Uitspraak 202006599/1/R4


Volledige tekst

202006599/1/R4.
Datum uitspraak: 20 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Leur, gemeente Wijchen,

en

de raad van de gemeente Wijchen (hierna: de raad),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Talis Woondiensten (hierna: Talis) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 december 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Smidt en M. Flier, en Talis, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het plan voorziet in de mogelijkheid om vier vrijstaande woningen te realiseren op het perceel [locatie 1] en de tuin van de reeds bestaande woning op het perceel [locatie 2] te verruimen. De planlocatie is een voormalige intensieve veehouderij (konijnenfokkerij). Het perceel [locatie 2] valt ook onder de planlocatie. De huidige eigenaar van het perceel [locatie 1], Talis, zal de vier vrijstaande woningen realiseren en een deel van de grond verkopen aan de eigenaren van de [locatie 2], ten behoeve van de verruiming van de tuin van die woning. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 3], welk perceel grenst aan de planlocatie. [appellant] woont zelf niet op het perceel [locatie 3], maar dat perceel wordt wel bewoond.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Functieverandering

3.       [appellant] betoogt dat, anders dan de raad ter motivering in de plantoelichting heeft opgenomen, geen sprake is van functieverandering. Op de planlocatie bevond zich weliswaar een agrarisch bedrijf in de vorm van een konijnenfokkerij, maar dat gebruik is ruim 17 jaar geleden beëindigd. De gemeente heeft dit perceel in 2004 gekocht. De sloop heeft plaatsgevonden in 2009. Vervolgens heeft de planologische functieverandering van agrarisch naar wonen plaatsgevonden in 2014, aldus [appellant]. Daarbij zouden immers de gesloopte voormalige bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] en de voormalige bedrijfswoning op het perceel [locatie 2] reeds tot burgerwoning zijn bestemd. Volgens [appellant] is het niet mogelijk om tweemaal gebruik te maken van hetzelfde kader voor functieverandering. Met dit plan worden geen nieuwe agrarische opstallen gesloopt en vinden ook geen andere kwaliteitsimpulsen plaats, aldus [appellant]. Daarnaast voert [appellant] aan dat, als al sprake is van functieverandering, volgens het (regionale) functieveranderingsbeleid maximaal twee woningen zouden mogen worden gerealiseerd.

3.1.    Op de planlocatie was tot 2004 een konijnenfokkerij gevestigd. Vanwege overlast voor de omgeving, heeft de gemeente de grond in 2004 gekocht en is het bedrijf verplaatst. Na aankoop door de gemeente is de grond doorverkocht aan Talis, met de intentie om hier woningbouw te realiseren. In 2009 heeft de raad aangegeven open te staan voor een herontwikkeling in de vorm van maximaal vier grondgebonden woningen. De sloop van de voormalige agrarische bebouwing heeft ook plaatsgevonden in 2009. In het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen, vastgesteld 31 januari 2013, is op de locatie van de gesloopte voormalige bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen-1" opgenomen. Ook op de locatie van de niet-gesloopte voormalige bedrijfswoning op het perceel [locatie 2] is de bestemming "Wonen-1" opgenomen. Het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen, vastgesteld 31 januari 2013, en het daaropvolgende facetplan Buitengebied herziening 2014, vastgesteld 16 oktober 2014, zijn samengevoegd tot de Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014. Daarin was echter slechts aan voormelde delen van de planlocatie de bestemming "Wonen-1" toegekend. Voor het overige bleef dit "Agrarisch met waarden-1". Bovendien waren er nog geen concrete bouwvlakken in de verbeelding opgenomen, hetgeen met het onderhavige plan wel het geval is. Gelet op het voorgaande, was de bouw van woningen op een deel van de planlocatie weliswaar reeds mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen, vastgesteld 31 januari 2013, en het daaropvolgende facetplan Buitengebied herziening 2014, vastgesteld 16 oktober 2014, welke plannen zijn samengevoegd in de Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014, maar deze woningbouw is niet gerealiseerd. De raad stelt terecht dat met het voorliggende plan daadwerkelijk vorm wordt gegeven aan de functieverandering, door het toekennen van de bestemming "Wonen-1" aan een groter deel van de planlocatie en het daarbij opnemen van concrete bouwvlakken voor de bouw van vier woningen, die volgens de raad mogelijk zijn gelet op het aantal m2 gesloopte agrarische bedrijfsbebouwing. Anders dan [appellant] betoogt, is daarbij geen sprake van het tweemaal gebruik maken van hetzelfde kader voor functieverandering, aangezien de functieverandering zoals voorzien in voormelde eerdere plannen niet is gerealiseerd en bovendien in het voorliggende plan wordt geconcretiseerd. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat uit r.o. 4.1 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 27 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2660, volgt dat het functieveranderingsbeleid slechts van toepassing is op fysiek bestaande, legaal aanwezige gebouwen en dus niet op reeds gesloopte gebouwen. Daargelaten of dit uit die rechtsoverweging kan worden geconcludeerd, ziet die rechtsoverweging in die uitspraak specifiek op het in die zaak van toepassing zijnde functieveranderingsbeleid. Gelet op het voorgaande, betoogt [appellant] ook tevergeefs dat de raad in het kader van de planologische afweging ten onrechte heeft gesteld dat de in het plan voorziene woningbouw een verbetering is ten opzichte van de voormalige konijnenfokkerij, omdat die voormalige konijnenfokkerij reeds in voormelde eerdere plannen was "wegbestemd". De functieverandering zoals voorzien in voormelde eerdere plannen is immers niet gerealiseerd en in het voorliggende plan is geconcretiseerd welke woningbouw mogelijk is als gevolg van de sloop van de voormalige agrarische bebouwing, behorende bij de voormalige konijnenfokkerij. De raad heeft dan ook in de planologische afweging in redelijkheid de in het plan voorziene woningbouw mede kunnen afzetten tegen de situatie zoals die was toen de voormalige konijnenfokkerij op de planlocatie was gevestigd. Het betoog slaagt in zoverre niet.

3.2.    In de beleidsnota "wonen en werken in het buitengebied" van de gemeenten Beuningen, Druten, West Maas en Waal en Wijchen, van februari 2005 (hierna: de beleidsnota) is over het realiseren van nieuwe woningen in ruil voor sanering van voormalige agrarische bebouwing het volgende bepaald:

"Wanneer alle voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt mag een extra woning worden opgericht. […] De regeling voorziet daarom in sloop van alle bestaande bedrijfsgebouwen met als compensatie een nieuw te bouwen extra woning. Hierbij geldt de volgende regeling:

Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen gelden verder de volgende voorwaarden:

- alle op het perceel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt (ook al is dit meer dan 1.500 m2), m.u.v. monumentale/karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle panden.

[…]"

In de Regionale beleidsinvulling Stadsregio Arnhem Nijmegen "Notitie functieverandering in het buitengebied" van de KAN-raad van 18 oktober 2007 (hierna: de regionale beleidsinvulling) is in paragraaf 3.1.2 het volgende bepaald:

"In veel gevallen kan het gewenst zijn bij de sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen in plaats van één of twee woongebouwen één of twee vrijstaande woningen te realiseren. Het is mogelijk om bij sloop van 750 m2 bedrijfsbebouwing één vrijstaande woning te realiseren in plaats van een woongebouw. Indien 1500 m2 of meer aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, kunnen ter plaatse twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Als van deze mogelijkheden gebruik wordt gemaakt, dient nadrukkelijk aandacht te worden besteed aan een proportionele invulling van de verevening. Ook is een goede inpassing van de nieuwe situatie in de omgeving belangrijk."

3.3.    De raad stelt dat op de planlocatie ruim 2.500 m2 aan voormalige agrarische bebouwing is gesloopt. Dit is volgens de raad ruim voldoende en legitiem voor het in het plan voorziene aantal nieuwe woningen. Verder past deze opzet volgens de raad stedenbouwkundig goed in de structuur van het gebied. Een verdere afschaling in de vorm van minder woningen, doet geen recht aan de aard en omvang van het plangebied, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat de beleidsnota en de regionale beleidsinvulling niet recent zijn en dat een letterlijke lezing daarvan een onaanvaardbare uitkomst zou inhouden, omdat in dat geval slechts twee nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd.

3.4.    Gelet op de onder 3.2 vermelde passages in de beleidsnota en de regionale beleidsinvulling, is op grond van dat beleid het realiseren van maximaal twee vrijstaande woningen toegestaan, ongeacht hoeveel m2 voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld hoe het onder 3.3 vermelde standpunt van de raad moet worden opgevat. Dit standpunt kan worden begrepen als het standpunt dat de beleidsnota en de regionale beleidsinvulling volgens de raad zijn verouderd en mede daarom niet meer moeten worden toegepast. Dit standpunt kan echter ook worden begrepen als het standpunt dat dit beleid weliswaar van toepassing is, maar dat daarvan op grond van artikel 4:84 van de Awb moet worden afgeweken. Uit de onderbouwing van het plan en hetgeen overigens in deze procedure is aangevoerd, valt niet af te leiden of voormeld beleid volgens de raad niet meer van toepassing is (en waar dat dan uit blijkt) of dat de raad van dit beleid heeft willen afwijken en waarom. Het voorgaande betekent dat het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering berust. Het betoog slaagt in zoverre.

Omgevingsverordening en regionale woonagenda

4.       [appellant] betoogt dat de onderbouwing van het plan niet voldoet aan de vereisten die daaraan worden gesteld in de Woonagenda Subregio Nijmegen en omstreken 2017-2027 (hierna: de Regionale woonagenda). Volgens [appellant] volgt uit artikel 2.2 van de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van december 2018 (hierna: de Omgevingsverordening Gelderland) dat als een plan niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, een bestemmingsplan nieuwe woningen toch mogelijk kan maken, maar dat dan onder meer instemming van Gedeputeerde Staten is vereist, hetgeen hier niet het geval is, aldus [appellant].

4.1.    In artikel 2.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald dat een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In de Regionale woonagenda is over de onderbouwing van nieuwe woningbouwplannen het volgende vermeld: "Bij de onderbouwing (kwalitatief en kwantitatief) van nieuwe woningbouwplannen spreken we af dat gemeenten in ieder geval in een onderbouwing aangeven hoe het plan zich verhoudt tot/bijdraagt aan:

- Bovengenoemde kwalitatieve uitgangspunten van de regionale woonagenda

- De eigen gemeentelijke woonvisie

- De meest recente provinciale Primos-prognose

- De meest recente gezamenlijke regionale woningmarktanalyse

- In het geval van CPO/zelfbouw projecten: aantonen directe vraag wanneer mogelijk."

4.2.    De raad is in de plantoelichting, dan wel in andere stukken in deze procedure, niet expliciet ingegaan op de Regionale woonagenda. In de zienswijzennota heeft de raad vermeld dat op p. 12 t/m 15 van de plantoelichting is beschreven dat de woningaantallen (kwantitatief) passen binnen de regionale afspraken en dat de woningtypologieën kwalitatief passen binnen het gemeentelijk beleid. Weliswaar wordt op p. 12 van de plantoelichting vermeld dat de woningbouw past binnen de in regionaal verband vastgelegde woningbouwafspraken, maar dit wordt niet geconcretiseerd. Ook wordt weliswaar op p. 14 van de plantoelichting ingegaan op de eigen gemeentelijke woonvisie, maar daarmee is niet aan alle onder 4.1 vermelde vereisten aan de onderbouwing van nieuwe woningbouwplannen uit de Regionale woonagenda voldaan. Evenmin is gebleken dat is voldaan aan de vereisten waaronder op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening Gelderland nieuwe woningen alsnog mogelijk zijn, ook al past het plan niet binnen de vigerende regionale woonagenda. Dat betekent dat het plan ook in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering berust. Het betoog slaagt.

Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik

5.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik heeft verricht, als bedoeld in de Omgevingsvisie Gelderland van december 2017.

5.1.    In paragraaf 1.3 van het deel "Verdieping" van de Omgevingsvisie Gelderland van december 2017 is vermeld dat als een nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersaantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, er sprake is van een grootschalige ontwikkeling en dat in die gevallen een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde is. De raad heeft in de plantoelichting deugdelijk gemotiveerd dat van een dergelijke grootschalige ontwikkeling in dit geval geen sprake is. Het betoog slaagt niet.

Structuurvisie Wijchen

6.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Wijchen van 29 mei 2009 (hierna: de Structuurvisie). Daartoe is volgens [appellant] van belang dat op de planlocatie de aanduiding "Gemengde functies buitengebied/verbreden landbouw" van toepassing is en niet de aanduidingen "Gemengde functies buitengebied" of "Transformatie wonen/werken". Volgens [appellant] betekent dit dat woningbouw op de planlocatie in strijd is met de Structuurvisie.

6.1.    Op p. 42 van de Structuurvisie is specifiek over de Passerot het volgende vermeld: "Deze locatie is vooralsnog bedoeld voor wonen in het groen/landgoed wonen. Talis is eigenaar. Met hen zal gezocht worden naar een verantwoorde stedenbouwkundige invulling.". Hieruit volgt dat in de Structuurvisie rekening is gehouden met mogelijke woningbouw op de planlocatie. Het betoog slaagt niet.

Landschapsontwikkelingsplan

7.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met het Landschapsontwikkelingsplan Beuningen, Druten, Wijchen van december 2006, waarbij hij specifiek wijst op paragraaf 6.3. [appellant] stelt dat bij de totstandkoming van het plan in het geheel geen aandacht is besteed aan de landschappelijke inpassing en verevening. Volgens [appellant] volgt uit paragraaf 1.2.1 van de regionale beleidsinvulling dat verevening een verplichting is bij functieverandering.

7.1.    De raad is in de plantoelichting, met name op p. 7 en 8, ingegaan op de landschappelijke inpassing van het plan. De enkele stelling dat geen aandacht is geschonken aan landschappelijke inpassing, mist dus feitelijke grondslag.

7.2.    In paragraaf 1.2.1 van de regionale beleidsinvulling is over verevening het volgende vermeld: "De provincie acht het belang van een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het buitengebied zodanig hoog dat zij bij toepassing van functieverandering aandringt bij gemeenten op toepassing van een vorm van verevening. Uitgangspunt daarbij is dat door de initiatiefnemer wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied, gerelateerd aan de locatie waar functieverandering aan de orde is. Dit kan op twee schaalniveaus worden bereikt: op locatieniveau en op gebiedsniveau. Voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de locatie beschrijft het Streekplan diverse mogelijkheden. […]". Anders dan [appellant] betoogt, kan uit paragraaf 1.2.1 van de regionale beleidsinvulling niet worden afgeleid dat bij functieverandering een (voorwaardelijke) verplichting tot verevening bestaat. Daarnaast heeft de raad terecht gewezen op de vereveningsbijdrage en verbetering van de omgevingskwaliteit die wordt bewerkstelligd door de voorziene woningbouw die in de plaats komt van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Met de enkele stelling dat in het plan geen aandacht is geschonken aan verevening, heeft [appellant] niet geconcretiseerd waarom die vereveningsbijdrage onvoldoende is en welke verevening daarnaast nog zou ontbreken. Het betoog slaagt niet.

Financiële motieven

8.       Met de enkele algemene verwijzing naar verschillende stukken van de raad en het college van burgemeester en wethouders van Wijchen, heeft [appellant] zijn stelling ter zitting dat de raad het in het plan voorziene aantal woningen niet met name heeft gebaseerd op een goede ruimtelijke ordening, maar met name op financiële motieven, in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Het betoog slaagt niet.

Archeologie

9.       [appellant] betoogt dat in het plan onvoldoende is gewaarborgd dat de archeologische waarden niet worden verstoord.

9.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

9.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

9.3.    Uit de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (onder 10.72 in combinatie met overweging 10.73 en 10.75), volgt dat bestemmingsplanregels of andere bepalingen die strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden, niet strekken tot bescherming van het belang van een appellant die bescherming zoekt in het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een omgevingsvergunning voor zijn woon- en leefklimaat of zijn bedrijfsvoering. [appellant] kan zich dan ook niet met succes beroepen op bepalingen die strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden. Gelet hierop slaagt het betoog niet.

Milieuzonering

10.     [appellant] betoogt dat de afstand tussen de in het plan voorziene woonbestemming en een aanwezig agrarisch bedrijf aan de [locatie 4] te klein is, gelet op de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit).

10.1.  Het belang van [appellant] is gelegen in de bescherming van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving van zijn woning. De regeling in de Wgv strekt tot bescherming van het belang van een omwonende bij beperking van de geurbelasting van zijn woning. De regeling in het Activiteitenbesluit strekt tot bescherming van de belangen van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat. De Afdeling verwijst naar haar overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (onder 10.88 en 10.97). [appellant] beroept zich op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen, maar tot de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste staat dan ook in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de hiervoor genoemde beroepsgrond van [appellant].

Bestuurlijke lus

11.     Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 en 4.2 is overwogen, is het besluit van 24 september 2020 vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de Afdeling op grond van artikel 8:51d van de Awb de raad opdragen om met inachtneming van hetgeen onder 3.4 en 4.2 is overwogen binnen 24 weken na verzending van deze uitspraak de daar omschreven gebreken te herstellen. De raad kan dit doen door alsnog te motiveren op grond waarvan de realisatie van het in het plan voorziene aantal nieuwe woningen mogelijk is, ondanks het maximaal aantal nieuwe woningen dat op grond van de beleidsnota en de regionale beleidsinvulling is toegestaan. De raad kan ook een nieuw of gewijzigd besluit nemen. Ook dient de raad alsnog te motiveren dat is voldaan aan de vereisten van de Regionale woonagenda, of dat is voldaan aan de vereisten van artikel 2.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening Gelderland, dan wel een nieuw of gewijzigd besluit te nemen. De raad moet de Afdeling en de andere partijen meedelen hoe de gebreken zijn hersteld en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend maken en meedelen. De raad hoeft voor een eventueel nieuw besluit geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

Proceskosten en griffierecht

12.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Wijchen op:

- om binnen 24 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 3.4 en 4.2 de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Wijchen van 24 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De [locatie 1]" te herstellen, en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022

826.