Uitspraak 202102282/1/R4


Volledige tekst

202102282/1/R4
Datum uitspraak: 30 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2021 heeft de minister het saneringsplan "Limburg - Fase 1" vastgesteld en besloten tot verlaging van bepaalde geluidproductieplafonds.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en de minister hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2022, waar

[appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. van Kaam, bijgestaan door D. van der Gugten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het saneringsplan "Limburg - Fase 1" heeft betrekking op diverse wegvakken van verschillende rijkswegen. Het saneringsplan bevat bronmaatregelen en afschermende maatregelen die ertoe leiden dat de geluidproductieplafonds op de referentiepunten langs een aantal van de genoemde rijkswegen moeten worden verlaagd.

2.       [appellante] woont nabij de rijksweg A76 en ervaart geluidoverlast van die weg. [appellante] kan zich niet verenigen met het saneringsplan. Zij meent dat op de woningen [locatie 1] en [locatie 2] een hogere geluidsbelasting valt te verwachten dan naar voren komt uit het akoestisch onderzoek dat heeft geleid tot het rapport van 15 januari 2021, getiteld "Akoestisch onderzoek Saneringsplan Limburg Fase 1". [appellante] woont zelf op [locatie 1].

3.       De minister heeft toegelicht dat de woningen [locatie 1] en [locatie 2] langs de A76 liggen. De minister heeft er daarbij op gewezen dat deze woningen uitsluitend zogenoemde "saneringsobjecten" (als bedoeld in artikel 11.57 van de Wet milieubeheer) kunnen zijn, indien daar sprake zou zijn van een geluidsbelasting van meer dan 65 dB (als bedoeld in artikel 11.57 van de Wet milieubeheer). Om dit te bepalen is een akoestisch onderzoek verricht, dat heeft geleid tot het genoemde rapport van 15 januari 2021. Uit dit rapport blijkt dat bij deze woningen geen sprake is van een geluidsbelasting van meer dan 65 dB, maar van 59 dB, respectievelijk 58 dB. Daarom heeft de minister deze woningen niet aangemerkt als "saneringsobjecten". Dit betekent dat er volgens de minister geen aanleiding was voor een onderzoek naar maatregelen aan (de gevel van) deze woningen.

Achtergrond saneringsplan

4.       Zoals in hoofdstuk 2 van het saneringsplan is vermeld, is in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer het systeem van de geluidproductieplafonds opgenomen voor de beheersing van de geluidhinder door rijkswegen en hoofdspoorwegen. Op verschillende plaatsen is echter, onder andere door de groei van het verkeer in de afgelopen decennia, de geluidsbelasting op woningen relatief hoog geworden, zo staat in hoofdstuk 2 van het saneringsplan. De geluidreductieplafonds zorgen er sinds 2012 weliswaar voor dat de geluidsbelasting op woningen vanwege de rijkswegen en hoofdspoorwegen niet meer ongeremd kan toenemen, maar zij zorgen er niet rechtstreeks voor dat bestaande relatief hoge, geluidsbelastingen op woningen worden verminderd. Om die reden zijn in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer ook regels opgenomen over een eenmalige, landelijke geluidsanering.

Omvang van het geding

5.       [appellante] stelt in beroep dat geluidoverlast wordt veroorzaakt door de Nieuw Nutherweg en de Ring Parkstad/N300.

5.1.    Zoals de minister heeft toegelicht tijdens de zitting, is er eerder bij de Afdeling een rechtszaak gevoerd over de Ring Parkstad in het gebied van de Stadsregio Parkstad Limburg, die heeft geleid tot de uitspraak van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7002. In die zaak was onder meer een berekening aan de orde van de geluidsbelasting van de A76 op de woning [locatie 1]. De Afdeling merkt hierbij op dat het achterliggende juridische kader van die zaak de Wet geluidhinder was, terwijl in de thans voorliggende zaak over het saneringsplan het juridische kader door de Wet milieubeheer wordt gevormd. De thans voorliggende zaak dient daarom uitsluitend binnen het juridische kader van de Wet milieubeheer te worden beoordeeld. Het saneringsplan is vastgesteld in verband met de geluidbelasting van rijkswegen, in dit geval de A76. In deze zaak speelt de vraag of de door [appellante] genoemde woningen aangemerkt moeten worden als zogenoemde "saneringsobjecten" (als bedoeld in artikel 11.57 van de Wet milieubeheer). Voor de bepaling of sprake is van "saneringsobjecten", is de Ring Parkstad/N300 en de Nieuw Nutherweg niet van betekenis en daarom zal in deze uitspraak niet inhoudelijk worden ingegaan op hetgeen [appellante] daarover naar voren heeft gebracht.

Beroepsgronden

Onafhankelijk akoestisch onderzoek?

6.       [appellante] voert aan dat de geluidsbelasting door de minister is onderzocht. Volgens [appellante] was het beter geweest als een onafhankelijk bureau dit had gedaan.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de veronderstelling van [appellante] - dat de minister het akoestisch onderzoek heeft verricht - onjuist is. Het akoestisch rapport van 15 januari 2021 is namelijk opgesteld door de combinatie van de bureaus Antea Group, RHDHV en Witteveen+Bos. De Afdeling stelt vast dat [appellante] geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven voor twijfel aan de onafhankelijkheid van de opstellers van het akoestisch rapport. Het betoog slaagt niet.

Onderzoeksmethode

7.       [appellante] heeft ter zitting gesteld dat niet duidelijk is waarom voor de onderzoeksmethode van "berekenen" is gekozen en niet is gekozen voor "meten".

7.1.    De minister heeft toegelicht dat de wettelijke systematiek uit gaat van een berekening en niet van een meting van de geluidsbelasting op de woningen. Dat de geluidsbelasting wordt berekend in plaats van gemeten, heeft volgens de minister te maken met twee redenen. Ten eerste geldt dat, om te kunnen bepalen of een woning een saneringsobject is, moet worden berekend wat de geluidsbelasting is bij een volledige benutting van het geluidproductieplafond. De geluidsbelasting bij volledige benutting van het geluidproductieplafond kan volgens de minister niet goed worden gemeten. Ten tweede geldt dat het onderzoeken van eventuele geluidmaatregelen zonder gedetailleerde modelberekeningen niet mogelijk is, omdat de maatregelen immers nog niet zijn uitgevoerd, zo heeft de minister toegelicht.

De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een onjuiste onderzoeksmethode is gehanteerd. Derhalve geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de minister zijn besluitvorming niet op het akoestisch rapport mocht baseren. Dit betoog slaagt niet.

Uitgangspunten van het akoestisch onderzoek

8.       [appellante] betwist de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek, dat aan het saneringsplan ten grondslag ligt, voor zover het betreft de woningen [locatie 1] en [locatie 2]. [appellante] voert aan dat de woningen [locatie 1] en [locatie 2] ten onrechte niet zijn betrokken in dit akoestisch onderzoek. Zij wijst verder erop dat niet is gebleken of de spitsuren (7 uur ’s ochtends tot 8.30 uur en 16.00 uur tot 18.00 uur) zijn betrokken bij het akoestisch onderzoek. Daarnaast voert zij aan dat er nieuwe silo’s zijn bij het bedrijf Katoen Natie Nuth, die het geluid richting de genoemde woningen zouden kunnen weerkaatsen. Ter zitting heeft [appellante] gesteld dat er ook loodsen rondom de woningen [locatie 1] en [locatie 2] zijn die het geluid in haar richting zouden kunnen weerkaatsen. Verder wijst [appellante] erop dat de op- en afritten met 8 meter zijn verhoogd, wat gevolgen kan hebben voor de geluidsbelasting. Ook voert [appellante] aan dat bij het akoestisch onderzoek rekening gehouden had moeten worden met de windrichting.

8.1.    De Afdeling stelt vast dat de minister terecht heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde woningen [locatie 1] en [locatie 2] zijn betrokken in dat akoestisch onderzoek. De Afdeling merkt daarbij op dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de woning [locatie 1] een geluidsbelasting is berekend van 59 dB en dat voor de woning [locatie 2] een geluidsbelasting is berekend van 58 dB. Het betoog van [appellante] dat deze woningen niet bij het akoestisch onderzoek zijn betrokken, mist dus feitelijke grondslag.

Verder heeft de minister toegelicht dat bij de berekening van de geluidsbelasting rekening is gehouden met de drukke (spits)uren op de weg. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat op grond van artikel 11.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer gebruik wordt gemaakt van het voor de duur van de zogenaamde etmaalperioden gewogen gemiddelde van de bijdragen over alle etmaalperioden van 07.00-19.00 uur (‘dagperiode’), van 19.00-23.00 uur (‘avondperiode’) en van 23.00 uur-07.00 uur (‘nachtperiode’) van een jaar. Het verschil tussen drukke perioden en minder drukke perioden op de weg is meegenomen in het gewogen gemiddelde, aldus de minister. De Afdeling stelt vast dat [appellante] deze toelichting niet heeft betwist. Daarom geeft het aangevoerde over de spitsuren geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich niet op het akoestisch onderzoek mocht baseren.

Voorts heeft de minister toegelicht dat de nieuw geplaatste silo’s van het bedrijf Katoen Natie Nuth, dat ter hoogte van de aansluiting Nuth ligt, niet bijdragen aan een verhoging van de geluidsbelasting als gevolg van verkeer op de A76 op de woningen [locatie 1] en [locatie 2]. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat geluid tegen de silo’s van het bedrijf Katoen Natie Nuth weliswaar zou kunnen weerkaatsen richting deze woningen, maar dat die silo’s er tegelijk voor zorgen dat geluid dat afkomstig is van verkeer op de A76 ten zuiden van de aansluiting bij Nuth, juist wordt afgeschermd en niet richting deze woningen gaat. Volgens de minister is het ‘netto effect’ dat de genoemde woningen juist iets minder geluid van het verkeer op de A76 krijgen dan wanneer er geen silo’s waren. Wat betreft de loodsen rondom de woningen [locatie 1] en [locatie 2] heeft de minister ter zitting toegelicht dat die als omgevingskenmerk zijn betrokken bij het akoestisch onderzoek. Datzelfde geldt voor een verhoging van de op- en afritten tot de A76. De Afdeling stelt vast dat [appellante] deze toelichting niet concreet heeft betwist. Er bestaat dus geen aanleiding om aan te nemen dat bij het akoestisch onderzoek in dit opzicht van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.

Voorts heeft de minister toegelicht dat in Bijlage III, paragraaf 2.9, van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is voorgeschreven dat een zogenaamde meetcorrectie moet worden toegepast in verband met wisselende windrichtingen. Deze correctie is volgens de minister toegepast. Er is dus rekening gehouden met de windrichting. De Afdeling ziet in zoverre ook geen aanknopingspunten dat het akoestisch onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen.

De slotsom is dat de minister gebruik mocht maken van het akoestisch onderzoek. Gelet op de resultaten daarvan, zijn de genoemde woningen [locatie 1] en [locatie 2] terecht niet aangemerkt als "saneringsobjecten" (als bedoeld in artikel 11.57 van de Wet milieubeheer). Dit betekent dat er geen aanleiding was voor een onderzoek naar maatregelen aan (de gevel van) de genoemde woningen.

De betogen slagen niet.

Conclusie

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer,

in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022

418.

BIJLAGE

Wet milieubeheer

Artikel 11.56

1. De beheerder van een weg of spoorweg waarvoor:

a. de geluidproductieplafonds bij inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, eerste lid, en;

b. niet eerder een saneringsplan is vastgesteld of toepassing is gegeven aan artikel 11.42, tweede tot en met vijfde lid, doet uiterlijk 31 december 2023 een verzoek aan Onze Minister tot vaststelling van een saneringsplan.

Artikel 11.60

1. Een saneringsplan wordt vastgesteld door Onze Minister. […].

Artikel 11.57

1. Saneringsobjecten zijn geluidsgevoelige objecten die vallen onder een of meer van de volgende categorieën:

[…]

b. woningen […], waarvan de geluidsbelasting vanwege een in artikel 11.56 bedoelde weg […] bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds hoger is dan 65 dB als het een weg betreft […].

Artikel 11.59

1. Een saneringsplan bevat voor saneringsobjecten de maatregelen die met overeenkomstige toepassing van artikel 11.29 in aanmerking zijn genomen om de geluidsbelasting vanwege de desbetreffende weg […] bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds op de gevel van de saneringsobjecten te beperken tot de streefwaarde van 60 dB als het een weg betreft […].