Uitspraak 202200737/2/R3


Volledige tekst

202200737/2/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf,

verzoekers,

en

1.       de raad van de gemeente Ooststellingwerf,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Oosterwolde" vastgesteld.

Bij besluit van 28 december 2021 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zes zorgappartementen op het adres [locatie 1] te Oosterwolde.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten hebben [verzoekers] beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[vergunninghouder] en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 29 maart 2022, waar de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. L. Mathey, advocaat te Groningen, M.J. van der Zwaag, J.L. Sijens en M. Brunsting, zijn verschenen. Verder is [vergunninghouder] op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan en de omgevingsvergunning maken zes zorgwoningen mogelijk op het adres [locatie 1] te Oosterwolde.

3.       [verzoeker A] woont op het adres [locatie 2] dat direct grenst aan het plangebied. [verzoeker B] woont op het adres [locatie 3]. Dit perceel ligt op ongeveer 40 m afstand van het plangebied. [verzoeker A] heeft beroep ingesteld, omdat zij vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat. [verzoekers] voeren verder beroepsgronden aan over de aspecten ecologie, verkeersveiligheid, gemeentelijk en provinciaal beleid en de passendheid van het initiatief in de omgeving.

4.       [vergunninghouder] heeft aangegeven dat hij niet wil wachten met de bouw van de zorgwoningen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Dit betekent dat [verzoekers] een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.

5.       [verzoekers] betogen dat in het bestemmingsplan niet is geborgd dat daadwerkelijk zorgwoningen worden gerealiseerd.

5.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat uit de doeleindenomschrijving volgt dat het plan zorgwoningen mogelijk maakt zoals gedefinieerd in artikel 1.30 van de planregels. Dit zijn woningen of wooneenheden die deel uitmaken van een cluster van woningen gelegen op korte afstand van een zorgsteunpunt en die worden gekenmerkt door gelijkvloersheid, rolstoeltoegankelijkheid en andere voorzieningen (alarmering enzovoorts), en daarmee geschikt zijn voor bewoners met een beperkte zelfredzaamheid die met zorg- en ondersteuning zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen. De voorzieningenrechter volgt het betoog van [verzoekers] niet dat het niet daadwerkelijk gaat om zorgwoningen.

6.       [verzoeker A] vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat. Volgens [verzoeker A] leidt het plan tot lichthinder door verlichting van het terrein en verlichting in het gebouw dat voor een belangrijk deel uit glas zal bestaan, verlies van privacy en geluidhinder veroorzaakt door auto’s op het terrein. [verzoekers] vrezen beiden voor een verkeersonveilige situatie op ’t Oost.

6.1.    De zorgappartementen zullen worden gebouwd op ongeveer 16 m afstand van de woning van [verzoeker A] en de hoogte van de bebouwing mag maximaal 9 m bedragen. Hoewel het plan enige gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker A], zijn deze gevolgen - gelet op de maximale bouwhoogte en de afstand van de zorgwoningen tot de woning van [verzoeker A] - naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Wat betreft het aspect privacy neemt de voorzieningenrechter hierbij in aanmerking dat in de ruimtelijke ordening een woonsituatie vrij van enige inkijk niet kan worden gegarandeerd.

In de bestaande situatie staat in het plangebied een vrijstaande woning. Als gevolg van het plan zijn zes zorgwoningen toegestaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het hier gaat om een kleinschalige ontwikkeling die niet gepaard gaat met een dusdanige toename van verkeer dat dit leidt tot geluidoverlast voor [verzoeker A]. Wat betreft de verkeersveiligheid heeft de raad toegelicht dat ’t Oost ruim voldoende capaciteit heeft om de beperkte verkeerstoename op te vangen. De voorzieningenrechter ziet geen redenen om aan te nemen dat dit onjuist is.

7.       Voor zover [verzoekers] naar voren hebben gebracht dat in de plantoelichting ten onrechte staat dat de zorgappartementen niet kunnen worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van de terminologie in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zoals de Afdeling in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 6.3, heeft overwogen worden plannen voor niet meer dan elf woningen niet als woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro beschouwd.

8.       [verzoekers] vrezen verder voor een aantasting van de flora en fauna als gevolg van de bouw van de zorgwoningen. De raad heeft een quickscan laten opstellen, waarin is geconcludeerd dat de plantontwikkeling naar verwachting geen negatieve effecten heeft op beschermde amfibieën, ongewervelden, planten, grondgebonden zoogdieren, jaarrond beschermde broedvogels en reptielen. Gelet op deze onderzoeksconclusie kon de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter er in redelijkheid van uitgaan dat de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

9.       In wat [verzoekers] voor het overige hebben aangevoerd, waaronder een betoog over een onzorgvuldige voorbereiding van de bestreden besluiten, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

10.     De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

11.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022

646