Uitspraak 202006547/1/A2


Volledige tekst

202006547/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2020 in zaak nr. 19/6187 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van de definitieve berekening van haar kinderopvangtoeslag over 2016 en 2017 afgewezen en bepaald dat het voorschot kinderopvangtoeslag over 2018 wordt gewijzigd.

Bij onderscheiden besluiten van 9 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] gemaakte bezwaren gegrond verklaard voor zover die gaan over toeslagjaar 2016 en ongegrond verklaard voor zover die gaan over toeslagjaar 2017.

Bij uitspraak van 28 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2021, waar [appellante] en [partij] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.

De Afdeling heeft het onderzoek dat ter zitting was gesloten, vervolgens heropend.

De voorzitter van de Afdeling heeft staatsraad advocaat-generaal mr. P.J. Wattel verzocht een conclusie te nemen als bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling heeft partijen in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 21 december 2021 gereageerd.

De staatsraad advocaat-generaal heeft op 16 februari 2022 een conclusie genomen (ECLI:NL:RVS:2022:516; hierna: de conclusie). De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop bij brief van 8 maart 2022 gereageerd.

Geen van de partijen heeft desgevraagd binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een tweede zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om herziening van de definitieve berekening van haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2016, 2017 en 2018. In deze zaak gaat het alleen nog om toeslagjaar 2017. [appellante] was in dat jaar als lerares Spaans werkzaam en had een contract voor 9,21 uur (0,25 fte) per week, maar werkte feitelijk veelal twee hele dagen. Haar twee kinderen maakten twee dagen in de week gebruik van kinderopvang.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag voor 2017 bij besluit van 31 december 2018 definitief berekend en vastgesteld op € 5.687,00 en € 3.850,00 van [appellante] teruggevorderd. Dit verschil tussen het voorschot en de vaststelling komt doordat het voorschot is berekend op basis van het door [appellante] opgegeven aantal uren dat zij haar kinderen liet opvangen, terwijl de dienst de vaststelling op grond van artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag heeft berekend op basis van de gecontracteerde arbeidsduur met een opslag van 40%.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek om herziening van dit besluit afgewezen. Deze afwijzing heeft in bezwaar en beroep standgehouden. [appellante] is het daar niet mee eens en is daarom in hoger beroep gekomen.

Beoordeling

2.       De staatsraad advocaat-generaal is in de conclusie uitgebreid gemotiveerd ingegaan op de gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd. Hij komt tot de conclusie dat deze gronden niet slagen en geeft de Afdeling in overweging het hoger beroep ongegrond te verklaren. De Afdeling is het hiermee eens en volstaat met een verwijzing naar de conclusie die de Afdeling aan deze uitspraak hecht.

3.       Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van de gewerkte uren als bedoeld in artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag terecht is uitgegaan van de met de werkgever overeengekomen arbeidsuren. Er is geen grond om die bepaling onverbindend te verklaren of incidenteel buiten toepassing te laten. Verder is van schending van het gelijkheids- of zorgvuldigheidsbeginsel geen sprake.

De Afdeling sluit zich aan bij de suggestie van de staatsraad advocaat-generaal in zijn conclusie tot nuancering van haar vaste rechtspraak waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat bij een verzoek om herziening alleen de vraag aan de orde is of de toeslag op het juiste bedrag is vastgesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2141). De Afdeling is van oordeel dat, gelet op hetgeen daarover in de conclusie is opgenomen, ook in het geval van een verzoek om herziening van een definitieve berekening aan een beoordeling van de evenredigheid van de terugvordering kan worden toegekomen. Met de staatsraad advocaat-generaal is de Afdeling echter van oordeel dat de terugvordering in het geval van [appellante] niet onevenredig is.

Het vorenstaande betekent dat het betoog van [appellante] niet slaagt.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, mr. B.P.M. van Ravels en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022

480-921.