Uitspraak 202102499/1/R1


Volledige tekst

202102499/1/R1.
Datum uitspraak: 11 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Demi Trading B.V., gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2021 in zaak nr. 19/6789 in het geding tussen:

Demi Trading

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij beslissing van 24 december 2018 heeft het college geweigerd om aan Demi Trading omgevingsvergunning te verlenen voor het aanleggen van een steiger, een hek en een walkast met oplaadpunten voor elektrische vaartuigen op de locatie tegenover het adres Roetersstraat 2 in Amsterdam.

Bij besluit van 25 november 2019 heeft het college het door Demi Trading daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 maart 2021 heeft de rechtbank het door Demi Trading daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Demi Trading hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2022, waar Demi Trading, vertegenwoordigd door mr. J. Monster en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Demi Trading wil voor een periode van tien jaar een jachthaven oprichten voor zeventien elektrische (bedrijfs)vaartuigen. Zij heeft in dit kader een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) aangevraagd. Het bouwplan waar een omgevingsvergunning voor is aangevraagd bestaat uit het aanleggen van een steiger, een hek en een walkast met oplaadpunten voor elektrische vaartuigen (het bouwplan).

2.       Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Water" wegens strijdig gebruik met de bestemmingen "Water" en "Waterstaat - Bergingsgebied" en met het bestemmingsplan "Oostelijke Binnenstad" wegens strijdig gebruik met de bestemming "Groen".

3.       Het college heeft, onder verwijzing naar het advies van de afdeling Ruimte en Duurzaamheid, geweigerd omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, te verlenen voor het bouwplan. Volgens het college vormt het hek een belemmering voor de relatie tussen de openbare ruimte en het water. Zowel het hek als de walkast zorgen voor verrommeling van de openbare ruimte. De steiger met ligplaatsen staat verder haaks op het beleidsdoeleinde van het college om de openheid van het water te waarborgen. Er is volgens het college nu al heel intensief gebruik van het water en verdere intensivering is niet gewenst. Ook mag het bestaande doorstroomprofiel van waterwegen die onderdeel zijn van het gevoelige gebied Gemaal Zeeburg, zoals het gebied waar het bouwplan is voorzien, op geen enkele wijze verder worden aangetast. Het college heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat ook relatief kleine boten samen met de steigerpalen een negatieve invloed hebben op de doorstroming van het water.

4.       Het college betoogt in reactie op het hoger beroep dat Demi Trading bij nader inzien geen belanghebbende is bij de aanvraag en dat daarom de aanvraag buiten behandeling had moeten worden gelaten. Het college voert aan dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt, omdat het is voorzien op gronden die niet in eigendom aan Demi Trading toebehoren. De eigenaar van die gronden is de gemeente Amsterdam. Nu de gemeente voorts geen toestemming heeft gegeven voor het uitvoeren van het bouwplan, geen toestemming voor dat plan wenst te verlenen en ook op generlei wijze is gehouden daarvoor toestemming te verlenen, is op voorhand duidelijk dat het bouwplan niet uitvoerbaar is.

4.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2494) wordt een aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag. Dit is anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Die situatie doet zich in dit geval voor, nu de aanvrager, Demi Trading, geen eigenaar is van de grond waarop de aanvraag betrekking heeft en de eigenaar van de grond, de gemeente, zich tegen bebouwing daarvan verzet. Dit is door Demi Trading niet bestreden.

Gelet op het voorgaande, kan de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwplan niet worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende en daarom niet als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft het verzoek daarom ten onrechte als een aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling genomen. De afwijzende beslissing op het verzoek is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar mogelijk was en het college het bezwaar van Demi Trading niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

5.       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft hetgeen Demi Trading ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd geen bespreking.

6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 25 november 2019 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het bezwaar van Demi Trading tegen de beslissing van 24 december 2018 zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

7.       Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2021, in zaak nr. 19/6789;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van 25 november 2019, kenmerk JB.19.001499.001;

V.       verklaart het bezwaar van Demi Trading B.V. tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 24 december 2018, kenmerk 3834371, niet-ontvankelijk;

VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Demi Trading B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Demi Trading B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 886,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en dr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022

580