Uitspraak 202200556/2/R2


Volledige tekst

202200556/2/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1.       [verzoeker sub 1], wonend te Bergen op Zoom,

2.       [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te Bergen op Zoom, (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2])

3.       Stichting tot Behoud van het Halsters Laag en het buitengebied van West-Brabant, gevestigd te Bergen op Zoom,

4.       [verzoeker sub 4], wonend te Bergen op Zoom,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Bergen op Zoom,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Oost 2020" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], de Stichting en [verzoeker sub 4] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], de Stichting en [verzoeker sub 4] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker sub 2], de Stichting en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2022, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en de Stichting, beiden vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [verzoeker sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk en J.M. Kûpers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan voorziet in actualisatie van het oostelijk deel van het buitengebied van Bergen op Zoom. Het plan heeft grotendeels een conserverend karakter, maar daarin zijn wel enkele ontwikkelingen opgenomen.

Hondenschool, [locatie 1]

3.       De Stichting en [verzoeker sub 2] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een hondenschool aan [locatie 1] in Bergen op Zoom, door de toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-hondenschool". Volgens hen is niet gemotiveerd waarom het mogelijk maken daarvan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ter plaatse is geen sprake van een akoestisch aanvaardbare situatie. [verzoeker sub 2] wijst daarbij op de notitie "Bestemmingsplan Buitengebied Oost 2020: kanttekeningen bij functieaanduiding 'hondenschool' met planregels" van bureau Peutz van 1 februari 2022. Verder wijzen de Stichting en [verzoeker sub 2] erop dat de omgevingsvergunning die in afwijking van het voorheen geldende plan de hondenschool ter plaatse mogelijk maakte, bij uitspraak van 20 januari 2022 door de rechtbank is vernietigd. Het college van burgemeester en wethouders moet opnieuw op de aanvraag beslissen. Als het plan niet geschorst wordt, staat het niet langer aan het mogelijk maken van de hondenschool in de weg, terwijl geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zij wijzen erop dat de voorwaarden in artikel 4.4.1, aanhef en onder o, van de planregels minder strenge voorschriften kent dan de inmiddels vernietigde omgevingsvergunning kende.

De Stichting betoogt dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3.73 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV). Volgens de stichting is niet gemotiveerd dat het plan in overeenstemming met artikel 3.73 van de IOV voorziet in de vestiging van een niet-agrarische functie in Landelijk gebied.

3.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat spoedeisend belang een gegeven is. Als het plan inwerking treedt, vormt dit nieuwe plan het toetsingskader voor het nieuw te nemen besluit door het college van burgemeester en wethouders op de aanvraag om omgevingsvergunning.

3.2.    Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder q, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk-hondenschool" tevens bestemd voor de uitoefening van een hondensportcentrum uitsluitend inpandig in de agrarische bedrijfsgebouwen.

Artikel 4.4.1 van de planregels luidt, voor zover hier van belang:

"Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

[…]

o. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - hondenschool’ geldt voor de uitoefening van een hondensportcentrum de volgende voorwaarden:

a. De activiteiten vinden uitsluitend inpandig plaats. Dit geldt ook voor het uitlaten van de honden;

b. In de periode oktober tot en met maart mogen de activiteiten plaatsvinden in de kleine hal en een gedeelte van de grote hal.

c. In de periode april tot en met september mogen de activiteiten uitsluitend plaatsvinden in de kleine hal;

d. Op weekdagen dienen de activiteiten plaats te vinden tussen 17.30 en 22.00 uur, waarbij maximaal 25 honden per avond aanwezig mogen zijn. Op zaterdagen, zon- en feestdagen dienen de activiteiten plaatsen te vinden tussen 10.00 en 18.00 uur, waarbij maximaal 25 honden per dag aanwezig mogen zijn.

e. Het brengen en halen van de honden dient te geschieden op het gedeelte van het perceel dat in de ruimtelijke onderbouwing (B18-00078) als ‘parkeerplaats’ is aangemerkt;

f. ten behoeve van het hondensportcentrum moet de landschappelijke inpassing in stand gehouden en beheerd worden

g. ten behoeve van het hondensportcentrum moet de geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidscherm aanwezig zijn conform het akoestisch rapport (B18-000710)."

3.3.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat het plan geen stand zal houden, voor zover het ziet op [locatie 1].

De voorzieningenrechter acht de voorwaarden in artikel 4.4.1, onder o, rechtsonzeker. In dat onderdeel wordt namelijk naar een ruimtelijke onderbouwing (onder e), een landschappelijke inpassing (onder f) en een akoestisch rapport (onder g) verwezen. Ter zitting heeft de raad weliswaar gesteld dat daarmee is bedoeld te verwijzen naar stukken die behoren bij de, inmiddels vernietigde, omgevingsvergunning, maar op grond van de planregels is niet volstrekt duidelijk welke stukken worden bedoeld. De stukken zijn ook niet als bijlage bij het plan gevoegd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook niet duidelijk wanneer het gebruik ter plaatse in strijd met genoemde bepalingen zou zijn.

De Stichting en [verzoeker sub 2] hebben er verder terecht op gewezen dat de voorschriften in artikel 4.4.1, aanhef en onder o, op een aantal punten afwijken van de voorwaarden die in de omgevingsvergunning waren opgenomen. De in de omgevingsvergunning opgenomen voorwaarden over het sluiten en gesloten houden van ramen en deuren als honden aanwezig zijn en de maximale geluidsniveaus op 30 m zijn niet in de planregels opgenomen. Een motivering waarom het beoogde gebruik in de planregeling, ruimtelijk aanvaardbaar is, ontbreekt.

De voorzieningenrechter wijst er verder op dat de systematiek van onderdeel o niet aansluit bij de overige onderdelen van artikel 4.4.1. Artikel 4.4.1 van de planregels beschrijft in welke gevallen in elk geval sprake is van strijdig gebruik, terwijl in onderdeel o juist voorwaarden zijn opgenomen wanneer geen sprake is van strijdig gebruik.

3.4.    Verder is niet gemotiveerd waarom het bestemmingsplan in zoverre in overeenstemming is met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV). Het gaat dan, zoals de stichting en [verzoeker sub 2] terecht betogen, in elk geval om artikel 3.73 van de IOV, dat slechts onder voorwaarden vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel toestaat.

3.5.    De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het plandeel aan [locatie 1] met de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" en de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - hondenschool" te schorsen.

Groenzone Vredenburg

4.       [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 1] betogen dat de gronden die ten noorden van de percelen van [verzoeker sub 4] aan Vredenburg liggen, en ten noordwesten van het perceel aan [locatie 2], welk perceel eigendom is van [verzoeker sub 1], ten onrechte niet als groenzone zijn bestemd. In het voorgaande bestemmingsplan waren de gronden wel als groenzone bestemd. [verzoeker sub 4] wijst daarbij op de verbeelding van het voorgaande bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied-Oost 3e herziening". In het bestemmingsplan "Het Poortgebied Bergsche Heide en ontsluitingsweg" was ter plaatse van deze gronden een LPG-tankstation voorzien, maar dat bestemmingsplan is bij uitspraak van 24 december 2019 vernietigd.

4.1.    Waar [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 1] met het verzoek om een voorlopige voorziening beogen te bereiken dat betreffende gronden binnen de begrenzing van het plangebied komen te liggen, overweegt de voorzieningenrechter dat een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt - behoudens uitzonderlijke omstandigheden - te verstrekkend is. Daarbij is van belang dat ook de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure, gelet op de aard van de toetsing, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een andere planbegrenzing als door [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 1] is beoogd. Van uitzonderlijke omstandigheden die leiden tot een andere conclusie is niet gebleken. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat een schorsing van de planbegrenzing ook niet het door [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 1] gewenste effect met zich zal brengen.

4.2.    De voorzieningenrechter merkt overigens op dat de huidige bestemming als groenzone vooralsnog behouden blijft. Pas wanneer een nieuw plan wordt vastgesteld kan de bestemming wijzigen. Tegen een nieuw besluit kunnen [verzoeker sub 4] en [verzoeker sub 1] rechtsmiddelen aanwenden.

5.       [verzoeker sub 4] is eigenaar van enkele agrarische percelen aan, respectievelijk, de Vredenburg en de Ruytershoveweg. De percelen aan Vredenburg betreffen gemeente Bergen op Zoom, sectie B, nummer 2110, 2111 en 2116. De percelen aan de Ruytershoveweg betreffen sectie C, nummer 3843 en 4402. Volgens [verzoeker sub 4] beperkt de archeologische planregeling voor zijn percelen hem in zijn reguliere agrarische bedrijfswerkzaamheden. Volgens hem is diepe grondbewerking nodig voor het verbouwen van gewassen en zijn deze percelen in het verleden tot grotere diepte geroerd. Hij wijst daarbij op de aanwezige drainage- en beregeningsleidingen in de grond.

5.1.    Aan de percelen aan Vredenburg is onder meer de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" toegekend. Ter plaatse daarvan geldt op grond van artikel 24.3 van de planregels een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden. In artikel 24.3.1 zijn deze werken en werkzaamheden opgesomd. In artikel 24.3.2 van de planregels is een uitzonderingsbepaling opgenomen en in artikel 24.3.3 staat omschreven wanneer de omgevingsvergunning kan worden verleend. Aan de percelen aan de Ruytershoveweg is grotendeels de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend, op grond waarvan gelet op artikel 25.3 van de planregels een omgevingsvergunningenstelsel voor werken of werkzaamheden geldt. In artikel 25.3.1 zijn deze werken en werkzaamheden opgesomd. In artikel 25.3.2 is een uitzonderingsbepaling opgenomen en in artikel 25.3.3 staat omschreven wanneer de omgevingsvergunning kan worden verleend.

5.2.    Ter zitting is aan de hand van de reguliere agrarische werkzaamheden van [verzoeker sub 4] vastgesteld dat niet is uitgesloten dat die onder de omgevingsvergunningenplicht vallen als opgenomen in artikel 24.3 - voor de percelen aan Vredenburg - dan wel artikel 25.3 - voor de percelen aan de Ruytershoveweg. In elk geval is geen uitzondering op de vergunningplicht opgenomen voor het reguliere agrarische grondgebruik van [verzoeker sub 4]. De raad heeft dit ter zitting erkend en verklaard dat niet is beoogd om [verzoeker sub 4] te beperken in zijn huidige, reguliere agrarische grondgebruik, inclusief het vervangen van drainage- en beregeningsleidingen. Volgens de raad is het huidige reguliere agrarische gebruik geen beletsel voor de bescherming van archeologische waarden, maar is juist beoogd een beschermingsregime te bieden als ter plaatse grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. De raad heeft verder erkend dat de opgenomen uitzonderingsbepalingen in artikel 24.3.2 en 25.3.2 van de planregels verduidelijkt dienen te worden en heeft verklaard hangende de bodemprocedure de planregeling in artikel 24.3 en 25.3 opnieuw te bezien.

De voorzieningenrechter concludeert dat de raad niet heeft geregeld wat hij heeft beoogd, omdat geen regeling is getroffen die als uitzondering op de vergunningplicht voor werken en werkzaamheden het reguliere agrarische grondgebruik van [verzoeker sub 4] toestaat. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding een voorziening te treffen waarmee [verzoeker sub 4] hangende de bodemprocedure zijn reguliere agrarisch grondgebruik op zijn percelen aan Vredenburg en de Ruytershoveweg kan voortzetten, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden nodig is.

Conclusies

6.       De verzoeken van [verzoeker sub 2], de Stichting en [verzoeker sub 4] worden toegewezen.

7.       Het verzoek van [verzoeker sub 1] wordt afgewezen.

8.       De raad moet de proceskosten van [verzoeker sub 2] en de Stichting vergoeden. [verzoeker sub 4] heeft niet verzocht om proceskostenvergoeding. De raad hoeft de proceskosten van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 4] niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bergen op Zoom van 30 september 2021, voor zover het ziet op het plandeel aan [locatie 1] te Bergen op Zoom met de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" en voor zover aan die gronden de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - hondenschool" is toegekend;

II.       bepaalt ten aanzien van de percelen van [verzoeker sub 4] aan de Vredenburg en de Ruytershoveweg bij wijze van voorlopige voorziening dat de omgevingsvergunningplicht als bedoeld in artikel 24.3 van de planregels, voor de percelen aan de Vredenburg, en in artikel 25.3, voor de percelen aan de Ruytershoveweg, niet geldt, voor zover de werken en/of werkzaamheden op die percelen het gewone, toegestane agrarische gebruik betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden aan in die gronden aanwezige drainage- en beregeningsleidingen;

III.      wijst het verzoek van [verzoeker sub 4] voor het overige af;

IV.      wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Bergen op Zoom tot vergoeding van in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten, bij:

a. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] tot een bedrag van € 759,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan de betalingsverplichting heeft voldaan;

b. Stichting tot Behoud van het Halsters Laag en het buitengebied van West-Brabant tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Bergen op Zoom aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 184,00 voor:

- [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan de betalingsverplichting heeft voldaan;

- [verzoeker sub 4];

b. € 365,00 voor Stichting tot Behoud van het Halsters Laag en het buitengebied van West-Brabant.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.F. van Toor, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022

865-609