1.  De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:831) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan - of in dit geval een wijzigingsplan - in de weg staat, slechts aanleiding is als deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

13.2.  Anders dan [appellant sub 2] betoogt, heeft de regeling van artikel 4.2.2 van de planregels alleen betrekking op gronden van [partij] en niet op het perceel van [appellant sub 2]. Dit geldt ook voor de in bijlage 2 bij de planregels opgenomen situatietekening, voor zover daarnaar in artikel 4.2.2 wordt verwezen. In wat [appellant sub 2] aanvoert ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Het betoog faalt.

Anderszins niet uitvoerbaar zijn van wijzigingsplan

14.     [appellant sub 2] betoogt verder dat het wijzigingsplan anderszins onuitvoerbaar is. Volgens hem is er ten onrechte geen dwarsprofiel getekend van de grens met zijn perceel. Dit is volgens [appellant sub 2] nodig om het effect van de in het plan voorziene ontwikkeling op zijn perceel in te schatten. Ook betoogt [appellant sub 2] dat er een verschil bestaat tussen de hoek van het talud die wordt aangehouden in de situatietekening zoals bedoeld in bijlage 2 van de planregels en het talud in de zettingsanalyse "De [locatie 3] te Broek op Langedijk" van Tjaden van 10 augustus 2020, waardoor volgens [appellant sub 2] het effect van de zetting op zijn perceel ongunstiger is. Daarnaast betoogt [appellant sub 2] dat er verschillende hoogtes van het watersysteem worden aangehouden en bij de berekening van de taludoplossing is miskend dat die oplossing nadelige gevolgen kan hebben voor de naastgelegen sloot. Volgens [appellant sub 2] zullen het beheer en het onderhoud van de sloot wijzigen als gevolg van het wijzigingsplan. [appellant sub 2] wijst daarnaast op de mogelijkheid om de sloot tussen het wijzigingsplangebied en zijn eigen perceel te dempen. Hierdoor verdwijnen volgens hem de nadelige gevolgen van de ophoging van het wijzigingsplangebied. Ook wordt hierdoor de beschikbare ruimte van het plangebied aanzienlijk vergroot. Daarnaast stelt hij dat de functie van het watersysteem gehandhaafd blijft indien de voorgestelde sloot verbonden wordt met de inlaat. Tevens wordt hiermee voorkomen dat er een doodlopende en droogvallende nieuwe sloot ontstaat, aldus [appellant sub 2].

14.1.  De Afdeling overweegt dat in deze procedure het wijzigingsplan voorligt. De sloot bevindt zich buiten het plangebied van het wijzigingsplan, namelijk in het plangebied van het "Bestemmingsplan Herontwikkeling Jachthaven Broekerwerf in Broek op Langedijk". De daar geldende bestemming "Groen" verzet zich niet tegen het dempen van de sloot. Dit betoog kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden en behoeft daarom geen verdere bespreking.

Het betoog faalt.

Conclusie

15.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Proceskosten

16.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022

195-928