Uitspraak 202105829/1/R4


Volledige tekst

202105829/1/R4.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2021 heeft het college zijn beslissing om op 14 januari 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 27 juli 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2022, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een open kartonnen doos met papierafval die op 14 januari 2021 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer ter hoogte van het Regentesseplein 1 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan haar geadresseerde VPRO-gids.

2.       [appellante] betwist dat de aangetroffen doos van haar afkomstig is. Zij stelt dat die doos al naast de container stond en dat zij enkel haar VPRO-gids in die doos heeft gedaan, omdat zij die niet meer in de volle container kwijt kon. Volgens haar is het college er ten onrechte van uitgegaan dat de doos daarom ook van haar afkomstig is. [appellante] licht toe dat de afvalcontainers in Den Haag vaak vol zijn en dat er vaak veel afval naast ligt. Zij stelt dat ze haar oude kranten nog wel in de papiercontainer heeft kunnen doen en zij erkent dat zij de VPRO-gids, die er niet meer bij paste, weer mee naar huis had moeten nemen. Zij vindt het bedrag te hoog en had het op prijs gesteld als het college haar eerst een waarschuwing had gegeven in plaats van meteen een boete op te leggen.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    In het besluit van 4 februari 2021 staat dat de naam en/of het adres van [appellante] in of op de doos is aangetroffen. Blijkens de foto's bij het controlerapport staan haar naam en adres op de adressticker op de VPRO-gids die in de doos is aangetroffen. Door de in de doos aangetroffen VPRO-gids is die doos tot [appellante] te herleiden. In het besluit van 27 juli 2021 staat dan ook terecht dat in de doos een adressticker is aangetroffen met de naam en adresgegevens van [appellante] en dat de doos daardoor tot haar te herleiden is. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft neergezet. Haar stelling dat de doos er al stond en dat zij enkel het tijdschrift daarin heeft gestopt omdat de papiercontainer vol zat, heeft zij niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Met deze stelling heeft zij dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

Overigens, ook als de stelling van [appellante] wordt gevolgd, heeft zij huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aangeboden, door de VPRO-gids niet op juiste wijze in de papiercontainer te doen, maar in de doos die daarnaast stond. Ook in dat geval is het college terecht handhavend opgetreden wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen.

Zoals [appellante] zelf heeft toegegeven, ontsloeg de omstandigheid dat de papiercontainer vol zat, haar niet van haar verplichting om haar papierafval op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere container.

Gelet op het voorgaande heeft het college [appellante] terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

2.3.    In de bij het besluit van 27 juli 2021 gevoegde "Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013" staat dat een spoedeisend belang gemoeid is met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil, vanwege de negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil. Deze negatieve gevolgen zijn onder meer de vuilaantrekkende werking, het aantrekken van ongedierte en in algemene zin vervuiling. In de beleidsregel is verder bepaald dat spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast bij het niet op heterdaad ontdekken van verkeerd aanbieden van huisvuil. Vanwege de in de beleidsregel vermelde negatieve gevolgen mocht het college, overeenkomstig zijn beleid, overgaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, bestaande uit het direct opruimen van de doos en de VPRO-gids daarin, zonder eerst een waarschuwing te geven.

Het betoog faalt.

2.4.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2.5.    Doordat de doos en de VPRO-gids daarin verkeerd zijn aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het college [appellante] terecht aangemerkt als overtreder. Het bedrag van € 126,00 dat het college voor rekening van [appellante] heeft gebracht, is dan ook geen boete maar is een gedeelte van de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten. Het college heeft in het besluit van 4 februari 2021 toegelicht waarop het bedrag van € 126,00 is gebaseerd, namelijk een gedeelte van de kosten van € 194,00 die de gemeente maakt voor het verwijderen, onderzoeken en afvoeren van het verkeerd geplaatste huisvuil en de administratieve afhandeling daarvan. [appellante] heeft niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt dat het college deze handelingen niet heeft verricht of deze kosten niet heeft gemaakt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrag van € 126,00 te hoog is. [appellante] heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022