Uitspraak 202006645/1/R3


Volledige tekst

202006645/1/R3.
Datum uitspraak: 20 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2020 in zaak nr. 19/6923 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Den Haag

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie] in Den Haag (hierna: de woning).

Bij besluit van 18 september 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 september 2019 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 31 maart 2021 heeft het college, opnieuw beslissend op het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 21 maart 2019, dat bezwaar ongegrond verklaard.

[wederpartij] heeft daartegen een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 8 februari 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. V. Boender-Wiebenga, en [wederpartij] zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       Op 6 februari 2019 heeft [wederpartij] een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, voor het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak van de woning. Uit de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen blijkt dat deze vergunning is gevraagd voor het plaatsen van deze dakkapel op het nog gave dakvlak boven de al op dit achterdakvlak van de woning aanwezige dakkapel. Aldus wordt in het achterdakvlak voorzien in twee boven elkaar gelegen dakkapellen.

Het college heeft bij besluit van 21 maart 2019 de aanvraag afgewezen omdat het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, zoals neergelegd in de welstandsnota "Den Haag 2017" (hierna: welstandsnota). Het oordeel over de redelijke eisen van welstand heeft het college gebaseerd op een advies van de Welstands- en Monumentencommissie (hierna: de commissie). Het college heeft dit besluit gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 18 september 2019.

3.       De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het besluit op bezwaar van 18 september 2019 vernietigd, wegens strijd met de artikelen 3:46 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het advies van de commissie ten onrechte een beperking vormt van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

4.       Het college is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hoger beroep

Redelijke eisen van welstand

5.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het advies van de commissie een beperking vormt van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De rechtbank heeft in dit verband miskend dat het plaatsen van een tweede dakkapel boven de bestaande dakkapel een te grote aantasting is van het daklandschap en daarom in strijd met de welstandscriteria op grond van de welstandsnota. Ook heeft de rechtbank miskend dat met de aanvraag is beoogd te voorzien in een tweede dakkapel boven een al bestaande dakkapel. Met de bestaande dakkapel zijn volgens het college de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt al benut.

5.1.    Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het college niet de beoordelingsruimte had om het plan strijdig te achten met redelijke eisen van welstand, zoals neergelegd in de welstandsnota, zonder dat dit aan de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan in de weg staat. De rechtbank heeft overwogen dat uit het advies van de welstandscommissie blijkt dat die commissie vooral de aantasting van het nog gave dakvlak ongewenst vindt. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat [wederpartij] op de zitting heeft verklaard dat hem in de primaire fase door een medewerker van het college is verteld dat de grootte van de dakkapel niet relevant was. De rechtbank heeft overwogen dat het advies van de commissie feitelijk betekent dat in het betreffende bouwblok, waartoe de woning van [wederpartij] behoort, geen enkele (variant van een) dakkapel mogelijk is, omdat elke variant tot een ongewenste doorbreking van het nog gave dakvlak zal leiden.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 10 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1129), dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandstoets een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden.

5.3.    Het college heeft in het primaire besluit van 21 maart 2019, onder verwijzing naar het welstandsadvies van de commissie van 13 maart 2019, gesteld dat het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, zoals neergelegd in de welstandsnota. In het besluit op bezwaar van 18 september 2019 is dit standpunt gehandhaafd.

In het welstandsadvies van 13 maart 2019 is het volgende opgemerkt: "Het bouwplan is getoetst aan de Welstandsnota en beoordeeld in het kader van de dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’. De commissie gaat niet akkoord met het plaatsen van een dakkapel boven de bestaande dakkapel en aansluitend aan de nokvorst. Dit is een te grote aantasting van het daklandschap en storend bij zowel de architectuur van het pand als bij het gehele bouwblok. Het huidige dak van dit bouwblok is nog gaaf en de dakkapellen zijn in goede verhouding tot het dak. Het dak vertegenwoordigt een waarde in deze omgeving, waardoor de commissie geen goedkeuring aan dit plan kan verlenen".

5.4.    Voor zover het college aanvoert dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een tweede dakkapel boven een al bestaande dakkapel, onderschrijft de Afdeling deze lezing van de uitspraak van de rechtbank niet. Onder 6.2 van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank immers overwogen dat de commissie van oordeel is dat het plaatsen van een dakkapel boven de bestaande dakkapel en aansluitend aan de nokvorst een te grote aantasting is van het daklandschap en storend bij zowel de architectuur van het pand als bij het gehele bouwblok. Daarbij is opgemerkt dat het huidige dak van dit bouwblok nog gaaf is en de dakkapellen in goede verhouding tot het dak zijn. Omdat er op het betreffende achterdakvlak van het bouwblok al een rij dakkapellen aanwezig is en het daarboven gelegen dakvlak nog gaaf is, twijfelt de Afdeling er niet aan dat het voor de rechtbank duidelijk was dat de aanvraag de realisering van een tweede dakkapel boven een al bestaande dakkapel betreft. Daarbij komt dat dit ook duidelijk blijkt uit de in het dossier aanwezige bouwtekeningen bij de aanvraag om omgevingsvergunning.

5.5.    Ter plaatse van de woning geldt het bestemmingsplan "Belgisch Park" (hierna: bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming "Wonen - 1", de gebiedsaanduiding "Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" en de dubbelbestemmingen "Waarde -Archeologie" en "Waarde - Cultuurhistorie". In de artikelen 22.2 en 28 van de regels van het bestemmingsplan zijn de bouwregels neergelegd voor de gronden met de bestemming "Wonen - 1" respectievelijk de algemene bouwregels.

Uit artikel 22.2.1 van de regels van het bestemmingsplan blijkt, voor zover hier van belang, dat voor het bouwen van gebouwen op de gronden waarop de woning staat het hoofdgebouw zich moet bevinden binnen het aangegeven bouwvlak en dat de goot- en bouwhoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven. Uit de verbeelding blijkt dat voor de woning een maximum bouwhoogte geldt van 12 m en een maximale goothoogte van 7 m. Uit artikel 26.2 van de regels van het bestemmingsplan blijkt dat voor het bouwen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', voor zover hier van belang, voor de woning geldt dat daar waar op de verbeelding een goothoogte is aangegeven, een kap in stand dient gehouden te worden.

De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan geen afzonderlijke regels over dakkapellen en dus ook geen beperkingen ten aanzien van de bouw van (tweede) dakkapellen bevat. Dit betekent ook dat, anders dan het college betoogt, met de op de woning bestaande dakkapel de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan in dit verband biedt nog niet zijn benut. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling, anders dan de rechtbank heeft overwogen, sprake van een situatie waarin het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte heeft om in het kader van de welstandstoets een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3023, r.o. 4).

Het hoger beroep van het college is gegrond.

De door de rechtbank nog niet besproken beroepsgronden.

6.       De Afdeling zal hierna beoordelen of het beroep van [wederpartij] bij de rechtbank toch had moeten slagen op grond van wat hij verder heeft aangevoerd en waaraan de rechtbank niet is toegekomen.

7.       [wederpartij] betoogt dat in het welstandsadvies niet is gemotiveerd waarom het bouwplan leidt tot strijd met redelijke eisen van welstand. Ook heeft de commissie in haar welstandsadvies ten onrechte nagelaten aan te geven welke waarden er door het bouwplan worden aangetast. Zolang niet duidelijk is wat de te beschermen waarden van het dak van zijn woning zijn, is het onmogelijk om te beoordelen of deze waarden worden aangetast. [wederpartij] merkt in dit verband op dat de aanwezige aantasting van de daken van omliggende woningen en de rommelige achterkanten van de woonblokken niet getuigen van welke cultuurhistorische of schoonheidswaarde ook. Het welstandsadvies en daarmee het bestreden besluit ontberen daarom volgens hem een voldoende begrijpelijke motivering.

7.1.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

7.2.    Het college heeft voor de beoordeling van de redelijke eisen van welstand, in navolging van de commissie, in dit geval de aantasting van het nog gave dakvlak met een tweede dakkapel als een te grote aantasting van het daklandschap en storend bij zowel de architectuur van het pand als bij het gehele bouwblok aangemerkt. De Afdeling stelt vast dat de welstandsnota geen specifieke criteria kent voor het al dan niet toegestaan zijn van een tweede dakkapel op het achterdakvlak van een woning. Wel bevat de welstandsnota algemene criteria waaraan een bouwwerk moet voldoen (het ABC van de welstand in paragraaf 2.1) en objectspecifieke criteria waaraan een dakkapel uit een oogpunt van redelijke eisen van welstand dient te voldoen (in paragraaf 2.2).

De Afdeling stelt vast dat het negatieve welstandsadvies van de commissie van 13 maart 2019, dat ten grondslag ligt aan de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning, voornamelijk steunt op de omstandigheid dat het hier gaat om het realiseren van een tweede dakkapel op een nog gaaf dakvlak van de woning en dit als een te grote aantasting van het daklandschap en storend bij zowel de architectuur van het pand als bij het gehele bouwblok wordt gezien. Uit het welstandsadvies blijkt echter niet hoe dit bouwplan aan de hand van de criteria uit de welstandsnota is beoordeeld en waarom dit tot de conclusie moet leiden dat het bouwplan in dit opzicht niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. De in het welstandsadvies genoemde omstandigheid dat het huidige dak van dit bouwblok nog gaaf is en de (als eerste rij aanwezige) dakkapellen in goede verhouding tot het dak zijn, is onvoldoende voor de conclusie dat daarmee niet aan de voor een bouwwerk als een dakkapel geldende criteria uit de welstandsnota is voldaan. Dat geldt ook voor de genoemde omstandigheid dat de aangevraagde tweede dakkapel aansluitend aan de nokvorst zal worden geplaatst, omdat uit de bouwtekening blijkt dat de bovenzijde van de dakkapel 30 cm onder de nokvorst is gepositioneerd. Ook is in het welstandsadvies niet toegelicht welke waarde het dak vertegenwoordigd en welke negatieve invloed het bouwplan op die waarde heeft.

Nu ook het bestreden besluit hierover geen motivering bevat, is de Afdeling van oordeel dat het college op grond van het welstandsadvies ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat zich in zoverre voor de gevraagde omgevingsvergunning een weigeringsgrond voordoet. Dit betekent dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak - zij het op andere gronden - terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel als neergelegd in de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb en dat het college met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Het besluit van 31 maart 2021

8.       Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 31 maart 2021 opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij]. Het college heeft het bezwaar wederom ongegrond verklaard en [wederpartij] geweigerd een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen, onder handhaving van de motivering dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en onder de aanvullende motivering dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan.

9.       Het besluit van 31 maart 2021 is, gelet op artikel 6:19 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, mede onderwerp van dit geding. Dit betekent dat de tegen dat besluit door [wederpartij] op 30 december 2021 ingediende zienswijze wordt aangemerkt als een beroep van rechtswege tegen dat besluit.

Beoordeling van het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 31 maart 2021

Strijd met het bestemmingsplan

10.     [wederpartij] betoogt dat het college in het besluit van 31 maart 2021 ten onrechte niet heeft gemotiveerd welke cultuurhistorische waarde wordt aangetast door het bouwplan.

10.1.  In het besluit van 31 maart 2021 stelt het college, onder verwijzing naar de brieven van 25 januari 2021 en 15 februari 2021 van de Adviescommissie bezwaarschriften, dat het bouwplan in het welstandsadvies van de commissie van 13 maart 2019 ook is beoordeeld op strijdigheid met de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" die in het bestemmingsplan aan de gronden zijn toegekend waarop de woning van [wederpartij] staat. De commissie heeft hierover het volgende geoordeeld: "Het dak vertegenwoordigt een waarde in deze omgeving, waardoor de commissie geen goedkeuring aan dit plan kan verlenen." Het college neemt in het besluit van 31 maart 2021 dit welstandsadvies over en verbindt daaraan de conclusie dat het bouwplan tevens in strijd is met de regels van het bestemmingsplan die zien op de aan de gronden toegekende dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Het college stelt dat hierbij specifiek de context van de cultuurhistorische waarden van de individuele woning wordt benoemd. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat [wederpartij] de gelegenheid is geboden het bouwplan aan te passen om

- ondanks het negatieve advies van de commissie - te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om op de woning te voorzien in het plaatsen van een dakkapel boven de bestaande dakkapel op het achterdakvlak van de woning.

10.2.  Uit artikel 26.1 van de regels van het bestemmingsplan blijkt dat de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede zijn bestemd voor het behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden, van een beschermd stadsgezicht, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit Rijksbeschermd Stadsgezicht Westbroekpark/Belgisch Park van 6 september 1996 met de bijbehorende toelichting en kaart, opgenomen in bijlagen 6 en 7 bij de regels."

In het aanwijzingsbesluit, dat als bijlage 5 bij de regels van het bestemmingsplan is gevoegd, staat over het Belgisch Park, waarbinnen de woning aan de Kortrijksestraat is gelegen, onder meer dat het bebouwingsbeeld en de structuur van het gebied samenhangend en waardevol is en dat het gebied van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang. In de toelichting bij het aanwijzingsbesluit, dat als bijlage 7 bij de regels van het plan is gevoegd, staat over het Belgisch Park onder meer dat het meest karakteristiek en het oudste deel van de wijk wordt gevormd door het Belgische Plein met de daarop aansluitende straten die een bochtig beloop hebben en door bomen worden omzoomd: Antwerpsestraat, Luiksestraat en delen van de Gentsestraat en Leuvensestraat. Verder staat er dat de aaneengebouwde huizenreeksen ten dele bestaan uit twee bouwlagen met kap en ten dele uit drie bouwlagen met plat dak. De te beschermen waarden worden nader toegelicht op pagina 11 en pagina 12 bij het aanwijzingsbesluit. Daar is vermeld dat de beeldbepalende bebouwing, dichtbebouwde delen en diverse groengebieden, en de grote open plekken met bijzondere zichtlijnen eveneens onderdeel van de karakteristiek zijn. De Afdeling stelt vast dat in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit bij de nadere typering van de te beschermen waarden de Kortrijksestraat niet expliciet wordt genoemd. Daarom ziet de Afdeling niet dat, zoals het college in het besluit van 31 maart 2021 stelt, hierbij specifiek de context van de cultuurhistorische waarden van de individuele woning wordt benoemd. Verder staat in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit over de waardering dat de schaal, structuur en beeldbepalende bebouwing in relatie tot het water en de uitgestrekte, gevarieerde groengebieden aan de verschillende delen van het gebied rondom het Westbroekpark en het Belgisch Park haar bijzondere ruimtelijke kwaliteit geven. Het hier omschreven gebied is van belang wegens bijzondere landschappelijke, stedenbouwkundige, cultuur- en architectuurhistorische waarden. Hiervoor wordt verwezen naar de bijgevoegde waarderingskaart (S9312). Op deze waarderingskaart is onder meer aangeduid waar binnen het Belgisch Park zich belangrijke bebouwing door hoge ensemblewaarde, een rijks- of gemeentelijk monument of bijzonder stedenbouwkundige of landschappelijke gegevens bevinden. Het valt de Afdeling op dat uit deze waarderingskaart blijkt dat aan de woning aan de Kortrijksestraat of aan de direct aangrenzende woonblokken een dergelijke waardering niet is toegekend.

10.3.  De Afdeling concludeert uit het voorgaande dat uit het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende stukken en ook anderszins niet blijkt van in artikel 26.1 van de regels van het bestemmingsplan bedoelde aspecten van behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden, van een beschermd stadsgezicht, voor de woning en de in de omgeving daarvan gelegen woningen. Dit betekent dat het college in het besluit van 31 maart 2021 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan in strijd is met de in het bestemmingsplan aan de gronden van de woning toegekende dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". De enkele door de commissie in het welstandsadvies van 13 maart 2019, waarnaar het college verwijst, gegeven redenen dat de plaatsing van de gewenste dakkapel boven de bestaande dakkapel storend bij zowel de architectuur van het pand als bij het gehele bouwblok is en dat het dak van de woning een waarde in deze omgeving vertegenwoordigt, zijn in het licht van het in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende stukken voor de woning ontbreken van een voldoende concrete duiding van mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden onvoldoende om op grond daarvan te concluderen tot strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan.

Het betoog van [wederpartij] slaagt.

Gelijkheidsbeginsel

11.     [wederpartij] betoogt dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft geweigerd hem voor het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen. Hij wijst daarbij op de omstandigheid dat er vergelijkbare dakkapellen zijn geplaatst op twee woningen aan de Stevinstraat, welke woningen eveneens binnen het rijksbeschermd stadsgezicht zijn gelegen. Ook heeft [wederpartij] vergunningen overgelegd van dakkapellen die zijn geplaatst op vijf woningen aan de Maastrichtsestraat.

11.1.  Voor de gerealiseerde dakkapellen op de door [wederpartij] genoemde woningen aan de Stevinstraat, waaraan volgens het bestemmingsplan eveneens de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is toegekend, is volgens het college geen omgevingsvergunning verleend. Het is de bedoeling van het college tegen de aanwezigheid van die dakkapellen alsnog handhavend op te treden. Over de door [wederpartij] gemaakte vergelijking met woningen aan de Maastrichtsestraat heeft het college onweersproken gesteld dat in het bestemmingsplan aan deze woningen niet tevens de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is toegekend en dat het bij die woningen niet gaat om een tweede dakkapel boven een al bestaande dakkapel, waarin het bouwplan wel voorziet. Verder hebben de woningen aan de Maastrichtsestraat volgens het college nog lege dakvlakken.

11.2.  Gelet op wat [wederpartij] heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situaties die hij heeft genoemd niet dezelfde zijn als de situatie die nu met het bouwplan voor de woning van [wederpartij] aan de orde is.

Het betoog van [wederpartij] slaagt niet.

Conclusie beroep tegen het besluit van 31 maart 2021

12.     Het college heeft aan het besluit van 31 maart 2021 twee weigeringsgronden ten grondslag gelegd. Het college heeft de weigeringsgrond strijd met redelijke eisen van welstand gehandhaafd. Daaraan heeft het college hetzelfde welstandsadvies ten grondslag gelegd, dat aan het besluit van 21 maart 2019 ten grondslag lag. Onder 7.2 heeft de Afdeling over dit advies geoordeeld dat dit onvoldoende gemotiveerd is om deze weigeringsgrond van het bouwplan te kunnen dragen. Daarmee kan dit advies ook deze conclusie van het besluit van 31 maart 2021 niet dragen. Gelet op wat hiervoor onder 10.3 is overwogen over de weigering van het bouwplan wegens strijd met het bestemmingplan, kan ook deze conclusie het besluit van 31 maart 2021 niet dragen. Dit betekent dat het van rechtswege ontstane beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 31 maart 2021 gegrond is. Het besluit van 31 maart 2021 dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd.

Gevolgen voor het college

13.     Gelet op het voorgaande zal het college, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak en rekening houdend met de feiten en omstandigheden ten tijde van het nieuw te nemen besluit, een nieuw besluit moeten nemen op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2019 tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op zijn woning.

Judiciële lus

14.     Ingevolge artikel 8:113, tweede lid, van de Awb kan, indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.

15.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar over het besluit van 21 maart 2019 slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

16.     Van door [wederpartij] gemaakte proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag gegrond;

II.       bevestigt de aangevallen uitspraak;

III.      verklaart het beroep van rechtswege van [wederpartij] tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 31 maart 2021 van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 31 maart 2021;

V.       draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 21 maart 2019 te nemen;

VI.      bepaalt dat tegen dat nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022

159-933

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:46 van de Awb luidt:

"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."

Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

Artikel 6:24 van de Awb luidt:

"Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld."

Artikel 7.12, eerste lid, van de Awb luidt:

"De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. […]."

Artikel 8:113, tweede lid, van de Awb luidt:

"Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter".

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;"

Bestemmingsplan "Belgisch Park"

Artikel 22.1 van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen;

b.       tuinen en erven;

en ter plaatse van de functieaanduiding:

a.       "bedrijf" tevens voor een bedrijf;

b.       "detailhandel" tevens voor detailhandel;

c.       "dienstverlening" tevens voor dienstverlening;

d.       "garagebox" (gab) uitsluitend voor een garagebox;

e.       "horeca tot en met categorie 1" tevens voor een horecainrichting in de categorie licht;

f.        "hotel" (hot) tevens voor een hotel;

g.       "kantoor" (k) tevens voor kantoor;

h.       "maatschappelijk" tevens voor een gezondheidscentrum;

i.        "nutsvoorziening" (nv) tevens voor nutsvoorziening;

j.        "sport" (s) tevens voor een sportschool/yoga,

één en ander zoals nader bepaald in artikel 22.4 en met de daarbij behorende gebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen."

Artikel 22.2 van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"Bouwregels

22.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.       de hoofdgebouwen moeten zich bevinden binnen het aangegeven bouwvlak.

b.       de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;

c.       Het is verboden een bestaande woning te splitsen tot twee of meer zelfstandige woningen;

d.       van het gestelde onder b mag worden afgeweken ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 1' ten behoeve van de realisatie van een dakopbouw van maximaal 3,5 meter hoog, gemeten vanaf het bestaande dakvlak;

e.       van het gestelde onder b mag worden afgeweken ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 2' ten behoeve van de realisatie van een verhoogde kapverdieping van maximaal 3,5 meter hoog, wat wil zeggen dat de op de plankaart aangegeven goot- en nokhoogte van de kap mogen worden verhoogd met maximaal 3,5 meter;

f.        ter plaatse van de aanduiding "gab" is een garagebox toegestaan;

22.2.2 Aan- en bijgebouwen

Voor het bouwen van aanbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen buiten het bouwvlak in het achtererfgebied gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen voor zover op een afstand van niet meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;

b.       de bouwhoogte van bijgebouwen voor zover op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;

c.       bijgebouwen voor zover op een afstand van meer dan 4 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, tenzij het huisvesting in verband met mantelzorg betreft;

d.       aan- en bijgebouwen dienen te worden gerealiseerd op een afstand van meer dan 1 meter vanaf het openbaar toegankelijk gebied;

e.       aan- en bijgebouwen mogen niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

f.        het gezamenlijke oppervlak van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:

1.       in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 50 m2: 40% van dat bebouwingsgebied;

2.       in geval van een bebouwingsgebied groter dan 50 m2 en kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 20 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 50 m2;

3.       in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 30 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2

4.       in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 5% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 80 m2;

g.       In uitzondering op het gestelde onder a t/m f, zijn aan- en bijgebouwen ook toegestaan ingeval van een afwijkende situering en/of met een afwijkende oppervlakte, diepte of bouwhoogte, indien deze rechtmatig aanwezig waren op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan en de omvang, hoogte en situering ervan niet wordt veranderd.

22.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a.       de bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.       de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag, voor zover gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer bedragen dan 3 meter;

c.       in uitzondering op het gestelde onder b mag de hoogte van erf- en/of terreinafscheidingen niet meer bedragen dan:

1.       1 meter, voorzover deze zich voor de voorgevel en het verlengde daarvan bevinden, en;

2.       2 meter voorzover deze zich achter de voorgevel en het verlengde daarvan bevinden."

Artikel 26.1 van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden, van een beschermd stadsgezicht, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit Rijksbeschermd Stadsgezicht Westbroekpark/Belgisch Park van 6 september 1996 met de bijbehorende toelichting en kaart, opgenomen in bijlagen 6 en 7 bij de regels."

Artikel 26.2 van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"Voor het bouwen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gelden de volgende regels:

a. het bouwen moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 26.1, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezig waren, en nadat hierover advies is ingewonnen van de Commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9, van de Monumentenverordening Den Haag;

b. het bepaalde onder a heeft, bij strijdigheid daarmee, voorrang op de bouwregels van de andere voorkomende bestemmingen als bedoeld in artikel 26.1 en op de algemene bouw- en afwijkingsregels;

c. het bepaalde onder a geldt niet indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken;

d. daar waar op de verbeelding een goothoogte is aangegeven, dient een kap in stand gehouden te worden;

e. bij ver- of herbouw van de in bijlage 8 van de regels opgenomen karakteristieke panden of ensembles, dient de gevelindeling zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp dit plan, gehandhaafd te worden;"

Artikel 28 van de regels van het bestemmingsplan luidt:

"Algemene bouwregels

a.       De in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;

b.       overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, respectievelijk bebouwingspercentages is - tenzij in de regels anders is bepaald - slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m, respectievelijk 10% bedraagt. Voorwaarde daarbij is dat, indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 2,40 m boven het maaiveld bevinden, of, voor zover deze bouwdelen boven een rijstrook zijn gelegen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 4,20 m boven maaiveld bevinden;

c.       een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;

d.       Installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming, en daarnaast op overige gebouwen die niet als rijks-, provinciaal-, of gemeentelijk monument zijn aangewezen en niet in een rijksbeschermd stadsgezicht zijn gelegen;

e.       tenzij in de regels anders is bepaald, mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;

f.        bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen - zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer - met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximaal bruto-vloeroppervlak tot 15 m2, zijn toegestaan;

g.       bouwwerken - ondergronds en bovengronds - voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 m en - indien bovengronds geplaatst - het oppervlak niet meer dan 4 m2 bedraagt;

h.       bouwwerken geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:

1.       bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;

2.       bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen;

i.        binnen de van dit plan deel uitmakende gronden is straatmeubilair toegestaan;

j.        een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

1.       indien de afmetingen van een voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;

2.       indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,80 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedraagt, en in geval van haaks parkeren, ten minste 2,50 m bij 5,00 m bedraagt;

k.       bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan dienen de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid (Ris 20405)."

Welstandsnota Den Haag 2017

"2.1 Algemene criteria (het ABC van welstand)

De algemene criteria gelden voor alle bouwwerken in Den Haag. Deze bevatten de essentie van het principe dat een bouwwerk samenhang moet vertonen: in zichzelf (de eigen onderdelen met elkaar), en met de omgeving. Verder geldt dat wanneer de omgeving waarin het bouwwerk wordt gerealiseerd een beschermde status heeft - dus een monument of een beschermd stadsgezicht is - het bouwwerk te allen tijde een bijdrage dient te leveren aan de beschermde architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden.

Deze uitgangspunten leiden tot de onderstaande drie algemene criteria.

A. Een bouwwerk vertoont samenhang op alle schaalniveaus: in materialen, kleuren en detaillering, in geleding en verhoudingen, in volumeopbouw en schaal, en in de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan.

Toelichting

Een gebouw bestaat uit verschillende onderdelen die volgens een bepaald ordeningsprincipe bij elkaar zijn gebracht. Vormen, materialen en kleuren worden zodanig met elkaar gecombineerd dat ze elkaar ondersteunen. De compositie betreft bijvoorbeeld ook de vlakverdeling van de gevels. Hoe de onderdelen zich tot elkaar verhouden, ook in maatvoering, bepaalt of het totaalbeeld samenhangend is.

Zoals de onderdelen van een gebouw een relatie met elkaar aangaan, zo gaat het gebouw in zijn geheel een relatie aan met de elementen van zijn omgeving. De situering, de schaal, de volumeopbouw, de materialen

en de kleuren van het bouwwerk hebben invloed op de directe omgeving. Wanneer de verschillende aspecten van de omgeving en de waardevolle kenmerken hiervan zijn gerespecteerd, of zelfs zijn benut voor de

vormgeving van het bouwwerk, ontstaat er samenhang met deze omgeving.

Onder ‘omgeving’ wordt verstaan wat zich om het bouwplan heen bevindt. De omgeving is zo groot als datgene waar het bouwwerk zichtbaar invloed op uitoefent. Afhankelijk van de bouwopgave betreft de omgeving de gevel van een bestaand pand, een straatwand, een ensemble van meerdere gebouwen, de buurt of de wijk. Wanneer het bouwwerk bijvoorbeeld een nieuw kozijn betreft, kan de relevante omgeving beperkt blijven tot het pand, in het bijzonder de desbetreffende gevel. Het nieuwe kozijn dient dan aan te

sluiten bij de kenmerken, de architectuurstijl, van het pand. Maar als het gaat om een geheel nieuw wooncomplex, moet de nieuwbouw aansluiting zoeken bij de ruimtelijke eigenschappen van de straat en van het grotere gebied waarin het zich bevindt. Hoe het gebouw op de omgeving aansluit, is een

verantwoordelijkheid van de ontwerper.

Wanneer in het gebied rondom het bouwwerk vergaande ontwikkelingen worden verwacht, dient het bouwwerk aan te sluiten bij de toekomstige kenmerken.

De kenmerken van de verschillende architectuurstijlen in Den Haag zijn feitelijke beschrijvingen die in de webapplicatie als achtergrondinformatie beschikbaar zijn.

B. Indien er sprake is van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht, leidt het bouwwerk tot behoud of versterking van de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden daarvan.

Toelichting

Een gebied kan vanwege zijn stedenbouwkundige opzet of bijzondere structuur door de gemeente of het rijk worden aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Het doel van de toekenning van deze kwalificatie of status is de bescherming van waardevolle architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische karakteristieken.

Voor een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht, ongeacht of dit rijks- of gemeentelijk beschermd is, geldt dat meer specifiek rekening moet worden gehouden met die kenmerken van de omgeving, die hebben geleid tot de aanwijzing. Deze dienen op zijn minst gerespecteerd te worden en waar mogelijk versterkt. De architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van een beschermd stadsgezicht zijn beschreven in de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht. In de webapplicatie zijn de aanwijzingen als feitelijke informatie beschikbaar.

C. Indien er sprake is van een bouwwerk in, aan of bij een monument, respecteert het bouwwerk de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden daarvan en leidt het tot behoud of versterking van deze waarden.

Toelichting

Bij de aanwijzing van een gebouw als rijks- of gemeentelijk monument wordt een redengevende omschrijving opgesteld. Daarin staan op hoofdlijnen de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van het gebouw beschreven. Deze waarden dienen op zijn minst behouden te  worden en waar mogelijk versterkt."

"2.2 Objectspecifieke criteria

[…]

Dakkapel

- Een dakkapel volgt in hoofdvorm en positionering (bestaande) dakkapellen op hetzelfde dakschild.

Door uitlijning van een dakkapel met (bestaande) dakkapellen op hetzelfde dakschild, d.w.z. op een gelijke hoogte in het dakschild en met een gelijke hoogte van het venster en de dakrand, ontstaat een doorgaande horizontale lijn in het straatbeeld, die de eenheid van de architectuur benadrukt.

- Een dakkapel is een toevoeging aan het dakschild, d.w.z. de dakkapel zorgt ervoor dat het dakschild herkenbaar blijft.

Wanneer op een dakschild een dakkapel wordt geplaatst, moet rondom de dakkapel voldoende dakbedekking behouden blijven om te zorgen dat de hoofdvorm van de kap van het gebouw herkenbaar blijft. Dit is in het bijzonder van belang bij het samenkomen van twee dakschilden, bij een hoekkeper (een uitspringende hoek tussen twee dakschilden) of een kilkeper (een inspringende hoek tussen twee dakschilden). Afwijkend van het bovenstaande en afhankelijk van de architectuurstijl van het gebouw kan de onderzijde van de dakkapel direct grenzen aan de onderzijde van het dakschild.

- Een dakkapel heeft een zodanige grootte en positionering dat andere architectonische elementen op het dak herkenbaar blijven.

Naast een dakkapel kunnen zich andere architectonische elementen in of op het dak bevinden, bijvoorbeeld een dakvenster of een schoorsteen. Om de hoofdvorm van de kap van het gebouw en de verschillende elementen herkenbaar te houden, moet de dakkapel een zelfstandig element blijven,

d.w.z. de dakkapel blijft los van de andere architectonische elementen. Afwijkend van het bovenstaande en afhankelijk van de architectuurstijl van het gebouw kunnen de dakkapel en een schoorsteen gekoppeld zijn.

- Een dakkapel vertoont samenhang met de architectuur van de onderliggende gevel.

Het uiterlijk van een nieuwe of vervangende dakkapel (de vormgeving, de materialen, de detaillering en de kleurstelling) moet passen in de architectuur en de architectuurstijl van het onderliggende gebouw. Hierbij spelen de grootte van de dakkapel, de indeling van het venster en het uiterlijk van de

zijwangen en de dakrand een belangrijke rol."