Uitspraak 202200347/2/R1


Volledige tekst

202200347/2/R1.
Datum uitspraak: 11 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],

en

het dagelijks bestuur van de Regio Gooi en Vechtstreek,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 heeft het dagelijks bestuur de locatie aangeduid met de locatiecode WE5.2, zoals aangegeven op de bij het besluit behorende overzichtstekening, aangewezen als ondergrondse afvalvoorziening voor de inzameling van huishoudelijke afval- en grondstoffen.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het dagelijks bestuur en [verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 februari 2022, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van mr. X. Wentink-Quelle, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T. de Groot, drs. N. Bruijnooge en ing. M. Vergaij, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De voorzieningenrechter kan niet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen, omdat [verzoeker] en anderen hiervoor geen toestemming hebben gegeven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het algemeen bestuur van de Regio Gooi en Vechtstreek heeft op 7 april 2016 ingestemd met het aanpassen van de structuur van inzameling van afvalstoffen. Een onderdeel van die aanpassing is om bij laagbouw met beperkte ruimte, hoogbouw en in centrumgebieden afval- en grondstofstromen gescheiden in te zamelen met behulp van ondergrondse verzamelcontainers. In het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur de locatie WE5.2 tegenover Nieuwstraat 39 nabij de kruising met Het Grote Plein in Weesp aangewezen voor de plaatsing van vier containers. Dit zijn drie ondergrondse afvalcontainers waarvan twee voor restafval en één voor papier en een bovengrondse container voor textiel.

Het verzoek

3.       [verzoeker] en anderen wonen in het centrum van Weesp. Zij zijn het niet eens met de plaatsing van afvalcontainers in het algemeen in het centrum van Weesp en in het bijzonder niet met aanwijzing van de locatie WE5.2 in de Nieuwstraat en de locatie tegenover het fort Ossenmarkt voor een bovengrondse GFTE-container. Zij hebben een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het dagelijks bestuur tot de plaatsing van de containers zal overgaan voordat de Afdeling een uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak.

Aan hun verzoek hebben [verzoeker] en anderen ten grondslag gelegd dat geen noodzaak bestaat om over te stappen op afvalinzameling met containers in het centrum van Weesp, dat een beschermd stadsgezicht is. Met name de voorziene bovengrondse GFTE-container op de Ossenmarkt tegenover het fort en naast de Lange Vechtbrug zal volgens [verzoeker] en anderen tot een onevenredige aantasting van het beschermd stadsgezicht leiden, temeer omdat op die locatie al diverse andere openbare elementen aanwezig zijn die het beschermd stadsgezicht nu al aantasten. [verzoeker] en anderen hebben verder aangevoerd dat het dagelijks bestuur onvoldoende in de afweging heeft betrokken dat plaatsing van vier containers op de locatieWE5.2 tegenover het monumentale stadhuis van Weesp ernstig afbreuk zal doen aan het bijzondere karakter van die plek. Ook vrezen [verzoeker] en anderen dat het gebruik van de containers overlast zal veroorzaken vanwege de vrachtwagens die de containers moeten legen en vanwege het afval dat naast overvolle containers zal worden geplaatst. Zij wijzen in dit verband op voorbeelden daarvan in Amsterdam en Weesp. Verder hebben [verzoeker] en anderen er op gewezen dat het dagelijks bestuur niet heeft onderkend dat voor de plaatsing van de containers een omgevingsvergunning is vereist.

Beoordeling van het verzoek

4.       Nog daargelaten dat het in deze zaak gaat over de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van vier afvalcontainers en niet over de verlening van een omgevingsvergunning, overweegt de voorzieningenrechter dat voor de plaatsing van de containers geen omgevingsvergunning is vereist. Omdat de afvalcontainers voldoen aan de eisen in artikel 2, onderdeel 18, onder e, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, en dit artikel ingevolge artikel 4a, onderdeel 2, onder b, onder 4˚van die bijlage ook van toepassing is in een beschermd dorpsgezicht, zoals het centrum van Weesp, is plaatsing van de containers naar het oordeel van de voorzieningenrechter vergunningvrij.

5.       De voorzieningenrechter stelt vast dat het voorliggende besluit van 22 december 2021 alleen gaat over de concrete locatie met code WE5.2 voor de plaatsing van vier afvalcontainers. De door [verzoeker] en anderen aan de orde gestelde locatie bij het fort op de Ossenmarkt, waar een bovengrondse GFTE-container is voorzien, maakt geen onderdeel uit van dit besluit. Dat op de bij het besluit behorende overzichtstekening van wijk 5 ook de overige locaties waar containers zijn voorzien, zoals die bij de Ossenmarkt, zijn ingetekend, betekent niet dat het besluit daar ook over gaat. De voorzieningenrechter zal daarom niet ingaan op de beroepsgronden die over de voorziene locatie van de GFTE-container gaan.

6.       Het beroep van [verzoeker] en anderen richt zich zowel tegen de aanwijzing van locatie WE5.2 in de Nieuwstraat als tegen de onderliggende beslissing om over te gaan op afvalinzameling met containers. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan het aanwijzingsbesluit ten grondslag liggende keuze om in het centrum van Weesp over te stappen op afvalinzameling met containers en het nut daarvan in deze procedure niet meer ter discussie kan worden gesteld. Hoewel de voorzieningenrechter niet overtuigd is geraakt van de juistheid van dit standpunt, en in de bodemprocedure nader moet worden onderzocht of het voorliggende besluit ook strekt tot aanwijzing van containers als inzamelvoorziening, ziet hij in wat [verzoeker] en anderen in dit verband hebben aangevoerd geen aanknopingspunten om op voorhand aan te nemen dat de beslissing om het afval in te zamelen met containers geen stand kan houden.

7.       Wat [verzoeker] en anderen in beroep specifiek hebben aangevoerd tegen de aanwijzing van locatie WE5.2, geeft de voorzieningenrechter op grond van de hieronder volgende overwegingen ook geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

8.       Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het dagelijks bestuur een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het dagelijks bestuur beleidsruimte. Bij het aanwijzen van de locatie voor de plaatsing van de afvalcontainers heeft het dagelijks bestuur de "Richtlijnen locaties inzamelvoorzieningen" als uitgangspunt gehanteerd.

9.       Over de ligging van locatie WE5.2 binnen het beschermd stadsgezicht van Weesp heeft het dagelijks bestuur in het verweerschrift toegelicht dat containers tegenwoordig een normaal onderdeel van het straatbeeld vormen en de voorziene containers in dit geval geen afbreuk zullen doen aan het schuin tegenover de locatie, op een afstand van 20 meter, liggende rijksmonumentale oude stadhuis. Daarbij heeft het dagelijks bestuur in aanmerking genomen dat het zichtbare deel van de drie bovengrondse containers beperkt is van afmeting, dat ter plaatse ook auto’s worden geparkeerd en dat het bankje naast de locatie zal blijven staan. Ook zullen de containers het zicht vanuit zowel de Nieuwstraat als Het Grote Plein op het stadhuis volgens het dagelijks bestuur niet beperken.

Aangezien de ligging van de locatie binnen het beschermd stadsgezicht niet zonder meer tot gevolg heeft dat de locatie niet geschikt is voor de plaatsing van afvalcontainers, ziet de voorzieningenrechter in het licht van de door het dagelijks bestuur gegeven toelichting geen reden om  op voorhand aan te nemen dat het dagelijks bestuur de locatie vanwege de ligging binnen het beschermd stadsgezicht niet heeft kunnen kiezen.

10.     In de door [verzoeker] en anderen geuite vrees voor hinder van de inzamelvoertuigen en van afval dat naast de containers zal worden geplaatst bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het dagelijks bestuur hierin een belemmering had moeten zien voor de aanwijzing van de locatie. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting toegelicht dat de inzamelvoertuigen, waarmee de containers worden geleegd, niet veel groter zullen zijn dan de vrachtauto’s die nu worden gebruikt voor het inzamelen van de vuilniszakken. Omdat inzamelvoertuigen na ingebruikname van de afvalcontainers huishoudelijk afval minder vaak zullen hoeven op te halen en daarbij ook minder vaak hoeven te stoppen dan in de huidige situatie, zal de verkeerssituatie na ingebruikname van de afvalcontainers volgens het dagelijks bestuur zelfs verbeteren. Het dagelijks bestuur heeft verder uiteengezet dat het plaatsen van huisvuil naast de containers niet is toegestaan en dat omwonenden een melding kunnen doen bij de GAD als afval naast de container wordt aangetroffen. Het aldus geplaatste afval zal dan zo spoedig mogelijk vanwege de GAD worden opgehaald en ook getracht zal worden terzake dan handhavend op te treden. Het dagelijks bestuur heeft hierover ook benadrukt dat toezicht en handhaving wat betreft onjuist gebruik van de containers prioriteit heeft en dat de GAD na een melding van zwerfafval bij de containers dit ook zo spoedig mogelijk zal ophalen. Het dagelijks bestuur wijst er verder op dat de containers regelmatig worden geleegd en dat er vulgraadmeters in de ondergrondse afvalcontainers zullen worden geplaatst die continu peilen hoeveel afval er in de containers zit. Gelet op de gegeven toelichting ter zitting, gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat de inspanningen van het dagelijks bestuur erop gericht zijn de ruimte rondom de containers schoon en leefbaar te houden en dat in dat verband ook adequaat  en voortvarend door de GAD zal worden gereageerd op meldingen met betrekking tot naast de containers geplaatst afval.

11.     Gelet op wat hiervoor is overwogen, en na afweging van de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.     Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen   De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2022

604