Uitspraak 200205065/1


Volledige tekst

200205065/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 2 augustus 2002 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 oktober 2000 het dak en de nieuwe wanden aan de binnenzijde van de bestaande schuur op het perceel, kadastraal bekend Beekbergen, plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 1 mei 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 augustus 2002, verzonden op 5 augustus 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 19 december 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op het perceel, dat in 1977 is ontstaan na een kavelsplitsing, staat een woning die in 1968 als (tweede) agrarische bedrijfswoning dan wel als dienstwoning is gebouwd. De bij deze woning behorende schuur heeft een omvang van ongeveer 290 m2. Op het andere deel van het oorspronkelijke perceel wordt nog steeds een agrarisch bedrijf uitgeoefend. Appellant die eigenaar is van het perceel en de daarop staande gebouwen gebruikt het hoofdgebouw als burgerwoning. In 1997 heeft appellant een bouwaanvraag ingediend voor het geheel opnieuw oprichten van de schuur.

2.2. Appellant heeft zonder in het bezit te zijn van een bouwvergunning op de onderhavige schuur een nieuw dak geplaatst en nieuwe wanden aan de binnenzijde van de schuur aangebracht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor de bouwwerkzaamheden een bouwvergunning is vereist en dat het college, nu een bouwvergunning niet is verleend, bevoegd was handhavend op te treden.

2.3. Slechts in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Daarvan kan sprake zijn, indien concreet zicht bestaat op legalisering.

2.4. Ingevolge het bestemmingsplan “Hoog-Buurlo” rust op het perceel de bestemming “Agrarische doeleinden, klasse C (agrarisch productiegebied)”. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de planvoorschriften mogen op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig bestemde gronden uitsluitend worden gebruikt voor land- en tuinbouw, vee- en pluimveehouderij, fruitteelt en bloem- en boomkwekerij

Ingevolge artikel 2.12, derde lid, van de planvoorschriften is uitsluitend binnen de begrenzing van elk op de plankaart als zodanig aangewezen agrarisch bouwperceel een agrarisch bedrijfscomplex toegestaan, bestaande uit één eengezinswoning en voor het bedrijf benodigde bedrijfsgebouwen, andere bouwwerken en andere werken.

2.5. Vast staat dat de woning van appellant geen deel (meer) uitmaakt van een agrarisch bedrijf maar door appellant als burgerwoning wordt gebruikt en dat de bij deze woning behorende schuur derhalve evenmin ten behoeve van een agrarisch bedrijf wordt gebruikt. Nu de bouwwerkzaamheden aan de schuur niet strekken ten dienste van een agrarisch gebruik, deze in strijd met artikel 2.12 van de bij het bestemmingsplan “Hoog-Buurlo” behorende voorschriften.

Appellant kan voorts geen rechten ontlenen aan het bij dit plan behorende overgangsrecht, omdat ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan de schuur als agrarisch bedrijfsgebouw ter plaatse aanwezig was en derhalve geen sprake was van een van het bestemmingsplan afwijkende situatie. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat op grond van het bestemmingsplan ‘’Hoog-Buurlo’’ geen bouwvergunning kon worden verleend.

2.6. De Afdeling is voorts met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat legalisering ook op grond van het op 17 januari 2000 ter inzage gelegde en inmiddels in werking getreden bestemmingsplan “Stuwwalrand Parkzone Zuid” niet mogelijk is, omdat de oppervlakte en de bouwhoogte van de schuur niet voldoen aan de bij dat plan behorende bebouwingsvoorschriften en appellant ook aan de in dit bestemmingsplan opgenomen overgangsbepalingen geen rechten kan ontlenen. De door appellant ter hand genomen verbouwing van de schuur kan niet meer als slechts een gedeeltelijke vernieuwing van dat bouwwerk worden aangemerkt en gaat aldus de toepassingsmogelijkheden van die overgangsbepalingen te buiten, zodat ook niet op grond daarvan tot vergunningverlening voor alle zonder vergunning verrichte werkzaamheden kan worden gekomen.

2.7. De Afdeling stelt verder vast dat de weigering van de door [vergunninghouder] gevraagde bouwvergunning voor het veranderen van de schuur onherroepelijk is en in deze procedure niet meer ter discussie kan staan.

2.8. Uit het vorenstaande volgt dat geen zicht bestaat op legalisering van het zonder vergunning gebouwde.

2.9. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college bij afweging van de betrokken belangen het dwangsombesluit niet in redelijkheid had mogen handhaven. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.

2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003

71-397.