Uitspraak 202107245/2/A3


Volledige tekst

202107245/2/A3.
Datum beslissing: 24 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen van:

Intervet International B.V. en Intervet Nederland B.V., handelend onder de naam MSD Animal Health (hierna tezamen en in enkelvoud: MSD), gevestigd te Boxmeer,

appellanten,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

MSD heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 23 september 2021, DGA-PAV/21227970.

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft namens de minister een gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van dit stuk.

Het betreft een vertrouwelijk bijlage bij het besluit op bezwaar.

Overwegingen

Inleiding

1.       [bedrijf] heeft de minister op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten betreffende een diergeneesmiddel waarvoor MSD een handelsvergunning heeft. MSD is in rechte opgekomen tegen openbaarmaking van bepaalde passages in deze documenten.

2.       De Afdeling heeft bij uitspraak van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:918, bepaald dat de minister een nieuw besluit op het bezwaar van MSD moet nemen. In geding is of van de documenten 7, 12 t/m 14, 22, 36, 46 en 47 meer passages moeten worden weggelakt dan de minister heeft weggelakt, wegens informatie die niet onder het Wob-verzoek valt, bedrijfs- en fabricagegegevens en onevenredige benadeling van MSD. De Afdeling heeft met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.

3.       Bij het besluit van 23 september 2021 heeft de minister opnieuw op het bezwaar van MSD beslist. MSD heeft hiertegen beroep ingesteld. Volgens haar is in de openbaar te maken documenten te weinig informatie weggelakt.

Verzoek om beperkte kennisname

4.       Het CBG heeft de Wob-stukken bij de Afdeling ingediend. Ten aanzien van deze stukken, die voorwerp zijn van het Wob-verzoek, wordt gehandeld alsof de Afdeling heeft bepaald dat beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Het CBG heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling kennis zal nemen van de vertrouwelijk bijlage bij het besluit op bezwaar. Hierin wordt ingegaan op informatie die volgens MSD vertrouwelijk dient te blijven en op de argumenten die MSD aan dat standpunt ten grondslag heeft gelegd. Dit document leent zich er in dit stadium van de procedure niet voor om met de Wob-verzoeker te worden gedeeld, aldus het CBG.

Beoordeling

5.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van een of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

5.1.    In de vertrouwelijke bijlage is inhoudelijk ingegaan op passages uit documenten 7, 12 t/m 14, 22, 36, 46 en 47. De vraag of het openbaar maken van deze informatie terecht is, staat ter beoordeling in het geschil in de bodemprocedure. Reeds omdat de vraag of het openbaar maken van deze informatie terecht is het onderwerp van geschil vormt, kan deze informatie niet tijdens de procedure aan [bedrijf] worden verstrekt. Daarmee zou worden vooruitgelopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure, die door de verstrekking zinloos zou worden.

5.2.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Ley-Nell
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022