Uitspraak 202102784/1/R4 en 202102784/2/R4


Volledige tekst

202102784/1/R4 en 202102784/2/R4.
Datum uitspraak: 28 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Soest,

2.       [appellant sub 2] en anderen (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), allen wonend te Soest,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Soest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 heeft de raad van Soest het bestemmingsplan "1e Heezerlaantje naast nr. 7" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Wonen à la Carte B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 maart 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C.J.H. Delissen, advocaat in Tilburg, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door ing. P.A. van Nieuwenhuizen en mr. K.C.P. Haagen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wonen à la Carte, vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat in Wijchen, [gemachtigde A], [gemachtigde B], en via een videoverbinding [gemachtigde C], als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ligt aan het 1e Heezerlaantje in Soest. Op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat" hadden de gronden in het plangebied de bestemming "Agrarisch met waarden". Het nieuwe plan kent aan de gronden deels de bestemming "Wonen" en deels de bestemming "Tuin" toe en maakt de bouw van vijf woningen mogelijk, namelijk een vrijstaande woning en vier twee-aaneen woningen.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de omgeving van het plangebied. Zij vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat door de bouw van de woningen. Zij vinden met name dat de toegestane bouwmassa veel te groot is en dat de raad onvoldoende oog heeft gehad voor de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de woningen.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

3.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat er geen sprake is van een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen. Daartoe voeren zij aan dat de nieuwe woningen in strijd zijn met de "Structuurvisie 2009 - 2030; Een groen en levendig Soest, nu en in de toekomst" van 29 oktober 2009 en de gebiedsvisie "Een palet van kleuren in een zweem van groen; Een visie op de omgeving van de Bosstraat in Soest" van 12 augustus 2009. Ook wijkt de goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen af van de hoogte van de woningen in de omgeving en passen de woningen volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet in het groene en open landschap. Daarnaast voeren zij aan dat het verschil in ligging van de voorgevelrooilijn van de vrijstaande woning en die van de twee-aaneen woningen niet past in het straatbeeld.

3.1.    In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad toegelicht dat het plangebied volgens de structuurvisie in het gebied 'Groene Mantel' en 'Boskamers' ligt. Binnen dit gebied is het landschappelijk kader belangrijk. Er kan binnen dit gebied geleidelijk en gedoseerd op een aantal plekken woningbouw plaatsvinden. Het voornemen is om binnen dit gebied de benodigde uitbreiding van Soest te zoeken, met daarbij de nadruk op 'eerst binnen de rode contour' van de provincie. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het landschappelijk kader. Volgens de raad heeft hij dat gedaan door de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen te beperken en door in de planregels een landschappelijke inpassing voor te schrijven.

De gebiedsvisie is volgens de raad opgesteld om kaders te stellen en richting mee te geven aan de verschillende woningbouwontwikkelingen in het gebied die destijds op tafel lagen. Voor het plangebied was er op dat moment geen concreet plan en het plangebied is ook niet een van de vijf nieuwe boskamers die in de gebiedsvisie zijn opgenomen en waarvoor concrete richtlijnen en randvoorwaarden zijn opgesteld. Ondanks dat het plangebied geen deel uitmaakt van de vijf nieuwe boskamers waarin de visie voorziet, is wel rekening gehouden met het uitgangspunt van de visie over het behoud en het versterken van de groene structuren die zijn aangegeven. Weliswaar is bij het 1e Heezerlaantje geen sprake van een groenstructuur als een 'boskamer', zoals wel aan de Bosstraat aanwezig is, maar de bomenrij langs de straat vormt een belangrijke groene structuur. Het plan behoudt deze groene structuur en versterkt deze juist door de bomenrij langs het 1e Heezerlaantje gedeeltelijk te vernieuwen en door de aanleg van hagen, bestaande uit streekeigen beplanting, aldus de raad.

3.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt de raad zich terecht op het standpunt dat uit de structuurvisie volgt dat geleidelijk en gedoseerd woningbouw mogelijk is. De toevoeging van vijf woningen past hierin. In zoverre bestaat er geen strijd met de structuurvisie. Wel moet er rekening gehouden worden met het landschap.

In de gebiedsvisie wordt niet alleen de groenstructuur van de Bosstraat besproken, maar ook die van het gebied daar omheen, waaronder het plangebied. De raad heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat de richtlijnen en randvoorwaarden die de gebiedsvisie geeft, niet direct gelden voor het plangebied. Die richtlijnen en randvoorwaarden zijn bedoeld voor de locaties die in de gebiedsvisie als nieuwe boskamer zijn aangewezen. Gelet op de in hoofdstuk 5 van de gebiedsvisie genoemde nieuwe boskamers, zoals die ook op de tekening op pagina 20 zichtbaar zijn, is het plangebied niet een van die boskamers. De raad heeft wel rekening gehouden met de groenstructuur die in de gebiedsvisie is opgenomen. Uit onder meer de tekening van een mogelijk toekomstbeeld op pagina 26 van de gebiedsvisie blijkt dat met name de bomenrij langs het 1e Heezerlaantje belangrijk is. Die bomenrij wordt in het plan gehandhaafd en versterkt. Daarnaast worden hagen aangelegd. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de woningen hiermee voldoende landschappelijk worden ingepast. Omdat de richtlijnen en randvoorwaarden van de gebiedsvisie niet rechtstreeks van toepassing zijn en er in de huidige situatie geen groenstructuur aanwezig is die lijkt op een boskamer, maar een weiland dat grenst aan percelen met woningen en andere bouwwerken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad een uitgebreidere landschappelijke inpassing had moeten voorschrijven.

Daarnaast heeft de raad voldoende rekening gehouden met het half open gebied door de mogelijkheden voor het vergunningvrij bouwen van bouwwerken te beperken, waardoor niet op één lijn een massief bouwblok kan ontstaan. Weliswaar kan er nog steeds vrij veel bebouwing worden gerealiseerd, maar de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat die bebouwing onaanvaardbaar is op deze locatie. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook hierbij in aanmerking dat het plangebied grenst aan percelen met woningen en andere bouwwerken en het open karakter van het gebied in zoverre beperkt is.

3.3.    Het plan staat een goothoogte toe van 6 m en een bouwhoogte van 10,5 m voor de twee-aaneen woningen en 11 m voor de vrijstaande woning. Er is een verschil in goot- en bouwhoogte tussen de nieuwe woningen en sommige woningen in de omgeving van het plangebied, die een maximale goothoogte hebben van 3 m en een bouwhoogte tot 9 m. Dat verschil is niet zo groot, dat de goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen alleen al daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad gelet op de hem toekomende beleidsruimte voor de hoogte van de nieuwe woningen aansluiting kunnen zoeken bij de maatvoering van de woningen van het nieuwbouwproject aan de Bosstraat. Die woningen liggen ook nabij het plangebied en daarvoor geldt een maximale bouwhoogte van 10,5 m en geen maximale goothoogte.

3.4.    De raad heeft er daarnaast voor kunnen kiezen om de voorgevelrooilijn van de vrijstaande woning verder naar achteren te situeren ten opzichte van de andere woningen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan "Klaarwater, Smitsveen en Bosstraat" gedifferentieerde voorgevelrooilijnen kent voor percelen in de omgeving.

3.5.    De voorzieningenrechter begrijpt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] liever geen toename van bebouwing hadden gezien en een voorkeur hebben voor een geleidelijkere overgang naar het landelijk gebied, maar de raad kan een eigen afweging maken die afwijkt van die van omwonenden. Hoewel een invulling van het plangebied die tot minder verstening had geleid misschien ook had gekund, doet dat er niet aan af dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vijf woningen die nu worden toegestaan voldoende landschappelijk en stedenbouwkundig worden ingepast.

Het betoog slaagt niet.

4.       [appellant sub 2] heeft ook aangevoerd dat de raad onvoldoende heeft getoetst aan provinciaal beleid. De voorzieningenrechter ziet voor dat oordeel geen aanleiding. Zoals de raad in de plantoelichting en het verweerschrift heeft toegelicht, ligt het plangebied wat de bestemming "Wonen" betreft in de provinciale rode contour. Binnen die contour hebben gemeenten mogelijkheden om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toe te staan. De raad heeft er daarnaast op gewezen dat op grond van artikel 7.9 "Instructieregel landschap" van de Provinciale Ruimtelijke Verordening de kernkwaliteiten van het landschap niet onevenredig mogen worden aangetast. De raad heeft de landschappelijke inpassing van de woningen voldoende besproken in de plantoelichting en uit wat hiervoor is overwogen over de landschappelijke inpassing blijkt dat van een onevenredige aantasting van het landschap geen sprake is.

5.       Naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] merkt de voorzieningenrechter nog op dat de welstandsbeoordeling plaatsvindt in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen en niet in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Wonen achter wonen

6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de nieuwe woningen komen te liggen tussen de straat en de woning van [appellant sub 1], waardoor sprake is van wonen achter wonen. Volgens hen is wonen achter wonen ook volgens de raad zelf niet toegestaan vanwege de negatieve gevolgen van wonen achter wonen.

6.1.    In de Nota van zienswijzen heeft de raad op pagina 12, onder "ad 2.8", toegelicht dat de woning van [appellant sub 1] direct aan het 1e Heezerlaantje is gelegen en dat het 1e Heezerlaantje parallel aan het naastgelegen weiland en het hockeyveld loopt. Er is volgens de raad dan ook geen sprake van dat de woning niet goed zichtbaar of bereikbaar is. Ook is er geen sprake van mindere sociale controle omdat de woning direct aan de weg en het openbaar gebied gelegen is.

In het verweerschrift heeft de raad nader toegelicht dat Soest geen vastgesteld beleidskader heeft voor wonen achter wonen. De woningen ten zuiden en zuidwesten van het plangebied, op nummers 13, 15 en 15A, hebben en behouden een eigen of gedeelde toegangsweg naar het 1e Heezerlaantje. De nieuwe woningen worden zelfstandig ontsloten op het 1e Heezerlaantje. Daarnaast is er sprake van voldoende ruimte en afstand tussen de nieuwe en bestaande woningen waardoor geen sprake is van een onevenredige schending van privacy. Het zicht op de bestaande woningen van nummers 13, 15 en 15A vanaf het 1e Heezerlaantje is nog goed doordat het weiland tussen deze woningen en de straat behouden blijft, aldus de raad.

6.2.    De enkele omstandigheid dat huizen visueel achter andere huizen komen te liggen, betekent op zichzelf niet dat sprake is van een situatie die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zoals hiervoor is overwogen, is de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de nieuwe woningen in de omgeving op zichzelf voldoende. Gelet op het feit dat de ontsluiting van de woning van [appellant sub 1] niet wijzigt als gevolg van het plan, die woning bezien vanaf het 1e Heezerlaantje ter hoogte van het plangebied al achter een bestaande schuur is gelegen en het zicht op de woning vanaf het 1e Heezerlaantje aan de kant van het naastgelegen sportveld niet wijzigt, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare wonen achter wonen situatie. Dit geldt ook als de ontsluitingsweg van en naar de woning van [appellant sub 1] niet openbaar is, zoals hij stelt.

Het betoog slaagt niet.

Beperking vergunningvrij bouwen

7.       Een op de grond staand bijbehorend bouwwerk is op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) onder bepaalde voorwaarden omgevingsvergunningvrij als het in het achtererfgebied staat. Voor het antwoord op de vraag of het perceelgedeelte waarop een bouwwerk staat tot het achtererfgebied behoort, is van belang of het kan worden aangemerkt als erf in de zin van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Ingevolge dit artikellid wordt in deze bijlage onder "erf" verstaan een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

7.1.    Op grond van artikel 3.3 van de planregels worden de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Tuin - openheid' niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Hiermee heeft de raad de mogelijkheden voor het vergunningvrij bouwen in het plangebied willen inperken.

7.2.    [appellant sub 1] betoogt dat deze algemene beperking van vergunningvrij bouwen gelet op de jurisprudentie van de Afdeling niet is toegestaan. Volgens hem dient het inperken van vergunningvrij bouwen meer uitgebreid aan de hand van locatie-specifieke omstandigheden te worden onderbouwd. Omdat de raad dat niet heeft gedaan, mag het vergunningvrij bouwen niet worden beperkt. Dit heeft volgens [appellant sub 1] tot gevolg dat er wel vergunningvrij mag worden gebouwd, waardoor de openheid van het gebied onaanvaardbaar wordt aangetast.

7.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld onder 4.5 van de uitspraak van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1408) kan in een concreet geval, wanneer locatie-specifieke omstandigheden hiertoe aanleiding geven en dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening, een planregeling worden opgenomen die vergunningvrij bouwen aan banden legt.

7.4.    Onder 6.3 van de plantoelichting heeft de raad toegelicht dat voor de gronden buiten de provinciale rode contour op de bestemming "Tuin" de aanduiding 'specifieke vorm van Tuin - openheid' is gelegd om verstedelijking van het provinciaal aangewezen landelijk gebied tegen te gaan. Hiermee wordt voorkomen dat bouwmassa's aan elkaar gebouwd kunnen worden en is het behoud van de openheid tussen de woningen tegelijkertijd geborgd, aldus de raad. Het belang van de openheid en het groene karakter van het gebied wordt verder in onder meer de paragrafen 3.3.1 en 3.3.4 van de plantoelichting besproken.

7.5.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad hiermee voldoende gemotiveerd waarom de beperking van het vergunningvrij bouwen strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat [appellant sub 1] het belang van het groene karakter en de openheid van het gebied onderschrijft. De beperking van het vergunningvrij bouwen strekt tot bescherming van dat belang.

Het betoog slaagt niet.

Parkeerplaatsen

8.       [appellant sub 2] betoogt dat er ten onrechte vier langsparkeerplaatsen worden aangelegd aan het 1e Heezerlaantje ten behoeve van de vijf woningen. Volgens hem passen die parkeerplaatsen niet in het heersende straatbeeld.

8.1.    De beoogde parkeerplaatsen liggen buiten het plangebied. De aanleg daarvan maakt dan ook op zichzelf geen onderdeel uit van deze procedure. Overigens worden de langsparkeerplaatsen voorzien op gronden die ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Verkeer" hebben. Op grond van artikel 31.1 van de planregels van dat bestemmingsplan zijn gronden met de bestemming "Verkeer" mede bestemd voor wegen en rijbanen met de daarbij behorende parkeervoorzieningen. In zoverre laat dat bestemmingsplan de aanleg van parkeerplaatsen toe.

In deze procedure is de vraag aan de orde of het bestemmingsplan met het oog op de benodigde parkeerplaatsen kan worden uitgevoerd. Artikel 4.4, aanhef en onder c, van de planregels bepaalt dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de geldende Nota parkeernormen auto en fiets. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan vanwege deze normen op voorhand niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Afwijkingsbevoegdheid

9.       [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte zonder deugdelijke motivering in artikel 10.1 van de planregels algemene afwijkingsregels heeft opgenomen. Volgens hem had de raad nader moeten motiveren waarom die afwijkingsregels ruimtelijk aanvaardbaar zijn.

9.1.    Artikel 10.1 van de planregels luidt:

"Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:

a. voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2.00 meter bedraagt;

b. voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;

c. voor het toestaan van bijzondere dakvormen;

d. voor het bouwen van portieken, liftschachten en stedenbouwkundige accenten;

e. voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken bij een woning voor de stalling van scootmobielen of daaraan gelijk te stellen vervoersmiddelen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3.00 m en de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;

f. voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5.00 m.

9.2.    Blijkens de plantoelichting heeft de raad deze algemene afwijkingsregels opgenomen om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. De afwijkingsregels zijn beperkt van strekking en mogen alleen worden gebruikt als dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de raad nader had moeten motiveren waarom de afwijkingsregels ruimtelijk aanvaardbaar zijn.

Het betoog slaagt niet.

Zorgvuldigheid besluitvorming

10.     [appellant sub 2] betoogt dat het college de raad onzorgvuldig en eenzijdig heeft geïnformeerd, waardoor een afgewogen oordeel over het bestemmingsplan niet heeft kunnen plaatsvinden en de gemeenteraad ten onrechte onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de hem geboden beleidsruimte om alle betrokken belangen af te wegen. [appellant sub 2] voelt zich gesterkt in zijn visie door de stemverklaringen van zes raadsleden die voor vaststelling van het plan hebben gestemd.

Daarnaast betoogt [appellant sub 2] dat er geen verslaglegging is van de vergadering van 4 maart 2021 die voldoet aan het "Reglement van orde voor de vergadering en andere werkzaamheden van de Raad 2016".

10.1.  De voorzieningenrechter ziet geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet over alle relevante informatie beschikte of op het verkeerde been is gezet. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het een overzichtelijk plan is waarvan de ruimtelijke gevolgen relatief eenvoudig kunnen worden beoordeeld. Daarnaast is van belang dat het gelet op onder meer de ingediende zienswijzen voor de raad duidelijk was dat en waarom omwonenden bezwaar tegen het plan hebben. Omwonenden hebben het belang van de openheid en het groene karakter van het gebied naar voren gebracht. De raad heeft uiteindelijk meer gewicht toegekend aan het belang van de realisering van vijf woningen dan aan de belangen die zijn gediend bij het onbebouwd laten van het plangebied. Gelet op de hem toekomende beleidsruimte kon de raad dat doen. Omdat de raad beschikte over alle relevante gegevens bieden de stemverklaringen van enkele individuele raadsleden geen aanleiding om in juridische zin te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming.

Over de verslaglegging van de raadsvergadering van 4 maart 2021 overweegt de voorzieningenrechter dat [appellant sub 2] niet bestrijdt dat de raad het besluit tot vaststelling van het plan heeft genomen en op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Een verslag van een raadsvergadering wordt naar zijn aard na de vergadering opgesteld. Het nalaten daarvan tast de rechtmatigheid van een rechtsgeldig door de raad genomen en bekendgemaakt besluit niet aan (vergelijk onder 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 0219, ECLI:NL:RVS:2019:1555).

Het betoog slaagt niet.

Geluidhinder

11.     Op de zitting heeft [appellant sub 1] het betoog over geluidhinder bij de nieuwe woningen ingetrokken.

Conclusie

12.     De beroepen zijn ongegrond.

13.     Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen ongegrond;

II.       wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2022

457.