Uitspraak 202103778/1/R2


Volledige tekst

202103778/1/R2.
Datum uitspraak: 6 april 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting van GOL naar Beter (hierna: VGNB), gevestigd te Heusden,

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2020 heeft het college voor de uitvoering van het project Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (hierna: de GOL) een ontheffing verleend voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de bunzing, hermelijn en wezel. De ontheffing is geweigerd voor het opzettelijk doden en vangen van deze soorten.

Bij besluit van 19 april 2021 heeft het college het door VGNB hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft VGNB beroep ingesteld.

VGNB en het college hebben beide een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2022, waar VGNB, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door L.M.C. Cloodt, J.A.L. van Zandvoort, J.H. Rahder en J. Mos, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De GOL voorziet in een integrale gebiedsontwikkeling aan beide zijden van de A59 vanaf Waalwijk tot aan ’s-Hertogenbosch. De GOL is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving en het verbeteren van de veiligheid en bereikbaarheid van bestaande en nieuwe woon-, werk- en recreatiegebieden rondom de A59. Ook de barrièrewerking van de A59 voor natuur en waterberging wordt aangepakt.

De GOL voorziet van west naar oost, kort opgesomd, onder andere in de volgende ontwikkelingen:

- de realisatie van een volledige aansluiting 40 Drunen-West, die de onvolledige aansluitingen 38, 39 en 40 vervangt;

- de vervolmaking van de parallelstructuur langs de A59 rondom aansluiting 40, in welk verband de Noordelijke Parallelstructuur in Waalwijk en de Westelijke Randweg in Drunen worden gerealiseerd en de Spoorlaan in Drunen wordt doorgetrokken;

- de realisering van een ecologische verbindingszone aan de oostzijde van het Drongelens Kanaal en één tussen het Drongelens Kanaal en de Zeedijk in Elshout;

- aanpassing van de aansluiting 43 Nieuwkuijk en realisatie van de zuidelijke parallelweg Vlijmen;

- de realisatie van een volledige aansluiting 45 's-Hertogenbosch-West, waarbij de aansluiting 44 Vlijmen vervalt en de Randweg Vlijmen wordt aangelegd;

- de realisatie van een ecologische verbindingszone langs de Voordijk;

- de realisatie van een snelfietsroute tussen Waalwijk en 's-Hertogenbosch en tussen Nieuwkuijk en Haarsteeg.

1.1.    De Afdeling heeft op 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2627, een tussenuitspraak gedaan op de beroepen tegen de provinciale inpassingsplannen "Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat West" en "Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat Oost" en een aantal daarmee gecoördineerd bekendgemaakte uitvoeringsbesluiten.

1.2.    De ontheffing is verleend voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van de voortplantings- of rustplaatsen van de bunzing, hermelijn en wezel door de uitvoering van de GOL. De ontheffing kan volgens het college worden verleend omdat:

(1) er geen alternatieven voor de GOL zijn met een kwalitatief gelijkwaardig resultaat,

(2) met de ontheffing een in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) genoemd belang gemoeid is, namelijk het belang van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, en

(3) de realisering van de GOL, mits de voorgenomen mitigerende (tijdelijke) en compenserende (permanente) maatregelen worden getroffen, geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

De ontheffing is geweigerd voor het overtreden van het verbod om de bunzing, hermelijn en wezel opzettelijk te vangen of te doden. De voorgenomen mitigerende maatregelen zijn voldoende om een overtreding van de verbodsbepaling te voorkomen, zodat een ontheffing van dat verbod niet nodig is.

1.3.    VGNB stelt zich onder meer het verbeteren en het voorkomen van een verdere aantasting van de natuur, landschappelijke en cultuurhistorische waarden bij en in het invloedsgebied van de GOL ten doel. Zij vreest dat de verleende ontheffing leidt tot een verdere achteruitgang van de populatie van de bunzing, hermelijn en wezel.

1.4.    Op dit geschil is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Wettelijk kader

2.       De bunzing, wezel en hermelijn staan op onderdeel A van de bijlage, behorende bij artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de Wnb.

2.1.    Artikel 3.10 van de Wnb luidt - voor zover relevant - als volgt:

1. Onverminderd artikel 3.5, […], is het verboden:

a. in het wild levende zoogdieren, […] van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;

b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen,

[…]

2. Artikel 3.8, […], is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:

a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;

[…]

2.2.    Artikel 3.8 van de Wnb luidt - voor zover relevant- als volgt:

1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.

[…]

5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;

b. zij is nodig: […];

c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Omvang van het geschil

3.       Het college stelt dat het nader stuk van VGNB nieuwe beroepsgronden bevat die gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet buiten beschouwing moeten blijven.

3.1.    Artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet luidt: "Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd".

3.2.    VGNB heeft in beroep onder meer aangevoerd dat in de voorschriften van de ontheffing moet worden gewaarborgd dat de mitigerende maatregelen worden uitgevoerd voordat het leefgebied van de soorten ongeschikt wordt gemaakt. In haar nader stuk wijst zij erop dat het college in een andere ontheffing voor het vernietigen van het leefgebied van de das, wel heeft voorzien in een dergelijk voorschrift. Zo’n voorschrift had ook in dit geval niet achterwege mogen blijven. De Afdeling beschouwt dit als een nadere onderbouwing van de eerder aangevoerde beroepsgrond. Dit wordt bij de behandeling van het beroep betrokken.

3.3.    VGNB stelt in het nader stuk verder dat aan de ontheffing een monitoringsvoorschrift verbonden had moeten worden, zodat na de uitvoering van het project onderzocht wordt of de maatregelen daadwerkelijk effect hebben gehad. Die monitoring dient betrekking te hebben op zowel de inrichting van het nieuwe leefgebied, het daadwerkelijke gebruik daarvan en op de effecten van aantasting van het oude leefgebied op de instandhouding van de marterachtigen, aldus VGNB. Op dit punt verwijst zij ook naar de ontheffing voor het vernietigen van het leefgebied van de das waarin wel in zo’n voorschrift is voorzien.

De Afdeling stelt vast dat VGNB in beroep niet heeft aangevoerd dat een monitoringsvoorschrift ontbreekt. De Afdeling merkt dit nieuwe betoog niet aan als een nadere onderbouwing van de gronden over het niet voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing. Dit betekent dat deze beroepsgrond, gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet, buiten beschouwing wordt gelaten.

Staat van instandhouding

4.       VGNB stelt dat het college de ontheffing niet kon verlenen omdat de gunstige staat van instandhouding van de bunzing, hermelijn en wezel niet is verzekerd. VGNB leidt uit het bij de ontheffing behorende Activiteitenplan af dat eerst het leefgebied van de soorten ongeschikt wordt gemaakt en dat pas daarna de mitigerende maatregelen worden getroffen. Zie hiervoor het Activiteitenplan soortenbescherming, gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (d.d. 14 juli 2020), dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag (hierna: Activiteitenplan). Volgens VGNB moet dat andersom. In de (voorschriften bij de) ontheffing had verzekerd moeten worden dat de aanleg van de infrastructurele voorzieningen, zoals de nieuwe ontsluitingen van Drunen via de Baardwijkse Overlaat en de oostelijke ontsluiting van Vlijmen via De Gemeint, en de aantasting van het huidige leefgebied pas zijn toegestaan als de nieuwe leefgebieden functioneel zijn en als de faunatunnels zijn gerealiseerd.

In haar nader stuk wijst VGNB erop dat het college in een andere ontheffing voor het vernietigen van het leefgebied van de das wel heeft voorzien in een dergelijk voorschrift. Zo’n voorschrift had ook in dit geval niet achterwege mogen blijven.

4.1.    Het college stelt dat de negatieve effecten voor de bunzing, hermelijn en wezel zoveel mogelijk worden voorkomen door het treffen van mitigerende (tijdelijke) en compenserende (permanente) maatregelen. Deze maatregelen zijn weergeven in het Activiteitenplan. Door het nemen van de maatregelen en de inrichting van het gebied na afloop van de werkzaamheden komt volgens het college de gunstige staat van instandhouding van de bunzing, hermelijn en wezel niet in het geding door het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. De uitvoering van de maatregelen is bovendien verzekerd in de voorschriften die aan de ontheffing verbonden zijn.

4.2.    In het Activiteitenplan staat dat binnen het projectgebied van de GOL is onderzocht welke locaties geschikt (potentieel) habitat zijn voor de bunzing, hermelijn en wezel. Uit dat onderzoek zijn zes locaties naar voren gekomen, waaronder de door VGNB genoemde gebieden Baardwijkse Overlaat en De Gemeint. Op enkele van de zes locaties is de aanwezigheid van de bunzing en/of de wezel vastgesteld. De hermelijn is niet aangetroffen. Deze soort komt in dit deel van Nederland in lage dichtheden voor en is moeilijk vast te leggen met de huidige onderzoekstechnieken. Doordat het habitat geschikt is voor wezel en bunzing, is niet uit te sluiten dat de hermelijn ook aanwezig is.

4.3.    De effecten van de ingreep op deze soorten zijn te onderscheiden in directe effecten tijdens de realisatiefase door de aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen en mogelijk indirecte effecten in de eindfase door barrièrevorming bij isolatie of doorsnijding van potentieel leefgebied. Voor beide fases zijn maatregelen voorzien.

In de realisatiefase worden maatregelen genomen waarmee wordt voorkomen dat de soorten worden gedood en worden verstoord door de werkzaamheden. Die maatregelen zijn:

- het leefgebied wordt buiten de gevoelige periode (1 september t/m 15 maart) ongeschikt gemaakt door verwijdering van begroeiing en potentiële verblijfplaatsen;

- grond- of kapwerkzaamheden worden binnen het leefgebied in één richting uitgevoerd;

- bij grondverzet wordt een week hieraan voorafgaand hoog gras in één richting kort gemaaid.

Voor de eindfase worden maatregelen genomen gericht op het herstel van het leefgebied en het wegnemen van barrièrevorming. Die maatregelen zijn:

- het creëren van leefgebied door de aanleg van ecologische verbindingszones;

- het creëren van landschapselementen (takkenrillen, dichte vegetatie, stobben) die een functie vervullen voor kleine marterachtigen;

- het realiseren van 7 faunatunnels.

4.4.    De voorgestelde wijze van uitvoering van het project betekent zoals VGNB terecht opmerkt, dat tijdens de realisatiefase tijdelijk een verlies van leefgebied van de bunzing, hermelijn en wezel plaatsvindt. Dit tijdelijke verlies van leefgebied heeft volgens het Activiteitenplan geen gevolgen voor deze soorten. Het gaat niet om een significant verlies van essentieel leefgebied. Het bestaande leefgebied dat verloren gaat is divers in kwaliteit en bestaat uit versnipperde gebiedjes variërend in omvang van 0,1 ha tot 4,9 ha. Het merendeel van de habitat ligt langs bestaande infrastructuur en daarmee aan de rand van het verspreidingsgebied van de soorten. In de directe omgeving is alternatieve gelijkwaardige habitat voor de soorten aanwezig om in de tijdelijke situatie naar uit te wijken. De functionaliteit van (eventueel) aanwezige verblijfplaatsen van kleine marterachtigen in de directe omgeving van de GOL blijft in de tijdelijke situatie gehandhaafd waardoor effecten op de bunzing, hermelijn en wezel in de tijdelijke situatie zijn uitgesloten.

Met de maatregelen die in de eindfase zijn voorzien wordt de kwaliteit van het leefgebied van de soorten verbeterd ten opzichte van de bestaande situatie. Daarnaast wordt barrièrewerking van bestaande en nieuwe infrastructuur respectievelijk verminderd en geminimaliseerd door op verschillende locaties faunavoorzieningen aan te leggen die ook voor kleine marterachtigen voorzien in een veilige passage. Verder draagt het aanloopgebied van de grote faunatunnel A59 (O3.12), naast optimalisatie van connectiviteit van leefgebied, bij aan de toename van het oppervlak van het leefgebied.

Op basis van het voorgaande wordt in het Activiteitenplan gesteld dat de aanleg en ingebruikname van de GOL geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

4.5.    In aanvulling op het voorgaande heeft het college ter zitting toegelicht dat de bunzing, hermelijn en wezel een groot leefgebied hebben dat niet permanent geheel wordt gebruikt. Binnen dat leefgebied hebben deze soorten verschillende verblijfplaatsen. Een tijdelijk verlies van een gering deel van het leefgebied heeft geen negatieve gevolgen voor deze soorten omdat zij gebruik kunnen blijven maken van het overblijvende deel van het leefgebied waarin voldoende voedsel en verblijfplaatsen aanwezig zijn. Dat past bij de leefwijze van deze soorten. De leefwijze van de bunzing, hermelijn en wezel verschilt op dit punt essentieel van de leefwijze van de das. Die is gebonden aan een vaste verblijfplaats. Voor de das is essentieel dat hij steeds van zijn burcht gebruik kan maken en dat hij zijn foerageergebied vanaf de burcht kan bereiken. Dit verschil in leefwijze is de reden waarom in de ontheffing voor de bunzing, hermelijn en wezel geen en in de door VGNB genoemde ontheffing voor de das wel een voorschrift is opgenomen dat de aantasting van het bestaande leefgebied pas mag als de nieuwe leefgebieden functioneel zijn.

Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat de maatregelen in de aanlegfase erop zijn gericht om de bunzing, hermelijn en wezel uit het werkgebied te weren, zodat aanvaringen met deze soorten worden voorkomen. De aanleg van faunatunnels voorafgaand aan de uitvoering van het project, op de plaatsen waar dat zou kunnen, heeft volgens het college een averechts effect. De soorten zullen om gebruik te maken van de faunatunnels het werkgebied moeten doorkruisen, wat de kans op slachtoffers vergroot.

4.6.    De Afdeling is van oordeel dat VGNB geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de begrijpelijkheid van de in het Activiteitenplan gevolgde redenering en conclusie dat een tijdelijk verlies van leefgebied geen gevolgen heeft voor de bunzing, hermelijn en wezel. Daarbij betrekt de Afdeling de ter zitting gegeven toelichting over de leefwijze van de bunzing, hermelijn en wezel en de wijze waarin deze verschilt van de leefwijze van de das. Het college mocht zijn standpunt dat voldaan is aan de voorwaarde dat de ontheffing geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, op het Activiteitenplan baseren. Dit betekent dat de Afdeling VGNB niet volgt in haar standpunt dat het college de ontheffing niet kon verlenen zonder voor te schrijven dat de aantasting van het leefgebied pas is toegestaan als de nieuwe leefgebieden functioneel zijn en de faunatunnels zijn gerealiseerd.

Het betoog slaag niet.

Geen andere bevredigende oplossing

5.       VGNB stelt dat het college de ontheffing niet kon verlenen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat. VGNB verwijst op dit punt naar wat zij in de procedure tegen het provinciaal inpassingsplan naar voren heeft gebracht over het voorhanden zijn van een alternatief, in het bijzonder de ‘verbeterde variant 72A’. Dat alternatief voorziet in een andere aansluiting van de A59 op de kern van Drunen, waardoor het gebied de Baardwijkse Overlaat grotendeels wordt ontzien. Dat alternatief is veel gunstiger voor het leefgebied van de bunzing en de hermelijn. Ook voor de aansluiting van Vlijmen via het gebied De Gemeint is er een alternatief dat de nadelige gevolgen voor het leefgebied van de bunzing, hermelijn en wezel grotendeels wegneemt. VGNB stelt dat het college op dit punt niet kon verwijzen naar de alternatievenafweging die voor de provinciale inpassingsplannen is gemaakt. Bij de provinciale inpassingsplannen is alleen bezien of het soortenbeschermingsregime niet in de weg staat aan de vaststelling van het plan. Bovendien moet voor de ontheffing getoetst worden of er geen andere bevredigende oplossing is voor de aantasting van het leefgebied van de marterachtigen en niet of er een alternatief is voor het project als geheel.

5.1.    Het college stelt dat voor de uitvoering van de GOL meerdere alternatieven zijn uitgewerkt, vooral gericht op verschillende locaties en de manier van inrichting. Bij de uitwerking van de alternatieven is het aspect natuur ook afgewogen. Binnen het project GOL worden ook verschillende natuurprojecten meegenomen, zoals de inrichting van de ecologische verbindingszone langs het Drongelens kanaal en die tussen het Drongelens kanaal en de Elshoutse Zeedijk, de inrichting van de ecologische verbindingszone Vlijmen-Oost en de aanleg van een faunatunnel onder de A59. Door deze natuurprojecten integraal mee te nemen met de overige GOL-projecten kan voor natuur en ontsnippering meer bereikt worden.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de kwetsbare perioden van de aanwezige beschermde soorten. De werkzaamheden vinden zodanig gefaseerd plaats dat nadelige gevolgen voor soorten worden geminimaliseerd. De gekozen werkwijze wordt gezien als het alternatief met de minste effecten op beschermde soorten, waaronder de kleine marters.

Op grond van het voorgaande concludeert het college dat er geen redelijke alternatieven mogelijk zijn die zouden leiden tot een kwalitatief gelijkwaardig resultaat.

5.2.    Ter zitting heeft het college gesteld dat de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat in deze procedure niet meer aan de orde kan komen, omdat bij het inpassingplan al een alternatievenafweging is gemaakt. De Afdeling deelt dit standpunt, dat het college afleidt uit de uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1491, niet. In die uitspraak (r.o. 2.2.) zijn de beroepsgronden besproken tegen de uitspraak van de rechtbank dat het bestuursorgaan in dat geval terecht heeft gesteld dat geen andere bevredigende oplossing bestaat. Daarbij is overwogen dat het bestuursorgaan voor de motivering dat geen andere bevredigende oplossing bestaat gebruik kan maken van de beoordelingen en afwegingen die in het kader van een bestemmingsplan zijn gemaakt. De vraag of er geen andere bevredigende oplossing bestaat kan dus op zich zelf nog in het kader van de ontheffing aan de orde komen. Voor de motivering van het antwoord op die vraag mag door het voor de ontheffing bevoegde bestuursorgaan gebruik worden gemaakt van de afweging die al in het kader van het vastgestelde ruimtelijke plan is gemaakt.

5.3.    De alternatieven waarnaar VGNB verwijst zijn varianten die in het kader van de totstandkoming van de provinciale inpassingsplannen zijn onderzocht. De verbeterde variant 72A heeft betrekking op de veranderingen van de infrastructuur bij Waalwijk en Drunen. Deze variant is gunstiger voor de Baardwijkse Overlaat, maar past volgens de provincie niet binnen de doelstelling van de GOL om het verkeer uit de oude kern van Waalwijk en Drunen te halen. De verkeersdruk neemt toe in Waalwijk-noord en Drunen. Het alternatief leidt niet tot het doel van het juiste verkeer op de juiste plek en heeft daarmee onvoldoende probleemoplossend vermogen voor de knelpunten waar de GOL een oplossing voor wil bieden.

Voor de veranderingen van de infrastructuur bij Vlijmen zijn ook alternatieven onderzocht, waaronder variant 62. Deze variant is gunstiger voor het gebied De Gemeint, maar leidt tot extra verkeer in de kern van Vlijmen, terwijl een afname van verkeer in de kernen één van de hoofddoelen van de GOL is. Variant 62 leidt niet tot een verkeersluw centrum, waardoor de leefbaarheidsplannen ter plaatse niet kunnen worden uitgevoerd. Dit alternatief leidt volgens de provincie niet tot het doel van het juiste verkeer op de juiste plek en heeft daarmee onvoldoende probleemoplossend vermogen voor de knelpunten waar de GOL een oplossing voor wil bieden.

5.4.    Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen moet de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat worden afgezet tegen het doel van de ingreep (bijv. ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:335, r.o. 9.2.1). Het college heeft dus, anders dan VGNB stelt, terecht bezien of er een andere bevredigende oplossing bestaat waarmee het doel van GOL kan worden bereikt, die geen of een geringere aantasting van de potentiële habitat van de bunzing, hermelijn en wezel veroorzaakt. Het college heeft daarvoor gebruik kunnen maken van de informatie uit de onderzoeken naar alternatieven die zijn gedaan voor de provinciale inpassingsplannen. Deze varianten zijn ook besproken in de uitspraak over de provinciale inpassingsplannen en de uitvoeringsbesluiten van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2627, r.o. 16-19.7. Omdat de door VGNB genoemde varianten onvoldoende bijdragen aan het bereiken van het doel van de GOL heeft het college terecht gesteld dat die varianten niet zijn te duiden als een andere bevredigende oplossing.

Het betoog slaagt niet.

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Verbeek
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022

388