Uitspraak 202103680/1/R4


Volledige tekst

202103680/1/R4.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

en

de raad van de gemeente Lopik,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Boveneind NZ 6-6a Benschop" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort, de raad, vertegenwoordigd door B. Bouwman, en [partij], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het plan voorziet in de mogelijkheid om woningen te realiseren op een bestaand woonperceel aan de Boveneind NZ in de gemeente Lopik, waar het bestaande dubbele woonhuis zal worden gesloopt. De bedoeling is dat drie woningen zullen worden gerealiseerd. [partij] is initiatiefnemer van het plan. [appellant] is eigenaar van meerdere percelen in de omgeving van de planlocatie.

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Drie of vier woningen?

3.       [appellant] betoogt dat het plan onbedoeld mogelijk lijkt te maken dat vier woningen kunnen worden gerealiseerd. De bedoeling van de raad is immers dat maximaal drie woningen worden gerealiseerd.

3.1.    [appellant] betoogt terecht dat artikel 4.2.1, aanhef en onder a en e, van de planregels ruimte laat voor de realisatie van een vierde woning, terwijl dit niet de bedoeling is van de raad. In onderdeel a van deze planregel is immers bepaald dat per bouwvlak maximaal één woning mag worden gerealiseerd. De verbeelding bevat vier bouwvlakken. Het bouwvlak in het midden van het perceel bevat de bouwaanduiding "bijgebouwen". Op grond van het bepaalde onder 4.2.1, aanhef en onder e, van de planregels "dient" ter plaatse van die aanduiding een bijgebouw, behorende bij het bebouwingsensemble, te worden gerealiseerd. Niet is uitgesloten dat in dat bouwvlak ook een woning mag worden gerealiseerd.

Het betoog slaagt.

Erfinrichting

4.       [appellant] betoogt dat het bepaalde onder 4.2.2 van de planregels in strijd is met het erfinrichtingsplan "Herbestemming woonperceel in landelijk gebied Boveneind 6a" (hierna: het erfinrichtingsplan) waarover in artikel 4.2.3 van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Het erfinrichtingsplan is er namelijk op gericht dat geen erfafscheidingen/schuttingen worden gerealiseerd, terwijl artikel 4.2.2 van de planregels erfafscheidingen toestaat van 1 meter hoog voor de voorgevellijn en van 1,5 meter hoog achter de voorgevellijn. Verder betoogt [appellant] dat het erfinrichtingsplan onvoldoende afdwingbare voorwaarden bevat.

4.1.    De raad wijst op de mogelijkheid om op grond van artikel 2, aanhef en onder 12, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) zonder omgevingsvergunning erfafscheidingen van bepaalde hoogten te bouwen. Gelet daarop, is het volgens de raad niet te voorkomen dat erfafscheidingen kunnen worden gebouwd. Met artikel 4.2.2. van de planregels wordt in ieder geval voorkomen dat onbedoeld hogere erfafscheidingen met een vergunning moeten worden toegestaan, aldus de raad.

4.2.    Gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 2, aanhef en onder 12, van bijlage II van het Bor niet kan worden voorkomen dat zonder omgevingsvergunning erfafscheidingen van bepaalde hoogten kunnen worden gebouwd, heeft de raad deugdelijk gemotiveerd waarom, in lijn met de uitgangspunten in het erfinrichtingsplan, de onder 4.2.2 van de planregels bepaalde maximale hoogten voor erfafscheidingen zijn opgenomen. Verder heeft [appellant] overigens niet aannemelijk gemaakt dat hij, gelet op de afstand van de percelen waarvan hij eigenaar is ten opzichte van het plangebied, enige hinder zal ondervinden van het eventueel plaatsen van erfafscheidingen.

Daarnaast heeft [appellant] in het geheel niet geconcretiseerd dat het erfinrichtingsplan onvoldoende afdwingbare voorwaarden bevat en op welke specifieke voorwaarden hij daarbij doelt.

Het betoog slaagt niet.

Gelijkheidsbeginsel en verbod willekeur

5.       [appellant] betoogt dat de raad het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur heeft geschonden. Volgens [appellant] heeft hij immers meermaals verzocht om op één van zijn percelen een woning te mogen bouwen in plaats van de op dat perceel aanwezige recreatiewoning. Onduidelijk is waarom dat steeds is geweigerd, terwijl het onderhavige plan wel door de raad is vastgesteld, aldus [appellant].

5.1.    De enkele omstandigheid dat [appellant] op één van zijn percelen een woning wil bouwen ter vervanging van de daar aanwezige recreatiewoning, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Alleen al de omstandigheid dat het plangebied onder het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied" vastgesteld op 12 juni 2007, anders dan het door [appellant] genoemde perceel, reeds een woonbestemming had, betekent dat geen sprake is van gelijke gevallen. Dat verder kennelijk aanleiding is geweest de verzoeken van [appellant] af te wijzen, betekent niet dat met de vaststelling van het plan sprake is van willekeur.

Het betoog slaagt niet.

LopikMEerwaard

6.       [appellant] voert aan dat hij te weten is gekomen dat met de initiatiefnemer is overeengekomen dat de voorziene woningbouw in deze vorm is toegestaan onder de voorwaarde dat € 75.000,00 wordt gestort in het fonds LopikMEerwaard. Die overeenkomst is echter niet ter inzage gelegd en in het plan is daarvan geen onderbouwing gegeven, aldus [appellant]. Ook stelt [appellant] dat onbekend is hoe dit bedrag van € 75.000,00 bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteitsverbetering in de gemeente. Volgens [appellant] moet de waardevermeerdering die wordt gerealiseerd met de beoogde ontwikkeling ten goede komen aan het fonds en is de waardevermeerdering in dit geval veel hoger dan € 75.000,00.

6.1.    De raad wijst op de "Nota LopikMEerwaard". Volgens de raad wordt weliswaar op de planlocatie zelf reeds ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt, maar is met de initiatiefnemer op grond van de Nota LopikMEerwaard een aanvullende tegenprestatie overeengekomen in de vorm van een bijdrage aan het fonds LopikMEerwaard. Daarbij is afgesproken dat dit bedrag zal worden aangewend om de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Lopik te verbeteren. Hoe dat precies zal gebeuren, is in de overeenkomst niet vastgelegd. In de Nota LopikMEerwaard is echter vermeld dat wanneer het niet mogelijk is om binnen het plangebied voldoende ruimtelijke kwaliteitswinst te boeken, maar er toch aanleiding is om mee te werken aan een initiatief, een bedrag in het fonds moet worden gestort. Uit dit fonds worden projecten gefinancierd die gericht zijn op de aanleg en versterking van natuur en landschap. Feitelijk is het fonds een post in de begroting, aldus de raad. Daarbij wijst de raad op de rekenmodellen die zijn opgenomen in bijlage 6 bij de Nota LopikMEerwaard. Op basis van die rekenmodellen wordt de bijdrage aan het fonds bepaald.

6.2.    Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2954, in een vergelijkbaar geval, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de Nota LopikMEerwaard niet juist heeft toegepast, dan wel dat de raad onvoldoende inzicht heeft gegeven in de vereveningsbijdrage. Daarbij is tevens van belang dat is gebleken dat [appellant] op de hoogte was van de overeenkomst en van het overeengekomen bedrag. Ook door de initiatiefnemer is deze overeenkomst en het overeengekomen bedrag ter zitting bevestigd. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat, gelet op de waardevermeerdering in dit geval, op grond van de Nota LopikMEerwaard een te laag bedrag is overeengekomen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Gelet op wat hiervoor onder 3.1 is overwogen, is het beroep van [appellant] gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover in artikel 4.2.1, onder a, van de planregels is bepaald dat per bouwvlak maximaal één woning mag worden gerealiseerd en voor zover in artikel 4.2.1, onder e, van de planregels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' een bijgebouw, behorende bij het bebouwingsensemble dient te worden gerealiseerd.

Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit onderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

De Afdeling zal, in het kader van het zelf voorzien, bepalen dat artikel 4.2.1, onder a, van de planregels komt te luiden: "per bouwvlak mag maximaal één woning worden gerealiseerd, waarbij in totaal onder deze bestemming maximaal drie woningen mogen worden gerealiseerd;". Verder zal de Afdeling bepalen dat artikel 4.2.1, onder e, van de planregels komt te luiden: "ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag uitsluitend een bijgebouw, behorende bij het bebouwingsensemble worden gerealiseerd;".

Verwerking op de landelijke voorziening

8.       Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lopik van 30 maart 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Boveneind NZ 6-6a Benschop", voor zover het betreft artikel 4.2.1, onder a en onder e, van de planregels;

III.      bepaalt dat:

a. artikel 4.2.1, onder a, van de planregels komt te luiden:

"per bouwvlak mag maximaal één woning worden gerealiseerd, waarbij in totaal onder deze bestemming maximaal drie woningen mogen worden gerealiseerd;";

b. artikel 4.2.1, onder e, van de planregels komt te luiden:

"ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag uitsluitend een bijgebouw, behorende bij het bebouwingsensemble worden gerealiseerd;";

IV.     bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 30 maart 2021, voor zover dat is vernietigd;

V.      draagt de raad van de gemeente Lopik op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.     veroordeelt de raad van de gemeente Lopik tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Lopik aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

826.