Uitspraak 202104126/1/R1


Volledige tekst

202104126/1/R1.
Datum uitspraak: 23 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde (hierna: VOLE), gevestigd te Onnen, gemeente Haren,

appellante,

en

de Kroon,

verweerder.

Procesverloop

VOLE heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een luchthavenbesluit voor de luchthaven Eelde door de Kroon.

De minister van Infrastructuur en Waterstaat, die in deze procedure optreedt namens de Kroon, heeft een verweerschrift ingediend.

VOLE en de minister hebben nadere stukken ingediend.

Stichting Vrienden Groningen Airport Eelde heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 20 januari 2022, waar VOLE, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.B.G. van Duren, [gemachtigden], zijn verschenen. Verder is op de zitting Groningen Airport Eelde N.V., exploitante van de luchthaven, (hierna: GAE) als partij gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en, via een videoverbinding, [gemachtigde B].

Overwegingen

Inleiding

1.       Luchthaven Eelde is een "overige burgerluchthaven van nationale betekenis" als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart (hierna: de Wlv). Ingevolge artikel 8.1a, derde lid, van de Wlv is het verboden een overige burgerluchthaven in bedrijf te hebben indien voor deze luchthaven geen luchthavenbesluit of luchthavenregeling geldt. Niet in geschil is dat, gelet op artikel 8.1a, derde lid, van de Wlv, de vaststelling van een luchthavenbesluit vereist is voor de luchthaven Eelde. Ingevolge artikel 8.70, eerste lid, van de Wlv moet het luchthavenbesluit in dit geval te vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, en dus door de Kroon.

1.1.    Op 3 juli 2012 heeft de toenmalige staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de (tijdelijke) Omzettingsregeling luchthaven Eelde vastgesteld als bedoeld in artikel X van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens; hierna: de RBML). Deze omzettingsregeling was uitgesloten van beroep. Ingevolge artikel XIII, tweede lid, van de RBML had uiterlijk op 1 november 2014 een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.70, eerste lid, van de Wlv moeten worden vastgesteld voor de luchthaven. De Kroon heeft echter nog geen luchthavenbesluit vastgesteld.

1.2.    VOLE is een vereniging die de belangen behartigt van omwonenden van de luchthaven Eelde. VOLE kan zich er niet mee verenigen dat er tot nu toe geen luchthavenbesluit is vastgesteld. Zij acht dit nadelig voor omwonenden, onder meer uit een oogpunt van voorkoming of beperking van geluidhinder.

Toetsingskader

2.       De relevante wettelijke bepalingen in deze zaak zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Procesbelang

3.       De minister stelt dat VOLE geen procesbelang heeft, omdat zij met de onderhavige procedure niet kan bewerkstelligen wat zij wil bereiken. Volgens de minister wordt VOLE door het tijdsverloop alleen niet geschaad en is zij er juist bij gebaat dat zij in het totstandkomingsproces van het luchthavenbesluit de gelegenheid krijgt om haar standpunt naar voren te brengen.

3.1.    De Afdeling volgt dit betoog van de minister niet. Daarbij is van belang dat VOLE met deze procedure zou kunnen bereiken dat de Afdeling een termijn stelt waarbinnen het luchthavenbesluit alsnog moet worden genomen. De omstandigheid dat VOLE erbij gebaat is om bij de voorbereiding van het besluit haar standpunt naar voren te brengen, maakt niet dat zij geen belang heeft bij een voortvarende besluitvorming.

Beroep onredelijk laat?

4.       De minister stelt dat het beroep van VOLE niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend in de zin van artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

4.1.    Zoals hiervoor is overwogen, had de Kroon op grond van artikel XIII, tweede lid, van de RBML uiterlijk op 1 november 2014 een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.70, eerste lid, van de Wlv moeten vaststellen voor luchthaven Eelde en was dit op dat moment niet gebeurd. Dit betekent dat VOLE de Kroon vanaf 2 november 2014 in gebreke had kunnen stellen. Vervolgens had zij overeenkomstig artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb beroep kunnen instellen zodra twee weken zouden zijn verstreken na de ingebrekestelling en een besluit nog steeds was uitgebleven. VOLE heeft pas beroep ingesteld bij brief van 25 juni 2021, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2021, nadat zij bij brief van 8 mei 2021 een ingebrekestelling had verstuurd.

4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is het beroepschrift van VOLE, ondanks het grote tijdsverloop tussen het moment waarop zij beroep had kunnen instellen en het moment waarop zij dit feitelijk heeft gedaan, niet onredelijk laat ingediend in de zin van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb. Hiertoe overweegt de Afdeling dat VOLE, naar zij heeft toegelicht, in verwarring is gebracht door het feit dat in correspondentie van de kant van de minister steeds is benadrukt dat de termijn in de Wlv alleen een termijn van orde is. Zij wijst daarbij op een brief van de minister aan GAE van 17 december 2015 over het uitblijven van het luchthavenbesluit en een brief van de minister aan VOLE van 20 mei 2021. Pas naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:866, over luchthaven Teuge, is het VOLE duidelijk geworden dat aan het verstrijken van de termijn consequenties kunnen worden verbonden. Ook heeft VOLE toegelicht dat en waarom het er in 2017 op leek dat de procedure voortvarend werd opgepakt, waardoor zij de Kroon niet toen al in gebreke heeft gesteld.

De minister heeft bij de behandeling van het beroep gesteld dat hij met de woorden "termijn van orde" duidelijk heeft willen maken dat het overschrijden van de termijn niet betekent dat de Omzettingsregeling vervalt en dit ook niet betekent dat de bevoegdheid van de Kroon tot het alsnog vaststellen van een luchthavenbesluit niet langer bestaat. Met de woorden "termijn van orde" is volgens de minister niet bedoeld dat VOLE geen beroep zou kunnen instellen tegen het niet tijdig nemen van een luchthavenbesluit. Naar het oordeel van de Afdeling is het, ook gelet op de stand van de jurisprudentie vóór 21 april 2021, echter begrijpelijk dat VOLE de woorden heeft opgevat in de laatstgenoemde, niet ongebruikelijke betekenis. Voor het overige heeft de minister de toelichting door VOLE niet, of in ieder geval niet afdoende, betwist. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de Afdeling VOLE niet worden tegengeworpen dat zij pas ruim 6,5 jaar na het verstrijken van de termijn van artikel XIII, tweede lid, van de RBML, beroep heeft ingesteld.

4.3.    De conclusie is dat het beroep van VOLE ontvankelijk is.

Inhoudelijke bespreking

5.       Gelet op het voorgaande en op het feit dat de Kroon niet binnen de termijn van artikel XIII, tweede lid, van de RBML een luchthavenbesluit voor luchthaven Eelde heeft vastgesteld, is het beroep van VOLE gegrond. Het niet tijdig nemen van een besluit moet wegens strijd met deze bepaling worden vernietigd.

5.1.    De minister heeft verzocht om, met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, geen termijn te stellen voor het alsnog bekendmaken van een luchthavenbesluit maar een andere voorziening te treffen. In dat verband stelt de minister voor om te bepalen dat hij, als volgende concrete stap in deze procedure, GAE verzoekt om binnen een redelijke termijn van enkele maanden met een plan van aanpak te komen hoe GAE invulling wenst te geven aan de uit te voeren regionale verkenning.

VOLE heeft de vrees uitgesproken dat het treffen van zo’n voorziening in plaats van het stellen van een termijn voor het bekendmaken van een besluit, onvoldoende waarborg biedt tegen verder uitstel van de besluitvorming.

In aanmerking genomen dat de Kroon al uiterlijk op 1 november 2014 een luchthavenbesluit had moeten vaststellen en dat er tot nu toe alleen in beperkte mate stappen zijn gezet om daadwerkelijk tot besluitvorming te komen, is de Afdeling met VOLE van oordeel dat een voorziening als voorgesteld door de minister te vrijblijvend zou zijn. Er bestaat dan ook geen grond om zo’n voorziening te treffen en dus af te wijken van de hoofdregel van artikel 8:55d, eerste lid, dat een termijn wordt gesteld voor het bekendmaken van een besluit.

5.2.    Gelet op het voorgaande zal de Afdeling een termijn stellen waarbinnen de Kroon alsnog bij algemene maatregel van bestuur een luchthavenbesluit moet vaststellen en bekendmaken. Duidelijk is dat de termijn van twee weken die is genoemd in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb in dit geval niet realistisch is. Daarom zal met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn moeten worden gegeven.

Bij het vaststellen van die termijn betrekt de Afdeling de omstandigheden die de minister en GAE in dit verband naar voren hebben gebracht. Deze omstandigheden, die voor een deel procedureel van aard zijn, maken dat het niet haalbaar is om binnen enkele maanden een besluit te nemen. Zo bepaalt artikel 8.71 van de Wlv dat de voordracht voor een luchthavenbesluit niet wordt gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen zes weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van de minister te brengen. Verder bepaalt dit artikel dat het ontwerp gelijktijdig met de bekendmaking aan beide kamers der Staten-Generaal wordt overgelegd. In aanmerking genomen dat nog geen ontwerp van het luchthavenbesluit voor de luchthaven Eelde is opgesteld, is duidelijk dat het luchthavenbesluit noodzakelijkerwijs nog geruime tijd op zich zal laten wachten Dit, nog daargelaten dat de uiteindelijke vaststelling bij algemene maatregel van bestuur moet plaatsvinden en ook daarmee de nodige tijd zal zijn gemoeid. Daar komt bij dat nader overleg zal moeten plaatsvinden met GAE en dat de besluitvorming inhoudelijk moet worden afgestemd met procedures inzake de luchthavens Schiphol en Lelystad.

De Afdeling betrekt bij het bepalen van de termijn echter ook dat de minister de afgelopen jaren weinig voortvarend te werk is gegaan bij het zetten van stappen in de richting van het nemen van een besluit. In dat verband kan er niet aan worden voorbijgezien dat de Kroon al uiterlijk op 1 november 2014 een luchthavenbesluit had moeten vaststellen en dat GAE pas in 2018 is begonnen met het laten opstellen van een milieueffectrapport (MER) en een economische onderbouwing ter voorbereiding op het aanvragen van een luchthavenbesluit. De minister merkt op zichzelf terecht op dat hij voor de onderbouwing van het besluit grotendeels afhankelijk is van gegevens van GAE. Maar dat neemt niet weg dat de minister instrumenten ten dienste stonden en staan om afgifte van zulke gegevens en indiening van een toereikende aanvraag af te dwingen en dat hij niet passief hoefde of hoeft af te wachten totdat GAE informatie beschikbaar stelt. Dit klemt temeer nu de Omzettingsregeling, die als tijdelijk is bedoeld en een beperkt aantal bepalingen kent, naar verwachting minder bescherming aan omwonenden biedt dan het vast te stellen luchthavenbesluit zal doen. Het gaat daarbij onder meer om bescherming tegen geluidhinder.

Het vorenstaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat de Kroon tot 1 januari 2025 de gelegenheid krijgt alsnog een luchthavenbesluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

5.3.    De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat een dwangsom wordt verbeurd voor iedere dag dat de Kroon in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Bij het vaststellen van de betreffende bedragen wordt rekening gehouden met de beoogde werking van de dwangsom. Daarom komt de Afdeling in dit geval op hoge bedragen uit.

6.       VOLE heeft de Afdeling verzocht om, naast het stellen van een termijn voor het alsnog bekendmaken van een luchthavenbesluit en het verbinden van een dwangsom daaraan, te bepalen dat tot het in werking treden van het luchthavenbesluit de geluidruimte voor de grote en de geluidruimte voor de kleine luchtvaart afzonderlijk moeten worden gehandhaafd. Met zo’n bepaling wordt volgens VOLE voorkomen dat door de uitruil van geluid van grote naar kleine luchtvaart, onevenredige geluidoverlast wordt afgewenteld op omwonenden. Daarbij doet VOLE drie voorstellen voor het handhaven van afzonderlijke geluidruimten voor de grote en de kleine luchtvaart, te weten: handhaving van de zogenoemde KE- en bkl-contouren zoals die onder het aanwijzingsbesluit van de luchthaven Eelde op grond van de Luchtvaartwet golden, handhaving van afzonderlijke, nog te berekenen Lden-contouren voor grote en kleine luchtvaart of handhaving op grond van te berekenen grenswaarden op aanvullende handhavingspunten nabij woonkernen.

6.1.    De wens van VOLE dat in afwachting van een luchthavenbesluit een voorziening wordt getroffen die meer waarborgen biedt tegen geluidhinder voor omwonenden, is in het licht van het voorgaande op zichzelf begrijpelijk. Dat neemt niet weg dat het treffen van een voorziening als door VOLE verzocht naar het oordeel van de Afdeling te verstrekkend is. Dat is zo, nog daargelaten dat onduidelijk is wat hiervan precies de gevolgen voor het gebruik van de luchthaven zouden zijn. In dat verband is van belang dat het door VOLE voorgestane onderscheid tussen geluidruimte voor de grote en de kleine luchtvaart, naar de minister onbestreden heeft gesteld, op gespannen voet staat met de landelijke regelgeving zoals die nu geldt. Het ligt dan ook niet voor de hand dat zo’n onderscheid zal worden gehanteerd onder de werking van het in de toekomst vast te stellen luchthavenbesluit.

Verder is bij de behandeling van het beroep op de zitting van de kant van GAE gesteld dat de kleine luchtvaart de afgelopen twee jaar weliswaar is toegenomen waar het de luchthaven Eelde betreft, maar dat dit type luchtvaart in verband met het verdwijnen van vliegscholen niet meer de omvang heeft bereikt zoals de kleine luchtvaart daarvoor had. Ook heeft GAE naar voren gebracht dat lesvliegtuigen de afgelopen tijd gemiddeld stiller zijn geworden. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededelingen te twijfelen. Ook in verband daarmee bestaat geen grond om te veronderstellen dat omwonenden momenteel zijn blootgesteld aan een dusdanige geluidhinder als gevolg van met name de kleine luchtvaart, dat het in werking treden van een luchthavenbesluit niet zonder nadere voorziening kan worden afgewacht.

Proceskosten

7.       De Kroon moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld. Volgens vaste praktijk van de Afdeling komen de reiskosten van slechts één van de tijdens de zitting aanwezige vertegenwoordigers van VOLE voor vergoeding in aanmerking. Niet gebleken is dat één van de vertegenwoordigers een getuige of deskundige van buiten de vereniging is.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit door de Kroon tot vaststelling van een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.70, eerste lid, van de Wet luchtvaart voor luchthaven Eelde;

III.      draagt de Kroon op om uiterlijk op 31 december 2024 met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een besluit te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      bepaalt dat de Kroon aan de Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit wordt overschreden, waarbij de hoogte van de dwangsom € 1.000,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 150.000,00;

V.       veroordeelt de Kroon tot vergoeding van bij de Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 61,58;

VI.      gelast dat de Kroon aan de Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde het door de vereniging voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, mr. B. Meijer en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Drop
voorzitter

w.g. Sparreboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022

195.

BIJLAGE

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en

b. het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 6:12

1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

Artikel 8:55d

1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.

2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

WET LUCHTVAART

Artikel 8.1

1. Luchthavens zijn te onderscheiden in:

a. de luchthaven Schiphol,

b. overige burgerluchthavens, en

c. militaire luchthavens.

2. Overige burgerluchthavens zijn van regionale betekenis of van nationale betekenis. Deze luchthavens zijn van nationale betekenis indien:

a. zij zijn gelegen buiten provinciegrenzen zoals bepaald bij of krachtens de Provinciewet, of

b. dit bij wet is bepaald.

3. Luchthavens van nationale betekenis zijn:

a.de luchthaven Lelystad,

b.de luchthaven Eelde,

c.de luchthaven Maastricht, en

d.de luchthaven Rotterdam.

4. Indien het militaire gebruik van een militaire luchthaven, met uitzondering van de militaire luchthaven Twenthe, wordt beëindigd door intrekking van:

a. de aanwijzing op grond van de Luchtvaartwet van die luchthaven als militaire luchthaven, of

b. het luchthavenbesluit dat op deze luchthaven betrekking heeft,

en op die plaats een burgerluchthaven wordt gevestigd, dan is deze luchthaven van nationale betekenis.

5. In afwijking van het vierde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld dat een luchthaven als bedoeld in dat lid van regionale betekenis is.

6. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 8.1a

1. Het is verboden met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen, anders dan van of op een luchthaven.

2. […]

3. Het is verboden een overige burgerluchthaven in bedrijf te hebben indien voor deze luchthaven geen luchthavenbesluit of luchthavenregeling geldt. Vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist indien buiten het luchthavengebied het externe-veiligheidsrisico of de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer zodanig is dat dit gevolgen heeft voor de ruimtelijke indeling van het gebied rond de luchthaven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de mate van externe-veiligheidsrisico of geluidbelasting buiten het luchthavengebied bepaald die vaststelling van gevolgen voor de ruimtelijke indeling van het gebied rond de luchthaven noodzakelijk maakt. Daarbij kan worden bepaald dat voor daarbij te omschrijven luchthavens in elk geval kan worden volstaan met de vaststelling van een luchthavenregeling. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

4. Het is de exploitant van een overige burgerluchthaven waarvoor vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist, verboden die luchthaven in bedrijf te hebben indien hij niet beschikt over een geldig veiligheidscertificaat. Bij algemene maatregel van bestuur kan dit verbod van toepassing worden verklaard op burgerluchthavens waarvoor vaststelling van een luchthavenregeling mogelijk is.

Artikel 8.70

1. Voor een luchthaven waarvan op grond van artikel 8.1, tweede lid, is bepaald dat deze van nationale betekenis is, wordt het luchthavenbesluit bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

[…]

WIJZIGINGSWET WET LUCHTVAART (REGELGEVING BURGERLUCHTHAVENS EN MILITAIRE LUCHTHAVENS)

Artikel X

1. Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor ieder burgerluchtvaartterrein dat is aangewezen op grond van artikel 18 van de Luchtvaartwet, aan beide zijden in het verlengde van de middellijn van de start- en landingsbaan op 100 meter van het einde van de baan een punt vastgesteld waar de geluidbelasting een bepaalde waarde niet te boven mag gaan.

2. In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt op elke locatie waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op of in de nabijheid van de geluidszone die is gebaseerd op de 35 Kosteneenheden, vastgesteld op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet, ten minste één punt vastgesteld waar de geluidbelasting een bepaalde waarde niet te boven mag gaan.

3. In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, worden opgenomen de geldende bepalingen en voorschriften uit de aanwijzing van het luchtvaartterrein die betrekking hebben op de geografische aanduiding, de ligging en de lengte van de start- en landingsbaan, het codenummer en de codeletter bedoeld voor het aanduiden van de op de luchthaven aanwezige faciliteiten voor het veilig opstijgen en landen van luchtvaartuigen, de gebruiksmogelijkheden en de openstellingstijden. Tevens worden in deze regeling de geldende ontheffingen verstrekt op grond van de artikelen 33, tweede lid, of 34, tweede lid, Luchtvaartwet opgenomen en wordt het gebruiksjaar van de luchthaven vastgesteld.

4. De bepalingen en voorschriften, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden aangemerkt als de bepalingen omtrent het luchthavenluchtverkeer, bedoeld in artikel 8.43, tweede lid, onderdeel a, van de Wet luchtvaart.

5. Het gebied dat is gelegen binnen de geluidszone die is gebaseerd op de 35 Kosteneenheden, vastgesteld op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet, of binnen de geluidszone die is gebaseerd op de 47 geluidsbelastingeenheden kleine luchtvaart, vastgesteld op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet, wordt aangemerkt als het beperkingengebied, bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, van de Wet luchtvaart. In afwijking van artikel 8.47, derde lid, van de Wet luchtvaart zijn op deze gebieden van toepassing de bepalingen van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart onderscheidenlijk het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet.

6. Bij de vaststelling van de waarde van de punten, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt uitgegaan van de geluidbelasting die ten hoogste is toegestaan op grond van de geluidszone of de geluidszones van het luchtvaartterrein op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet. De Lden wordt gebruikt als indicator voor de geluidbelasting.

7. Gedeputeerde staten kunnen binnen zes maanden na publicatie van deze wet in het Staatsblad aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een voorstel doen voor de ligging van de punten, bedoeld in het tweede lid.

8. De bepalingen die voor een luchthaven zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, vervallen op het tijdstip van inwerkingtreding voor die luchthaven van het eerste luchthavenbesluit, bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, van de Wet luchtvaart, of de eerste luchthavenregeling, bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van die wet.

Artikel XIII

[…]

2. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet wordt een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.70, eerste lid, van de Wet luchtvaart, vastgesteld voor burgerluchthavens die op grond van artikel 8.1, tweede lid, van die wet van nationale betekenis zijn en waarvoor op grond van artikel 8.1a, derde lid, van die wet vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist.

[…]