Uitspraak 202105582/1/A3


Volledige tekst

202105582/1/A3.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2021 in zaak nr. 21/726 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 18 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2022 waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont met zijn vrouw en vier kinderen in Den Haag. [appellant] heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zijn huidige woning volgens hem te klein is voor een gezin van zes personen. [appellant] heeft psychische klachten, die door de kleine omvang van de woning verergeren. Deze klachten zijn ontwrichtend voor hem en het gezin. De aanvraag van [appellant] wordt ondersteund door verklaringen van zijn huisarts en psycholoog. Uit de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 volgen de voorwaarden om een urgentieverklaring te krijgen en de gronden waarop een urgentieverklaring geweigerd kan worden. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat een aantal weigeringsgronden op [appellant] van toepassing zijn. Volgens het college is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. Een te kleine woning is geen grond om een urgentieverklaring af te geven. Bovendien voldoet de woning op grond van het Bouwbesluit aan de vereiste grootte voor een gezin van zes personen. Daarnaast heeft [appellant] onvoldoende gereageerd op het beschikbare woningaanbod en een aangeboden passende woning geweigerd zodat de urgentie ook op die gronden geweigerd wordt.

Uitspraak van de rechtbank

1.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het strenge beleid van het college voor het toekennen van urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het geringe aantal woningen dat beschikbaar is op de woningmarkt. Een urgentieverklaring wordt volgens de rechtbank geweigerd als een van de weigeringsgronden van artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening van toepassing is. Een van de weigeringsgronden die door het college wordt tegengeworpen is dat [appellant] niet direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden aantoonbaar heeft gereageerd op beschikbaar en passend woningaanbod. Volgens de rechtbank is het college terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant] onvoldoende heeft gereageerd op aangeboden en passende woningen. Omdat het van toepassing zijn van één van de weigeringsgronden van artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening al voldoende is om de aanvraag af te wijzen, heeft de rechtbank de beroepsgronden tegen toepassing van de overige weigeringsgronden niet besproken. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat het college in redelijkheid geen aanleiding hoefde te zien om de hardheidsclausule toe te passen en de aanvraag van [appellant] inhoudelijk in behandeling te nemen. Hoewel de situatie waarin [appellant] zich bevindt vervelend is, is deze niet zo schrijnend dat het college tot een ander oordeel had moeten komen, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

2.       [appellant] betoogt dat zijn huidige woning te klein is voor zijn gezin, als gevolg waarvan hij ernstige psychische klachten heeft ontwikkeld. Deze klachten zijn ontwrichtend voor het hele gezin. Voor zijn gezondheid is het belangrijk dat hij in de omgeving van de Schilderswijk kan blijven wonen. Zijn familie kan hem dan bijstaan. Zijn problematiek wordt ondersteund door verklaringen van zijn huisarts en psycholoog. Omdat er weinig woningen zijn die gelet op zijn problematiek passend voor hem zijn, kan hij niet voldoende reageren op het woningaanbod. Grotere woningen in de juiste omgeving komen bovendien erg weinig voor. De woning die hij heeft geweigerd had dezelfde oppervlakte als de huidige woning en was dus ook te klein voor hem en zijn gezin. De stelling van het college dat hij in de gehele regio Haaglanden moet reageren betekent dat het college van oordeel is dat zijn gezondheidsklachten niet rechtvaardigen dat hij zijn zoekgebied beperkt tot zijn directe omgeving. Een oordeel over zijn gezondheidsklachten dient echter voorbehouden te zijn aan de GGD. Zijn aanvraag is daarom ten onrechte op formele gronden afgewezen en niet inhoudelijk voorgelegd aan de GGD. Reageren op woningen op de particuliere woningmarkt, zoals het college voorstelt, is voor hem geen serieuze optie omdat hij de huur daarvan niet kan betalen, aldus [appellant].

Beoordeling van het hoger beroep

3.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat de druk op de woningmarkt in de regio Haaglanden hoog is en dat goedkope huurruimte in deze regio schaars is. De aanvrager moet aan strenge voorwaarden voldoen om urgentie te krijgen, omdat iemand door een urgentieverklaring voorrang krijgt op andere woningzoekenden die ook dringend een woning nodig hebben.

4.       Het college moet op grond van artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening een aanvraag voor een voorrangsverklaring alleen inhoudelijk behandelen als geen van de weigeringsgronden uit artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening op de aanvrager van toepassing is. Alleen dan gaat het college op grond van artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening over tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Het college verleent dan een urgentieverklaring onder meer indien een woonsituatie naar het oordeel van het college door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast zijn dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden niet zelf in staat zijn dit op te lossen.

4.1.    Ingevolge artikel 4:5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening wordt geen urgentie verleend als geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Volgens artikel 2.1.2 van de Beleidsregel is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem als de woning te klein is voor het huishouden van de aanvrager. Het college is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat het te klein zijn van de woning van [appellant] geen urgent huisvestingsprobleem is in de zin van de Huisvestingsverordening. Hierdoor is een van de weigeringsgronden uit artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening op [appellant] van toepassing. Alleen al daarom is het college terecht aan een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag op grond van artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening niet toegekomen. Het college hoefde daarom ook geen aanleiding te zien om een advies op te vragen bij de GGD (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1641).

4.2.    De rechtbank is aan een beoordeling van de in overweging 4.1. opgenomen afwijzingsgrond niet toegekomen. Zij heeft geoordeeld dat het college op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat [appellant] onvoldoende op aangeboden en passende woningen heeft gereageerd zodat alleen al om die reden niet aan een inhoudelijke beoordeling op grond van artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening wordt toegekomen. Dit ziet op de weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder m, van de Huisvestingsverordening en artikel 2.1.13 van de Beleidsregel. Deze houdt in dat, als wel sprake zou zijn van een urgent huisvestingsprobleem, [appellant] dat redelijkerwijs op een andere wijze kan oplossen door voldoende op het woningaanbod te reageren. Volgens het college heeft [appellant] namelijk in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag, slechts op één woning gereageerd.

Gelet op wat is overwogen in 4.1. kan [appellant] met zijn hoger beroep niet bereiken dat hem op deze grond alsnog urgentie wordt verleend, ook al zou zijn betoog over de afdoening daarvan door de rechtbank slagen. In dat geval zou de Afdeling namelijk deze grond alsnog moeten behandelen en dan zou de grond in artikel 4:5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening nog steeds tot het oordeel leiden dat het college terecht niet aan een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag toekomt. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over dit betoog.

4.3.    De rechtbank heeft tot slot terecht overwogen dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Gelet op de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden, is alleen in zeer uitzonderlijke situaties toepassing van de hardheidsclausule op zijn plaats. Hoewel [appellant] en zijn gezin zich in een vervelende positie bevinden, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat die situatie niet zodanig schrijnend is dat het alsnog urgentie moet verlenen.

4.4.    Het betoog slaagt niet.

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022