Uitspraak 202104722/2/A3


Volledige tekst

202104722/2/A3.
Datum beslissing: 11 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2022, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. A.W.M. Bijloos (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202104722/1/A3.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2022, waar [verzoeker] is verschenen.

De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

2.       [verzoeker] heeft aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de staatsraad er door zijn vraagstelling ter zitting blijk van heeft gegeven aan te sturen op een voor het bestuursorgaan gunstige uitkomst van de procedure. De staatsraad heeft zich ter zitting nadrukkelijk alleen willen buigen over de aangevallen uitspraak en niet over het besluit van het bestuursorgaan. De sturende vraagstelling van de staatsraad ter zitting heeft ertoe geleid dat het bestuursorgaan een niet eerder in de procedure ingenomen standpunt heeft betrokken, terwijl dat standpunt geen grondslag vindt in het dossier of de Kadasterwet. Ook was de bevraging niet evenredig. De staatsraad heeft immers nagelaten het bestuursorgaan kritisch te bevragen over de kadastrale begrenzing en de rechtmatigheid van de stukken waarop die is gebaseerd. Daarentegen heeft de staatsraad zich wel kritisch getoond over het handelen en nalaten van [verzoeker], zonder dat die kritiek een rechtvaardiging vindt in de Kadasterwet of de jurisprudentie. Door dit alles heeft de staatsraad de indruk doen ontstaan dat hij vooringenomen is.

3.       De staatsraad heeft in zijn schriftelijke reactie uiteengezet dat zijn onderzoek en vragen ertoe strekten een helder overzicht te hebben van omvang, beroepsgronden en feitelijke en juridische argumenten van het hoger beroep, zonder op de uitkomst vooruit te lopen. Omdat het hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 juli 2021, zijn op de zitting primair overwegingen van die uitspraak voorgehouden om de geschilpunten te kunnen duiden over de bij de rechtbank bestreden besluitvorming.

4.       Op grond van het bepaalde in art. 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan een verzoeker om wraking om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.

5.       Op grond van artikel 8:61, eerste lid, van de Awb heeft de staatsraad de leiding over de zitting. Het is aan de staatsraad om de vragen te stellen waarvan hij vindt dat deze na beoordeling van de gedingstukken en de inleidende mondelinge toelichting hierop door partijen beantwoording ter zitting behoeven. Uit het proces-verbaal van de zitting van 14 februari 2022, daarbij ook in aanmerking genomen de opmerkingen die [verzoeker] bij het proces-verbaal heeft gemaakt, maakt de wrakingskamer niet op dat de bevraging door de staatsraad zodanig is geweest dat de indruk van [verzoeker] dat de staatsraad ter zitting heeft aangestuurd op een voor het bestuursorgaan gunstige uitkomst objectief gerechtvaardigd is. Dat de staatsraad de bevraging primair heeft gericht op de standpunten van partijen over de aangevallen uitspraak en dat deze daarmee anders was dan [verzoeker] verwachtte en wellicht wenste, kan duiden op een andere opvatting van de staatsraad over de benadering van het juridische geschil, maar geeft geen grond voor het oordeel dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Hierbij overweegt de wrakingskamer dat in hoger beroep de aangevallen uitspraak ter beoordeling voorligt, zodat de staatsraad die aangevallen uitspraak dan ook terecht tot het onderwerp van zijn beoordeling heeft gemaakt en daar zijn bevraging primair op heeft gericht. Of en zo ja, over welke onderwerpen ter zitting nog vragen beantwoord moeten worden, is aan de staatsraad. Zoals de staatsraad ook heeft aangegeven, valt daaruit geen (voorlopig) oordeel af te leiden en komt hij eerst na sluiting van het onderzoek ter zitting, op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde op zitting, tot een beoordeling en conclusie over het hoger beroep. De wrakingskamer ziet in de wijze waarop de staatsraad de zaak ter zitting heeft behandeld daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bij [verzoeker] bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

6.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.TH. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

De voorzitter is verhinderd de beslissing te ondertekenen

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2022

745