Uitspraak 202003806/2/R3


Volledige tekst

202003806/2/R3.
Datum uitspraak: 18 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Grolloo, gemeente Aa en Hunze,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Grolloo, gemeente Aa en Hunze,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Aa en Hunze,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1953, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 14 mei 2020 te herstellen.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 25 november 2021 (het herstelbesluit) het bestemmingsplan "Grolloo, Lienstukken-Zuid 2021" (het herstelplan) vastgesteld.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben hierover zienswijzen naar voren gebracht.

De Afdeling heeft in het herstelbesluit en de gegeven reacties geen aanleiding gezien voor een nader onderzoek ter zitting. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om opnieuw ter zitting te worden gehoord in verband met de vervanging van staatsraad mr. G.M.H. Hoogvliet door mr. J.H. van Breda. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 14 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Grolloo, Lienstukken-Zuid" vastgesteld. Het plan voorziet in een nieuw woongebied voor 10 woningen aan de zuidrand van het dorp Grolloo, aansluitend aan de bestaande straat Lienstukken.

Tussenuitspraak en tussenconclusie

2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 12.3 overwogen dat niet kenbaar naar voren is gekomen of rekening is gehouden met mogelijke hydrologische gevolgen van het plan voor de naastgelegen esrandbeplanting, terwijl in de plantoelichting onder meer is beschreven dat op het plangebied de kernkwaliteit landschap, te weten het landschapstype "Esdorpenlandschap", van toepassing is en dat kenmerkend voor dat landschap de es is, die veelal omzoomd is met esbosjes/esrandbeplanting.

De Afdeling heeft verder onder 13.2 overwogen dat uit de op de zaak betrekking hebbende stukken niet blijkt of het plan in overeenstemming is met artikel 2.27 van de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (hierna: de Omgevingsverordening), doordat niet kan worden nagegaan of het plan bijdraagt aan het behoud en versterken van de Drentsche Aa (eerste lid) of dat gebruik is gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden uit het tweede of derde lid.

3.       Gelet op wat onder 12.3 en 13.2 is overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 14 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Grolloo, Lienstukken-Zuid" gegrond. Dat besluit dient te worden vernietiging wegens strijd met artikel 3:2 in samenhang met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Opdracht tussenuitspraak

4.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om, met inachtneming van overweging 12.3 en 13.2, binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daar omschreven gebreken te herstellen. De raad is daarbij opgedragen met inachtneming van wat in die overwegingen is vermeld, ofwel het bestemmingsplan alsnog deugdelijk te motiveren, dan wel een ander besluit te nemen.

Het herstelbesluit

5.       Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

6.       In dat kader bespreekt de Afdeling hierna het besluit van de raad van 25 november 2021 tot vaststelling van het herstelplan. Om aan de opdracht uit de tussenuitspraak te voldoen, heeft de raad dit besluit genomen. Uit het raadsvoorstel en de plantoelichting behorend bij dit besluit blijkt dat de [initiatiefnemer] hydrologisch onderzoek heeft laten verrichten naar de hydrologische gevolgen van het herstelplan voor de naastgelegen esrandbeplanting. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage "Hydrologische effectenstudie Aanleg van een waterbergingssloot te Grolloo" van Wiertsema & Partners van 7 oktober 2021 (hierna: het hydrologisch onderzoek).

Verder is in het raadsvoorstel vermeld dat naar het inzicht van het college van burgemeester en wethouders uit de overwegingen van de tussenuitspraak volgt dat het herstelplan niet aan artikel 2.27, eerste lid, van de Omgevingsverordening kan voldoen en dat daarom de plantoelichting is aangevuld met een motivering waarom het herstelplan kan voldoen aan artikel 2.27, tweede lid, van de Omgevingsverordening en dat daarom de welstandsregels die voor het gebied vanuit de gemeentelijke welstandsnota gelden alsnog direct in het herstelplan als beeldkwaliteitsplan verplicht zijn gesteld.

Zienswijzen

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met het herstelplan en voeren daartoe het volgende aan.

Hydrologische effecten op de esrandbeplanting

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat niet is uitgesloten dat het herstelplan leidt tot onaanvaardbare hydrologische effecten op de naastgelegen esrandbeplanting. Zij voeren in dat kader aan dat het Waterschap Hunze en Aa’s (hierna: het waterschap) ten onrechte niet is betrokken bij het hydrologisch onderzoek. [appellant sub 2] en anderen plaatsen verder enkele kanttekeningen bij passages uit het hydrologisch onderzoek.

8.1.    In het hydrologisch onderzoek staat dat door de aanleg van een waterbergingssloot ten behoeve van het project Lienstukken Zuid te Grolloo een verandering plaatsvindt in het lokale hydrologische systeem en dat in het onderzoek de hydrologische effecten als gevolg van de aanleg van deze waterbergingssloot worden beschouwd. Daarbij is, volgens het onderzoek, specifiek gekeken naar de nabijgelegen esrandbeplanting.

In het hydrologisch onderzoek is een projectbeschrijving opgenomen voor deze beoordeling in paragraaf 2.2. In het plangebied wordt vanwege het project ongeveer 2.700 m² aan nieuwe verharding gerealiseerd. Om deze verhardingstoename te compenseren wordt in het plangebied een waterberging aangelegd met een capaciteit van 220 m². Hiervoor worden twee waterbergingssloten aangelegd. Deze sloten zullen afwateren op de bestaande sloten in het plangebied. De diepte van de nieuw aan te leggen waterbergingssloten bedraagt ongeveer 1,2 m ten opzichte van het toekomstige maaiveldniveau en dit komt overeen met ongeveer +16,2 NAP. Volgens het hydrologisch onderzoek is de initiatiefnemer voornemens de nieuwe waterberging aan te laten sluiten op de bestaande sloten middels een stuw. Mogelijk wordt als alternatief de afvoer uitgevoerd als dam waarin op 0,3 m boven de bodem van de waterbergingssloot een afvoerbuis wordt aangebracht. De bestaande sloten liggen direct zuidelijk aangrenzend aan de esrandbeplanting.

In paragraaf 3 van het hydrologisch onderzoek is een geohydrologische beschrijving opgenomen, waarbij het maaiveldverloop, de bodemopbouw, de grondwaterstroming en het oppervlaktewater van het gebied zijn beschreven. In paragraaf 4 van het hydrologisch onderzoek zijn vervolgens de hydrologische effecten geanalyseerd in de huidige situatie en in de toekomstige situatie bij uitvoering van het project, zoals hierboven is beschreven. Op basis van die analyse is in paragraaf 5 van het hydrologisch onderzoek geconcludeerd dat niet wordt verwacht dat in de toekomstige situatie een significant grotere hoeveelheid water verdampt dan in de huidige situatie. Het grootste gedeelte van het water in de waterbergingssloot zal infiltreren in het freatische pakket waardoor de geohydrologische situatie onveranderd blijft.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat met het hydrologisch onderzoek de hydrologische effecten van het herstelplan op de naastgelegen esrandbeplanting zijn onderzocht. Voor zover [appellant sub 2] en anderen kanttekeningen hebben geplaatst bij enkele passages uit dat onderzoek, is de Afdeling van oordeel dat zij geen concrete gegevens naar voren hebben gebracht waaruit kan worden afgeleid dat het hydrologisch onderzoek gebreken of leemtes in kennis vertoont. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit onderzoek heeft mogen baseren.

Waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen stellen dat het waterschap ten onrechte niet voorafgaand aan de vaststelling van het herstelplan is betrokken bij het onderzoek naar de hydrologische effecten van het plan op de esrandbeplanting, overweegt de Afdeling dat uit paragraaf 4.11 van de plantoelichting volgt dat overleg met het waterschap heeft plaatsgevonden over het toekomstig watersysteem. Verder bestaat er geen plicht voor de raad om een dergelijk hydrologisch onderzoek door het waterschap te laten uitvoeren of het waterschap daarbij op voorhand actief te betrekken. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen met deze beroepsgrond hebben willen betogen dat een onderzoek door het waterschap de objectiviteit van het onderzoek garandeert, overweegt de Afdeling dat het enkele feit dat onderzoeken worden uitgevoerd in opdracht van het bevoegd gezag of de initiatiefnemer van het project geen reden geeft om op voorhand te twijfelen aan de juistheid en de objectiviteit van de inhoud van de rapportage of aan een zorgvuldige uitvoering van het onderzoek. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gelet op wat hiervoor over de inhoud van het hydrologisch onderzoek is overwogen, voldaan aan de uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeiende plicht.

8.3.    Omdat uit het hydrologisch onderzoek naar voren komt dat de geohydrologische situatie onveranderd blijft, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het herstelplan niet leidt tot onaanvaardbare hydrologische gevolgen op de nabijgelegen esrandbeplanting.

Het betoog slaagt niet.

Omgevingsverordening

9.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het herstelplan in strijd met artikel 2.27 van de Omgevingsverordening is vastgesteld. Daarbij wijzen zij er onder andere op dat niet is beoordeeld of is voldaan aan de voorwaarde, genoemd onder artikel 2.27, tweede lid, onder a, van de Omgevingsverordening.

9.1.    Artikel 2.27, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt:

"Een ruimtelijk plan kan, voor zover dit plan betrekking heeft op gronden aangeduid op kaart D2 (Nationaal Park Drentsche Aa), alleen voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen voor zover deze bijdragen aan het behoud en het versterken van en niet in strijd zijn met de doelstellingen, kwaliteiten en kenmerken van het Nationaal Park Drentsche Aa zoals deze zijn opgenomen in het BIO-plan Drentsche Aa 2.0 (2012 - 2020)."

Het tweede luid luidt:

"In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voor zover dit plan betrekking heeft op een gebied dat onderdeel uitmaakt van het Nationaal Park Drentsche Aa in ruimtelijke ontwikkelingen voorzien wanneer:

a. de kenmerken van het landschap worden versterkt en er rekening wordt gehouden met het draagvermogen van het landschap gelet op de bouwvolumes, schaalgrootte en verschijningsvormen, en;

b. het ruimtelijk plan vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan en landschappelijk inpassingsplan die juridisch verbonden zijn aan het desbetreffende ruimtelijke plan."

9.2.    Uit de bij het herstelplan behorende toelichting en het onderliggende raadsvoorstel leidt de Afdeling af dat het herstelplan volgens de raad niet aan artikel 2.27, eerste lid, van de Omgevingsverordening kan voldoen, maar wel aan artikel 2.27, tweede lid, van de Omgevingsverordening.

In paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting is hierover het volgende vermeld. Voor voorliggend bestemmingsplan geldt het gestelde zoals opgenomen in artikel 2.27, tweede lid, onder b. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld  dat door middel van een voorwaardelijke verplichting aan de regels is gekoppeld en daarmee is gericht op de daadwerkelijke uitvoering ervan. Ook zijn de welstandscriteria zoals die gelden voor het gebied ‘Esdorpenlandschap’ als beeldkwaliteitsplan opgenomen als bijlage van de regels en daarbij voorwaardelijk gemaakt. Door deze welstandsregels juridisch gezien bindend aan het bestemmingsplan te koppelen moet hier altijd aan worden voldaan zo lang als het bestemmingsplan geldt.

9.3.    De Afdeling overweegt dat artikel 2.27, tweede lid, van de Omgevingsverordening het bevoegd gezag de mogelijkheid biedt om af wijken van het in het eerste lid genoemde BIO-plan. De voorwaarden, genoemd onder a en b, van het tweede lid, zijn cumulatief, wat betekent dat aan beide voorwaarden moet worden voldaan. De Afdeling stelt vast dat de plantoelichting enkel beschrijft waarom het herstelplan volgens de raad voldoet aan de voorwaarden, genoemd onder artikel 2.27, tweede lid, onder b. In de plantoelichting is niet beschreven dat en waarom het herstelplan voldoet aan de voorwaarden genoemd onder artikel 2.27, tweede lid, onder a. Ook in andere stukken die aan het herstelplan ten grondslag liggen is dit niet beschreven. Dat in het raadsvoorstel staat dat de redenering, waarmee ook de provincie kon instemmen, is geweest dat met het herstelplan wordt bijgedragen aan de doelstellingen van het BlO-plan Drentsche Aa, omdat er een betere ruimtelijke overgang komt tussen de dorpsbebouwing van Grolloo en het landschap, is daartoe onvoldoende. Bij de vaststelling van het herstelplan heeft de raad immers te kennen gegeven dat niet kan worden voldaan aan het eerste lid van artikel 2.27, waarin het BIO-plan centraal staat. Dat betekent dat de raad niet heeft gemotiveerd dat het herstelplan in overeenstemming is met artikel 2.27 van de Omgevingsverordening. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen wijzen hier terecht op.

Het betoog slaagt.

Conclusie

10.     Gelet op wat hiervoor onder 9.3 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat met het herstelbesluit de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken aan het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Grolloo, Lienstukken-Zuid" niet geheel zijn hersteld, nu de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en andere gestelde strijd met artikel 2.27 van de Omgevingsverordening niet is weggenomen. Het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het herstelbesluit is dan ook gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.

11.     Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

12.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

13.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] vergoeden.

14.     Wat betreft [appellant sub 2] en anderen, is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 14 mei 2020, waarbij de raad van de gemeente Aa en Hunze het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Grolloo, Lienstukken-Zuid" heeft vastgesteld, gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Aa en Hunze van 14 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Grolloo, Lienstukken-Zuid".

III.      verklaart het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 25 november 2021, waarbij de raad van de gemeente Aa en Hunze het bestemmingsplan

"Grolloo, Lienstukken-Zuid 2021" heeft vastgesteld, gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Aa en Hunze van 25 november 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Grolloo, Lienstukken-Zuid 2021";

V.      draagt de raad van de gemeente Grolloo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en IV worden verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkplannen.nl;

VI.     veroordeelt de raad van de gemeente Aa en Hunze tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 61,47;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Aa en Hunze aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 178,-, aan [appellant sub 1];

b.       € 178,-, aan [appellant sub 2] en anderen;

met dien verstande dat voor [appellant sub 2] en anderen geldt dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

De voorzitter van de meervoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022

817