Uitspraak 202201097/2/R2


Volledige tekst

202201097/2/R2.
Datum uitspraak: 28 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Bergeijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 heeft raad het bestemmingsplan "Voorderstraat-Heiereind ong." vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

[initiatiefnemer] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door W. Koster, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door B. van Dorsten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [initiatiefnemer], initiatiefnemer, bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       De voor de zaak relevante regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.

2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.       Het bestemmingsplan voorziet in twee woningen. Een is voorzien aan de Voorderstraat te Riethoven, gemeente Bergeijk, op perceel kadastraal bekend als gemeente Riethoven, sectie E, nummer 1565. De andere is voorzien aan Heiereind, op het perceel kadastraal bekend als gemeente Riethoven, sectie E, nummer 61, hierna aangeduid als Heiereind 1a. Voor de realisering van deze woning is gebruik gemaakt van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling zoals benoemd in artikel 3.80 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV).

[verzoeker] woont aan [locatie A] te Riethoven, in de nabijheid van beide percelen.

4.       De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang aanwezig. Het bestemmingsplan is in werking getreden. Voor de woning aan Heiereind is op 17 februari 2022 een omgevingsvergunning verleend. Daartegen is bezwaar gemaakt. Voor de woning aan de Voorderstraat geldt dat [initiatiefnemer] ter zitting heeft verklaard dat weliswaar nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd, maar dat dit op niet al te lange termijn alsnog kan gebeuren.

Woonbestemming Voorderstraat

5.       De voorzieningenrechter ziet de beroepsgronden van [verzoeker] over de woonbestemming aan de Voorderstraat met verwijzing naar het voorgaande plan en de verkeersveiligheid niet slagen. In zoverre bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.

6.       [verzoeker] betoogt echter ook dat onduidelijk en onzeker is of de vereiste maatschappelijke tegenprestatie voor ruimtelijke kwaliteitswinst voor de woning aan de Voorderstraat wel wordt behaald. De maatschappelijke tegenprestatie bestaat uit een bijdrage aan de sanering van bebouwing van het voormalige varkens- rundveebedrijf aan [locatie B] te Westerhoven. In artikel 3.5.3 van de planregels is daarvoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Maar niet is gebleken dat de planologische bouwmogelijkheden ter plaatse van [locatie B] worden wegbestemd, zodat ter plaatse opnieuw gebouwen zouden kunnen worden opgericht. Niet valt in te zien dat in die omstandigheden sprake is van de vereiste ruimtelijke kwaliteitswinst, aldus [verzoeker].

6.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de stukken die bij het plan zijn gevoegd niet volgt op basis van welk beleid een maatschappelijke tegenprestatie is vereist, en welke voorwaarden daarvoor gelden. In de nota van zienswijzen is volstaan met de constatering dat in dit geval sprake is van een groot maatschappelijk belang, omdat het gaat om een substantiële verbetering van het woonmilieu. De raad heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat het vereiste van een maatschappelijke tegenprestatie volgt uit gemeentelijk beleid over woningbouw in het buitengebied. De raad heeft echter niet kunnen toelichten welk beleid dit is en welke voorwaarden daarbij gelden. Omdat een en ander niet duidelijk is, kan de voorzieningenrechter niet beoordelen of aan dat beleid wordt voldaan ten aanzien van de vraag of ter plaatse van te saneren bebouwing in het kader van een maatschappelijke tegenprestatie de planologische mogelijkheden moeten worden wegbestemd.

De voorzieningenrechter acht daarom vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van een maatschappelijke tegenprestatie, in overeenstemming met het daarvoor geldende beleid.

Het plandeel aan de Voorderstraat komt daarom voor schorsing in aanmerking.

Woonbestemming Heiereind 1a

7.       Niet in geschil is dat voor de woning Heiereind 1a gebruik is gemaakt van de "Ruimte-voor-Ruimte-regeling" uit artikel 3.80 van de IOV. Het gaat verder om een bouwtitel die van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte is gekocht: Ruimte voor Ruimte II CV. Daarvoor geldt de uitzondering op de eis uit artikel 3.80, eerste lid, onder a, van de IOV dat moet worden aangetoond dat sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit, waarvoor de voorwaarden in het tweede lid staan beschreven. In het derde lid is namelijk opgenomen dat een bestemmingsplan in afwijking van het tweede lid kan voorzien in een ruimte-voor-ruimtekavel als deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken.

7.1.    De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van [verzoeker] zo, dat volgens hem artikel 3.80, derde lid, van de IOV onverbindend moet worden geacht of buiten toepassing moet worden gelaten, omdat dit een uitzondering biedt op het vereiste dat moet worden aangetoond dat sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. Aan dit betoog legt [verzoeker] ten grondslag dat met alleen de aankoop van een bouwtitel van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte niet of onvoldoende is aangetoond dat er ruimtelijke kwaliteitswinst in het verleden is behaald. Omdat daarmee geen sprake is van een regel die provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maakt, is de uitzondering voor de Ruimte-voor-Ruimte-regeling van artikel 3.80, derde lid, van de IOV, in strijd met hogere regelgeving, namelijk artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, aldus [verzoeker].

7.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor het beantwoorden van complexe rechtsvragen. De vraag of de Ruimte-voor-Ruimte-regeling van artikel 3.80 van de IOV in zoverre in strijd is met hogere regelgeving, is zo'n complexe rechtsvraag. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen.

Het belang van initiatiefnemer bestaat onder meer uit het financiële belang gelet op de oplopende (bouw)kosten, om zo snel mogelijk een bouwtitel te verkrijgen om de woning te kunnen realiseren. Dat staat tegenover het belang van [verzoeker], dat eruit bestaat te voorkomen dat een woning direct naast zijn woonperceel wordt opgericht, waarvan alleen het hoofdgebouw al een bouwmassa van 1000 m3 heeft. Dit zal zijn woon- en leefklimaat direct beïnvloeden. Als het plan niet wordt geschorst, vormt dit het toetsingskader voor het besluit op bezwaar tegen de al verleende omgevingsvergunning op basis van het plan, zodat een onomkeerbare situatie ontstaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [verzoeker] om te voorkomen dat een onherroepelijke bouwtitel ontstaat, gelet op de korte afstand van de voorziene woning tot zijn eigen woonperceel, groter dan de belangen van initiatiefnemer. Ook het plandeel aan Heiereind komt daarom voor schorsing in aanmerking.

7.3.    De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat de rechtsvraag over artikel 3.80, derde lid, van de IOV ook aan de orde is in de zaak 202101369/1/R2, over het bestemmingsplan van de raad van de gemeente Breda "Buitengebied Noord, herziening Brielsedreef-Kettingdreef". De voorzieningenrechter zal bevorderen dat beide hoofdzaken gezamenlijk ter zitting zullen worden behandeld.

Conclusie

8.       De conclusie is dat de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] zal toewijzen. Het bestreden besluit dient te worden geschorst.

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk van 25 november 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Voorderstraat-Heiereind ong.";

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Bergeijk tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Bergeijk aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.F. van Toor, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Toor
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022

865

BIJLAGE

Artikel 3.80 Ruimte-voor-ruimte

1. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;

b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

2. Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als per ruimte-voor-ruimtekavel is aangetoond dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt;

b. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn direct voorafgaand aan de beëindiging gedurende een periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest;

c. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn gevestigd binnen Beperkingen Veehouderij of op een locatie die vanwege omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij;

d. er tenminste 1000 m² bedrijfsgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt met een minimum van 200 m² op iedere beëindigingslocatie veehouderij;

e. de ten behoeve van de onder a. bedoelde veehouderijen geregistreerde rechten betreffende de fosfaatproductie in een gezamenlijke omvang van tenminste 3.500 kg uit de markt zijn genomen door doorhaling van de bij de Dienst Regelingen geregistreerde rechten, waarbij per beëindigingslocatie een minimum van 700 kg aan rechten betreffende de productie van fosfaat aanwezig is;

f. de rechten, bedoeld onder e. moeten vanaf het moment van beëindiging van de bedrijfsvoering tot aan het moment van uit de markt nemen geregistreerd staan op naam van de veehouderij die beëindigd;

g. de omgevingsvergunning milieu voor de onder a. bedoelde veehouderij op iedere beëindigingslocatie veehouderij is ingetrokken;

h. een passende herbestemming is gelegd op de locatie als onder a. bedoeld die in ieder geval het houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluit;

i. in redelijkheid niet op andere wijze is voorzien in de beëindiging van de onder a. bedoelde veehouderij.

3. In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in een ruimte-voor-ruimtekavel als deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken.