Uitspraak 202106795/1/R4


Volledige tekst

202106795/1/R4.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2021 heeft het college zijn beslissing om op 9 juni 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 4 oktober 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2022, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een open huisvuilzak met papierafval die op 9 juni 2021 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer ter hoogte van de Zorgvlietstraat 106 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin volgens het college een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een losse brief, waarop bovenaan de naam [naam] staat met daaronder het adres van [appellante]. In de alinea daaronder staan de naam en het postadres van de sportschool Fit For Free in Leiderdorp.

2.       [appellante] betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van haar afkomstig is. Volgens haar gaat het college er ten onrechte op basis van de aangetroffen brief vanuit dat de huisvuilzak tot haar te herleiden is. Zij stelt dat die brief, anders dan waar het college van uitgaat, nooit in haar brievenbus is bezorgd. Daarbij wijst zij erop dat niet haar naam, maar de naam van iemand anders bovenaan de brief staat. Zij stelt dat zij diegene niet kent en dat hij niet op haar adres woont. Verder stelt zij dat zij zelf geen abonnement heeft bij Fit for Free.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. Daarbij heeft de Afdeling onder meer overwogen dat het voor het mogen hanteren van dit bewijsvermoeden voldoende is dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen. In die uitspraak was het aangetroffen poststuk tot de betrokkene te herleiden doordat het aan hem was gericht.

2.2.    In de huisvuilzak is een losse brief, zonder envelop, aangetroffen. Gelet op de volgorde van de adressen bovenaan de brief, is de brief geadresseerd aan het postadres van de sportschool Fit for Free in Leiderdorp en is de afzender van de brief [naam] op het adres van [appellante] in Den Haag. Op de foto van de brief bij het controlerapport bij het besluit van 4 juli 2021 is ook te zien dat de brief is ondertekend met '[naam]'. [appellante] stelt dan ook terecht dat de brief niet bij haar is bezorgd en dat de huisvuilzak op basis van deze brief niet tot haar herleidbaar is. Alleen al hierom is het college er ten onrechte van uitgegaan dat [appellante] degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden.

Het college is er ten onrechte van uitgegaan dat de brief tot [appellante] te herleiden is, enkel omdat haar adres op de brief staat. Door de vermelding van dat adres moet echter ook aannemelijk zijn dat de brief van dat adres afkomstig was toen deze werd weggegooid. Dat is het geval als een poststuk aan een adres is gericht, omdat dan kan worden aangenomen dat het poststuk op dat adres is bezorgd en de bewoner van dat adres degene is die het poststuk heeft weggegooid. Wanneer op een poststuk niet alleen het adres van de ontvanger, maar ook dat van de afzender, staat vermeld, dan is dat poststuk dus te herleiden tot het adres van de ontvanger en niet tot dat van de afzender.

Gelet op het voorgaande heeft het college [appellante] ten onrechte als overtreder aangemerkt in het primaire besluit van 4 juli 2021 en heeft het dit besluit ten onrechte niet herroepen bij het besluit op bezwaar van 4 oktober 2021.

Het betoog slaagt.

3.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 4 oktober 2021 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 4 juli 2021 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellante] het bedrag van € 126,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 4 oktober 2021, kenmerk B.4.21.2664.001;

III.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 4 juli 2021, kenmerk 03255W2A21;

IV.      bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022

687-993