Uitspraak 202107123/1/R1


Volledige tekst

202107123/1/R1.
Datum uitspraak: 11 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Alkmaar,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Alkmaar,

3.       [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Alkmaar,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2021 heeft de raad van de gemeente Alkmaar het bestemmingsplan "Bloemwijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Woningstichting Van Alckmaer voor Wonen (hierna: Van Alckmaer) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad, Van Alckmaer en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2022, waar [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2], bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door mr. L.P.W. Mensink, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Balder, zijn verschenen. Voorts is Van Alckmaer, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en drs. M.C.C. van Leeuwen, bijgestaan door mr. F.W. Horstman, advocaat te Velsen, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan heeft betrekking op de wijk Bloemwijk, die gelegen is aan de zuidwestzijde van Alkmaar, in het gebied tussen de binnenstad en de spoorlijn Alkmaar-Heiloo. Dit betreft een wijk die stamt uit de jaren ’20 van de vorige eeuw. Het plan strekt tot herontwikkeling van een deel van de wijk, die bestaat uit 179 woningen, teneinde de ruimtelijke kwaliteit ervan te verbeteren. Hierin is voorzien in de sloop van deze niet passend geoordeelde woningen en in vervanging daarvan door passend geoordeelde, energiezuinige nieuwbouw, hetgeen een gewijzigde opzet van de wijk met zich brengt. Het bestemmingsplan maakt maximaal 61 kleine eengezinswoningen (één bouwlaag met kap), 31 grotere eengezinswoningen (twee bouwlagen met kap), 62 appartementen, 15 studio’s en een ontmoetingscentrum mogelijk.

Van Alckmaer is eigenaar van 164 in het plangebied bestaande woningen en is sinds 2017 initiatiefnemer van het bestemmingsplan.

Algemeen toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2]

Inleiding

3.       [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] wonen op de percelen [locatie 1] respectievelijk [locatie 2], die binnen het plangebied liggen. Hun beroepen zijn niet gericht tegen het herstructureren van de wijk als zodanig, maar zij hebben bezwaar tegen het met het plan wegbestemmen en als gevolg daarvan beoogde slopen van hun woningen.

Ingetrokken beroepsgrond

4.       Op de zitting hebben [appellanten sub 1] hun betoog dat de procedure onzorgvuldig is verlopen, omdat zij in een te laat stadium zijn betrokken bij de voorbereiding van het besluit en hun zienswijze onvoldoende bij de besluitvorming is betrokken, ingetrokken.

Bestaand legaal gebruik

5.       [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingplan het bestaande legale gebruik van hun percelen ten onrechte niet langer als zodanig heeft bestemd. Volgens hen is niet aangetoond dat het algemeen belang bij de beoogde nieuwbouw zwaarder weegt dan hun gevestigde rechten en belangen en ontbreekt daarom planologische noodzaak voor de aan hun gronden toegekende bestemming. In dat verband hebben [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] ter zitting aangevoerd dat de woningen op hun gronden binnen het plangebied kunnen worden ingepast door de binnen het plangebied benodigde woningen en infrastructuur op een andere wijze te positioneren.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat het perceel [locatie 1] in eigendom is van [appellanten sub 1] en het perceel [locatie 2] - dat is gelegen op de hoek van de Dahliastraat en de Boomkampstraat - in eigendom is van [appellanten sub 2].

5.2.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

In beginsel moet legaal bestaande bebouwing en gebruik als zodanig in het bestemmingsplan worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien.

De Afdeling overweegt verder, onder verwijzing naar de uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2262, dat bij de bepaling van het gewicht dat aan de gevestigde rechten en belangen moet worden toegekend in dit geval onder meer een rol speelt of de op de percelen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] uitgeoefende activiteiten op termijn verplaatst kunnen worden, dan wel een adequate financiële tegemoetkoming aan hen kan worden verstrekt.

5.3.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Alkmaar Zuid-West", vastgesteld door de raad op 16 mei 2013, was aan de gronden van de percelen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] de bestemming "Wonen" met een bouwvlak toegekend.

Bij het bestreden bestemmingsplan is aan de gronden van hun percelen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Deze bestemmingen maken ter plaatse van hun gronden waar vóór het bestreden plan het gebruik als wonen was toegestaan, dit gebruik niet meer mogelijk. Wel is het gebruik als wonen op grond van het overgangsrecht van artikel 11.2, aanhef en onder a, van de planregels toegestaan.

5.4.    De raad heeft toegelicht dat in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bestaand legaal gebruik in beginsel als zodanig dient te worden bestemd. De raad stelt nieuwe planologische inzichten te hebben over de gronden waar nu de percelen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] zich bevinden. Zoals in de inleiding onder 1 staat, strekt het plan tot een herontwikkeling van een gedeelte van de wijk Bloemwijk teneinde de ruimtelijke kwaliteit ervan te verbeteren. De bestaande, verouderde bebouwing binnen het plangebied wordt volledig vernieuwd, inclusief een gedeeltelijke herstructurering van de bestaande infrastructuur. De raad stelt dat er bij de ontwikkeling van het gebied is gekeken naar een optimale verdeling van de ruimte voor woningen, verkeer, groen, waterberging, parkeervoorzieningen en overige voorziengen. Hierbij is onder meer geoordeeld dat de Boomkampstraat de ‘drager’ is van de nieuwe Bloemwijk. Deze straat wordt daarom ingericht voor verkeer in twee richtingen waarbij meer gebruik wordt gemaakt van haaks parkeren en groen langs de straat. Door deze aanpassingen dient het bestaande profiel van de Boomkampstraat en het trottoir te worden verbreed, zodat de in het onderhavige plan toegekende verkeersbestemming breder is dan in het vorige plan. Dit leidt ertoe dat de in het bestreden bestemmingsplan toegekende bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" samenvalt met de gronden van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2]. Verder heeft de raad geoordeeld dat hij het niet gewenst vindt om de op de percelen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] bestaande woningen in de woningbouwplannen in te passen, en dat hij een voorkeur heeft voor herontwikkeling van het gehele gebied, omdat dit een optimale verdeling van de ruimte mogelijk maakt. In dit verband wijst de raad er verder op dat de percelen midden in het plangebied liggen en op de gronden van de percelen is beoogd te voorzien in de benodigde verbreding van de Boomkampstraat. Dat kort voor het vaststellen van het plan door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar aan [appellanten sub 1] een omgevingsvergunning voor het verduurzamen van de gevel van hun woning en het plaatsen van een dakopbouw is verleend, maakt het voorgaande volgens de raad niet anders. Ditzelfde geldt voor de stelling van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] ter zitting dat hun woningen bouwtechnisch gezien thans in goede staat verkeren.

5.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende inzichtelijk gemaakt waarom volgens hem voor de beoogde nieuwbouw en verbreding van de Boomkampstraat noodzaak bestaat. Onder de genoemde omstandigheden heeft de raad een groter gewicht mogen toekennen aan het realiseren van de beoogde nieuwbouw en infrastructuur dan aan de belangen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] bij het behoud van de woningen en gronden die zij in eigendom hebben. Hierbij heeft de raad doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan het belang dat de Boomkampstraat de drager is van de wijk en aan de in het plan voorziene verbeterde uitstraling van de beoogde woonwijk en verduurzaamde nieuwbouw. Verder heeft de raad duidelijk gemaakt waarom hij van mening is dat een inpassing van de op de percelen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] bestaande woningen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet is te verenigen met de in het plan voorziene nieuwe woonwijk en infrastructuur.

5.6.    Voorts heeft de raad toegelicht te zullen overgaan tot onteigening van de gronden van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2], indien het minnelijke overleg met Van Alckmaer niet tot het gewenste resultaat leidt. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] worden bij een eventuele onteigening op basis van de onteigeningswet in beginsel volledig schadeloos gesteld. Gelet daarop heeft de raad aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de gronden van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] ten behoeve van wonen op termijn zal worden beëindigd. De Wet ruimtelijke ordening legt, anders dan [appellanten sub 2] betogen, de raad niet de verplichting op om al in het kader van de bestemmingsplanprocedure over de mogelijkheden van een vervangende woning volledige duidelijkheid te verschaffen. De zorgvuldigheid die moet worden betracht bij het voorbereiden van besluiten legt deze verplichting ook niet op.

5.7.    Gelet op al het voorgaande mocht de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in dit geval afwijken van de hoofdregel dat legaal bestaande bebouwing en gebruik in beginsel als zodanig dient te worden bestemd.

5.8.    De betogen slagen niet.

Niet uitgevoerde onderhandelingen en uitvoerbaarheid plan

6.       [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] trekken de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in twijfel. Om het plan te realiseren zijn hun percelen nodig. Volgens [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] had de raad het plan niet mogen vaststellen, nu ten tijde van de vaststelling van het plan tussen hen en Van Alckmaer nog onderhandelingen plaatsvonden over hun gronden. Ter zitting hebben zij er in dit verband op gewezen dat de uitkomst van deze onderhandelingen nog niet duidelijk was, mede omdat er voor de mogelijke alternatieve woningen vooralsnog geen hypotheek wordt verstrekt door een financiële instelling.

6.1.    Voor zover [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de raad uit een oogpunt van zorgvuldigheid gehouden was om de uitkomst van de onderhandelingen af te wachten alvorens tot vaststelling van het plan over te gaan, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft onweersproken gesteld dat onderhandelingen van Van Alckmaer met [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] over de verwerving van de gronden ten tijde van de vaststelling van het plan in een vergevorderd stadium verkeerden, waarbij op hoofdlijnen overeenstemming bestond, en hij daarna tot vaststelling van het plan is overgegaan. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uit een oogpunt van zorgvuldigheid de uitkomst van de onderhandelingen had moeten afwachten alvorens tot vaststelling van het plan over te gaan.

6.2.    Voor zover [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is nu zij eigenaren zijn van een deel van de gronden in het plangebied, overweegt de Afdeling dat eigendomsverhoudingen uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevend belang zijn. Dat een deel van de gronden waarop het plan ziet niet in eigendom is van de gemeente of van Van Alckmaer, is slechts van belang indien de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat eigendomsverhoudingen aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. De raad heeft naar voren gebracht de percelen [locatie 1] en [locatie 2] op minnelijke wijze te willen verwerven. Wanneer verwerving op minnelijke wijze niet lukt, zal volgens de raad tot onteigening worden overgegaan. Gelet op de gegeven toelichting is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de uitvoerbaarheid van de planontwikkeling in zoverre afdoende is geborgd. Ook hetgeen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] voor het overige hebben aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is.

6.3.    De betogen slagen niet.

Conclusie en proceskosten

7.       Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 3] en anderen

Inleiding

9.       [appellant sub 3] en anderen wonen op percelen aan de oostzijde van de Dahliastraat, wonen daarmee in de nabije omgeving van de zuidoostzijde van het plangebied en kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij vrezen in het bijzonder verkeer- en parkeeroverlast en lichthinder van inschijnende koplampen.

Parkeren en verkeer

10.     [appellant sub 3] en anderen betogen allereerst dat het plan in te veel parkeerplaatsen voorziet. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het aantal in het plangebied geprojecteerde parkeerplaatsen in de praktijk ten onrechte zal worden ingenomen door bewoners en bezoekers van het nabijgelegen gebied, waar het parkeren gereguleerd is. Volgens [appellant sub 3] en anderen had de raad lagere parkeernormen dienen te hanteren. Verder voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat er te weinig ruimte is om de in het gedeelte van de Dahliastraat ter hoogte van hun woningen geprojecteerde parkeerplaatsen te realiseren. Doordat er te weinig ruimte is en de verkeersstromen zullen toenemen als gevolg van het plan, zal de verkeersveiligheid ter plekke in het geding komen.

10.1.  In paragraaf 4.9.2 van de plantoelichting is toegelicht dat het geldende parkeerbeleid is vastgelegd in de "parkeernormennota 2020-2027" en daarbij is aangesloten bij de CROW-kencijfers uit publicatie 317. Uit de parkeernormennota volgt dat voor het parkeren onderscheid wordt gemaakt tussen de gebieden ‘Centrum’, ‘Schil’ en ‘Overig’, waarbij de mate van verstedelijking een rol speelt. De binnenstad van Alkmaar en de Spoorbuurt vallen onder ‘Centrum’, het gebied rondom de binnenstad/Spoorbuurt, waar het parkeren gereguleerd is, valt onder ‘Schil’ en de gebieden waar geen gereguleerd parkeren is vallen onder ‘Overig’. De raad heeft toegelicht dat de wijk Bloemwijk valt in het gebied ‘Overig‘. Verder heeft de raad toegelicht dat in de wijk Bloemwijk thans tijdelijk gereguleerd parkeren is ingevoerd in verband met de verbouwing van het nabijgelegen ziekenhuis ter voorkoming van overlast voor bewoners. De Afdeling acht deze kwalificatie niet onjuist.

Uit de parkeerbalans, die als bijlage 13 bij de plantoelichting is gevoegd en waarin is gerekend met de minimale parkeernormen uit de parkeernormennota, volgt dat de parkeerbehoefte als gevolg van de vaststelling van het plan afgerond 204 parkeerplaatsen bedraagt. In wat [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte die het voorliggende plan met zich brengt niet deze parkeernormen heeft mogen hanteren. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in te veel parkeerplaatsen voorziet.

10.2.  De raad heeft verder toegelicht dat in het deel van de Dahliastraat waar [appellant sub 3] en anderen wonen op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" 24 parkeerplaatsen zullen worden gepositioneerd, waarvan 13 parkeerplaatsen op een terrein aan de westzijde van de Dahliastraat. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden onvoldoende ruimte bieden voor het realiseren van 24 parkeerplaatsen.

Wat betreft het betoog over de verkeersveiligheid ter plaatse van het deel van de Dahliastraat waar [appellant sub 3] en anderen wonen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat hij voor het berekenen van de verkeersgeneratie voor dit deel van het plangebied is uitgegaan van de 6 bestaande woningen aan de oostzijde van de Dahliastraat, waaronder onder meer de woningen van [appellant sub 3] en anderen, en van 24 in het plan voorziene woningen van het te bouwen appartementengebouw aan het Hulsthof bij het parkeerterrein aan de westzijde van de Dahliastraat. Dit levert op basis van de CROW-publicatie uit 2012 "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" ter plekke een verkeersgeneratie op van 84 vervoersbewegingen per weekdagetmaal ten opzichte van ongeveer 51 vervoersbewegingen per weekdagetmaal in de huidige situatie. [appellant sub 3] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling is van oordeel dat, in aanmerking genomen de omvang van de aldaar voorziene openbare ruimte, de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze relatief beperkte toename van het verkeer niet tot een verkeersonveilige situatie voor [appellant sub 3] en anderen zal leiden.

10.3.  Het betoog slaagt niet.

11.     Daarnaast vrezen [appellant sub 3] en anderen geluid- en geuroverlast van de toename van de verkeersbewegingen als gevolg van het plan. Verder zal dit volgens hen leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit.

11.1.  De Afdeling overweegt dat hetgeen [appellant sub 3] en anderen aanvoeren geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad had moeten concluderen dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door het geluid van het verkeer dat de nieuwe woningen aantrekt. De Afdeling acht het gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk dat de hoeveelheid geluid ter plaatse van de woningen van [appellant sub 3] en anderen in beduidende mate toeneemt. Bij zijn standpunt hierover heeft de raad mogen betrekken dat in de huidige situatie enige overlast door verkeersbewegingen hoort bij het karakter van de omgeving en de toename van het verkeer als gevolg van de voorziene ontwikkeling relatief beperkt is. Verder is de Dahliastraat een weg waar een snelheid van maximaal 30 km per uur geldt, zodat de normen van de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn. Tot slot ziet de Afdeling in de enkele, niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 3] en anderen dat het geluid van dichtslaande autoportieren en van afremmende en optrekkende auto’s tot onaanvaardbare geluidsoverlast leidt, wat daarvan zij, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen, nu het hierbij gaat om een geringe geluidproductie en de duur ervan zeer kort is.

11.2.  Voor zover [appellant sub 3] en anderen vrezen voor geuroverlast, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] en anderen deze stelling in het beroepschrift niet nader hebben gemotiveerd en evenmin ter zitting hebben aangegeven welke overlast, naar aard en omvang, zij ondervinden dan wel verwachten te ondervinden. [appellant sub 3] en anderen hebben daarom niet aannemelijk gemaakt dat de relatief beperkte toename van verkeer in de Dahliastraat hun woon- en leefklimaat in zoverre in ernstige mate aantast.

11.3.  Wat betreft de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit, overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting staat dat met behulp van de zogeheten NIBM-tool is bepaald dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Verder is in de plantoelichting vermeld dat uit de bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit behorende monitoring volgt dat ter plaatse van de planlocatie de concentraties van onder meer stikstofdioxide en fijnstof laag zijn. In het aangevoerde bestaat geen grond om aan de uitkomsten van deze berekening te twijfelen. Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit zal hebben.

11.4.  Het betoog slaagt niet.

Hinder door inschijnende koplampen

12.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan voor het perceel [locatie 3] leidt tot onaanvaardbare lichthinder als gevolg inschijnende koplampen van het verkeer dat het in de Dahliastraat voorziene parkeerterrein met 13 parkeerplaatsen verlaat.

12.1.  Blijkens de verbeelding is aan de gronden aan de westzijde van de Dahliastraat tegenover de percelen van [appellant sub 3] en anderen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend met gedeeltelijk de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - uitrit" met het oog op het realiseren van een parkeerterrein.

Artikel 3.1, aanhef en onder f en p, van de planregels luidt:

"De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

f. parkeervoorzieningen;

p. een inrit/uitrit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - uitrit'."

12.2.  De raad heeft er in het verweerschrift op gewezen dat mede naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 3] en anderen in de verbeelding een inrit/uitrit is opgenomen voor het parkeerterrein in de Dahliastraat. De woning op het perceel [locatie 3] ligt recht tegenover deze beoogde inrit/uitrit. De raad heeft onderkend dat enige lichtuitstraling als gevolg hiervan niet valt uit te sluiten. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad wat betreft dat lichtaspect zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ter zake geen onaanvaardbare situatie zal ontstaan. Hierbij heeft de raad in mogen betrekken dat het om kortdurende momenten gaat waarin verkeer het parkeerterrein verlaat. Verder acht de Afdeling voor haar oordeel van betekenis dat [appellant sub 3] en anderen in een stedelijke omgeving wonen en enige hinder, zoals het geconfronteerd worden met licht vanwege autoverkeer, inherent is aan het wonen in een dergelijke omgeving. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling bij de afweging van alle betrokken belangen op het standpunt mogen stellen dat de lichtuitstraling die de bewoners van [locatie 3] vanwege het plan ondervinden, niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat er, los van het plan, maatregelen zullen worden genomen om lichthinder zoveel mogelijk te beperken.

Het betoog slaagt niet.

Waardedaling en planschade

13.     [appellant sub 3] en anderen stellen dat zij planschade zullen lijden, die is gelegen in de waardedaling van hun woningen.

13.1.  Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 3] en anderen betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat de waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De Afdeling tekent hierbij aan dat voor eventuele tegemoetkoming in planschade een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden bestaat.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

14.     Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. M Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C Lammers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Lammers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022

890