Uitspraak 202006652/1/A2


Volledige tekst

202006652/1/A2.
Datum uitspraak: 18 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op een verzoek om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade (artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Blokker, gemeente Hoorn,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn,

verweerder.

Procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoek ingediend om het college te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij lijdt of heeft geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit van het college en/of het niet tijdig nemen van een besluit door het college.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2022, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.W. Feenstra, advocaat te Haarlem, en mr. S.E.J.M. Bogaards, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In deze zaak is in geschil of [verzoeker] aanspraak kan maken op vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit van het college en/of het niet tijdig nemen van een besluit door het college.

achtergrond

2.       [verzoeker] is eigenaar van de woning op het perceel [locatie] te Blokker (hierna: de woning). Bij besluit van 11 april 2017 heeft het college geweigerd aan [verzoeker] omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakopbouw op de bestaande garage aan de oostzijde van de woning en op de keuken en bijkeuken aan de achterzijde van de woning. Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 11 april 2017, onder aanpassing van de motivering ervan, in stand gelaten. Bij uitspraak van 16 augustus 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:113) heeft de Afdeling het door [verzoeker] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 21 november 2017 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en bepaald dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Tevens heeft de Afdeling een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat nog niet kan worden vastgesteld of de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden, op grond waarvan een veroordeling van geleden schade kan worden uitgesproken, zich voordoen, omdat het college een nieuw besluit op het bezwaar van [verzoeker] moet nemen.  Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college het tegen het besluit van 11 april 2017 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend.

verzoek om schadevergoeding

3.       Bij brief van 21 november 2020 heeft [verzoeker] het college verzocht om vergoeding van schade die hij lijdt of heeft geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit van het college en/of het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Bij brief van 1 december 2020 heeft het college het verzoek afgewezen. Bij brief van 10 december 2020 heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de Afdeling tegen het besluit van 29 oktober 2020. Bij brief van 7 januari 2021 heeft hij de gronden van het beroepschrift aangevoerd. In de brief heeft hij de Afdeling verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij in de vorm van hogere bouwkosten voor de dakopbouw lijdt of heeft geleden als gevolg van onrechtmatig besluit van het college en/of het niet tijdig nemen van een besluit.

4.       In de brief van 7 januari 2021 heeft [verzoeker] geen gronden tegen het besluit van 29 oktober 2021 aangevoerd. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat hij het eens is met dat besluit en niet heeft beoogd daartegen beroep in te stellen. De Afdeling ziet hierin aanleiding het beroep aan te merken als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid, van de Awb.

oordeel van de Afdeling

5.       Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Op grond van artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.

6.       Ter zitting van de Afdeling heeft [verzoeker] verduidelijkt dat het besluit van 11 april 2017 de oorzaak van de gestelde schade is. Tegen de handhaving van dat besluit heeft beroep bij de rechtbank opengestaan. Dat brengt met zich dat ook het verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank moet worden ingediend (artikel 8:90, eerste lid, van de Awb). Tegen de uitspraak van de rechtbank op dat verzoek staat hoger beroep open bij de Afdeling (artikel 8:105, tweede lid, van de Awb). Dit betekent dus dat in twee instanties over het verzoek om schadevergoeding kan worden geprocedeerd. Dat de Afdeling, bij uitspraak van 15 januari 2020, heeft bepaald dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Het door [verzoeker] tegen het besluit van 29 oktober 2020 ingestelde beroep is, zoals hiervoor is vermeld, niet als een beroep tegen dat besluit bedoeld en wordt daarom ook niet als zodanig door de Afdeling behandeld. Verder is het besluit van 29 oktober 2020 niet het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb. Die bepaling is in het geval van [verzoeker] niet van toepassing.

7.       Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bevoegd is om op het verzoek om schadevergoeding te beslissen.

slotsom

8.       De Afdeling is onbevoegd om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.

9.       De Afdeling zal het verzoekschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:94, eerste lid, van deze wet, doorzenden aan de rechtbank.

proceskosten en griffierecht

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

11.     Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:94, eerste lid, van deze wet, brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen;

II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hun betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Hazen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022

452