Uitspraak 202102664/1/V2


Volledige tekst

202102664/1/V2.
Datum uitspraak: 14 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 25 maart 2021 in zaak nr. NL20.11035 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 25 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Toemen, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling komt uit Nigeria en heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daardoor in Nigeria problemen heeft ondervonden. De vreemdeling was tijdens de gehoren 16 en 17 jaar oud. Hij heeft onder andere verklaard over zijn verliefdheid op zijn jeugdvriend in Nigeria toen hij 13 of 14 jaar oud was. De staatssecretaris heeft het asielrelaas ongeloofwaardig geacht. In geschil is of er voldoende rekening is gehouden met de jonge leeftijd van de vreemdeling.

2.       In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris is gevolgd in het standpunt dat hij oppervlakkig heeft verklaard over zijn verliefdheid en gevoelens voor zijn jeugdvriend. Volgens de rechtbank was de vreemdeling ten tijde van de gehoren inmiddels 16 en 17 jaar oud en kon worden verwacht dat hij nader kon reflecteren over zijn gevoelens. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris is gevolgd in het standpunt dat de verklaringen over zijn beleving bij de ontdekking van zijn homoseksualiteit bevreemdend zijn. Volgens de rechtbank had van de vreemdeling een diepgaandere verklaring verwacht mogen worden. De vreemdeling wijst erop dat hij nog erg jong was, niet alleen ten tijde van de onder 1. genoemde gebeurtenissen, maar ook tijdens de gehoren. Volgens de vreemdeling zijn de verklaringen over zijn seksuele geaardheid leeftijdsconform en niet bevreemdend, gezien zijn ontwikkelingsniveau.

2.1.    Het zwaartepunt van de beoordeling in lhbti-zaken ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaringen met betrekking tot zijn gestelde seksuele geaardheid (uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885, onder 6.3). Niet in geschil is dat de vreemdeling is gehoord op een wijze die past bij zijn leeftijd. De verslagen van de gehoren laten duidelijk zien dat er steeds afstemming in de communicatie heeft plaatsgevonden. De gehoormedewerker heeft korte vragen gesteld in begrijpelijke bewoordingen, goed doorgevraagd en vragen op een begrijpelijke manier toegelicht.

2.2.    Van leeftijdsconform horen moet worden onderscheiden leeftijdsconform beoordelen en wegen van de verklaringen. Uit WI 2019/17 volgt dat bij de beoordeling en weging van de verklaringen rekening gehouden moet worden met zowel de leeftijd ten tijde van de gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst als ook met de leeftijd ten tijde van het horen. Door de staatssecretaris te volgen in zijn standpunt in het besluit van 28 april 2020 dat de vreemdeling oppervlakkig heeft verklaard over zijn gevoelens voor zijn jeugdvriend en over de acceptatie van zijn seksuele geaardheid, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling en waardering van de verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij rekening heeft gehouden met de leeftijd zoals hier uiteengezet. Dit wordt hierna geïllustreerd met een aantal door de vreemdeling afgelegde verklaringen.

De verliefdheid op [persoon]

3.       De vreemdeling heeft in zijn aanvullend gehoor over zijn verliefdheid als volgt verklaard:

"Ik weet wat verliefd zijn is. Ik heb mensen gezien dat van elkaar houden. Ik heb ook van iemand gehouden. [persoon] en ik houden van elkaar. Iedereen heeft zijn eigen manier om te laten zien dat ze verliefd zijn. Bij [persoon] is het anders. Ik ben verliefd op hem en er zijn heel veel dingen die ik mag doen bij hem. Hij is slim, hij maakt je aan het lachen."

"Als ik iemand zie en verliefd ben, dan voel ik iets van binnen. Dat deze persoon de juiste persoon is en dat je van hem houdt. Je voelt je groeien. Hij zag er goed uit, kleed zich goed."

"Ik kan het niet goed uitleggen, maar in mijn hoofd voel ik mij alsof ik hem altijd wil zien. Het is heel moeilijk te beschrijven."

De rechtbank heeft de vreemdeling gevolgd in diens betoog dat hij leeftijdsconform heeft verklaard met betrekking tot zijn verklaring dat hij zich vooral door zijn uiterlijke kenmerken tot [persoon] aangetrokken voelde, maar oordeelt met de staatssecretaris dat de vreemdeling nog steeds te oppervlakkig heeft verklaard over zijn verliefdheid op [persoon]. In het voornemen stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de vreemdeling niet inzichtelijk kan maken waarom [persoon] zo bijzonder voor hem is geweest. Volgens de staatssecretaris mag verwacht mag worden dat de vreemdeling meer kan vertellen omdat hij stelt echt verliefd te zijn geweest. Deze beoordeling geeft er geen blijk van dat rekening is gehouden met de jonge leeftijd van de vreemdeling. Niet is bijvoorbeeld kenbaar onder ogen gezien of het feit dat de vreemdeling weinig details geeft over de relatie en moeite heeft met het omschrijven van de gevoelens daarover - net zoals de focus op het uiterlijk - passend kunnen zijn bij de jonge leeftijd.

3.1.    Anders dan volgt uit de uitspraak van de rechtbank, betekende het enkele feit dat de vreemdeling ten tijde van de gehoren inmiddels een aantal jaar ouder was namelijk nog niet zonder meer dat van hem verwacht mocht worden dat hij beter in staat was om te reflecteren over gebeurtenissen in zijn jeugd rondom zijn seksuele geaardheid (uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2615). Zoals de vreemdeling terecht aanvoert, was hij ten tijde van die gehoren nog altijd minderjarig, namelijk 16 jaar ten tijde van het eerste gehoor en nader gehoor en 17 jaar ten tijde van het aanvullend gehoor.

Ontdekking seksuele geaardheid

4.       De vreemdeling heeft onder meer het volgende verklaard over de ontdekking van de seksuele geaardheid en hoe hij daarmee is omgegaan:

"Toen hij het me vertelde, hij is mijn vriend, ik heb niets verkeerds gezegd. Ik zie hem niet als slecht."

"Toen eigenlijk wilde ik hem vertellen over de consequenties. Als mensen er achter komen dat het niet goed gaat komen. En hij weet dat ook, die consequenties."

"Ik kon dat niet aan mijn moeder vertellen. Ik kan dat niet. Ik durf niet."

"Omdat ik bang was."

"In onze religie en cultuur is dat verboden. Hoe kan ik het mijn moeder vertellen dat ik homo ben."

"We hebben veel gepraat omdat we de consequenties weten. Als iemand er achter komt. [persoon] en ik weten dat allebei. Maar ik heb niets gezegd over dat we dat doen."

"[persoon] vond het ook eng. Hij en ik weten als je betrapt wordt, wat er dan gebeurd is met mij, ook met [persoon] zou gebeuren. Omdat we bespraken, als mensen zulke dingen doen, de hele bevolking je kwelt. Ik weet ook niet alleen ik, sommigen durven er niet voor uit te komen er voor uit te komen omdat ze weten wat de consequenties."

"Ik heb mijzelf afgevraagd waarom ik dit voel, ik kreeg geen antwoord van mijzelf. Ik vroeg mijzelf af waarom ik anders was dan de anderen. Mijn ontmoeting met [persoon] maakte alles anders. Dat er mensen waren zoals ik."

De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de vreemdeling hiermee niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij omging met zijn gestelde geaardheid. Volgens hem mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij uitgebreider en meer onderbouwd kan aangeven wat hij doormaakte toen hij erachter kwam dat hij homoseksueel was in een gemeenschap waar dat niet wordt geaccepteerd en zelfs strafbaar is. De rechtbank is de staatssecretaris hierin gevolgd. Uit de motivering van genoemd standpunt wordt echter niet duidelijk hoe de staatssecretaris de jonge leeftijd van de vreemdeling heeft betrokken in de beoordeling. Ook nu is niet kenbaar onder ogen gezien of bijvoorbeeld het niet gedetailleerder verklaren over de angst dan er nu is verklaard, passend kan zijn bij de jonge leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen in het land van herkomst en ten tijde van het horen over het asielrelaas.

5.       De eerste twee grieven slagen.

6.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 28 april 2020 wordt vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van de vreemdeling en daarbij moet laten zien hoe hij de leeftijd van de vreemdeling betrekt bij de beoordeling en waardering van wat de vreemdeling heeft verklaard. Ook moet hij in zijn besluitvorming meenemen dat de rechtbank de vreemdeling is gevolgd in zijn betogen over de invloed van zijn seksuele geaardheid op de relatie met zijn familie en zijn kennis over homoseksualiteit in Nederland. De overige grieven gaan over de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en verklaringen over de voetbalcoach van de vreemdeling. Nu de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, behoeven deze geen bespreking. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 25 maart 2021 in zaak nr. NL20.11035;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 28 april 2020, V-[…];

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. Graat
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022

307-987