Uitspraak 202200906/1/R3 en 202200906/3/R3


Volledige tekst

202200906/1/R3 en 202200906/3/R3.
Datum uitspraak: 9 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Brielle,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 4 februari 2022 in zaak nrs. 21/4478 en 21/6153 in het geding tussen onder meer:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Brielle.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2021 heeft het college aan de gemeente Brielle een omgevingsvergunning verleend voor de kap van twaalf bomen op het Asylplein in Brielle.

Bij besluit van 13 juli 2021, kenmerk 5602-2021, heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

[verzoekster] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 4 februari 2022 heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en, met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

[verzoekster] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoekster] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2022, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. D. Delibes en ing. H.D. Sneep, en het college, vertegenwoordigd door Th.A. de Kraker, bijgestaan door A.J.M. de Ronde en M. van der Spoel, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het college heeft een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor de kap van twaalf bomen op het Asylplein in Brielle. In het besluit van 21 januari 2021 staat hierover dat ondanks dat de bomen waarde voor stads- en dorpsschoon, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde en cultuurhistorische waarde hebben en waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand van toepassing is, de omgevingsvergunning toch kan worden verleend vanwege de slechte tot matige conditie en daarom lage levensverwachting van de bomen, in combinatie met de renovatie van het Asylplein. In het besluit van 13 juli 2021 staat verder onder meer dat één van de kastanjebomen besmet is met de kastanjebloedingsziekte en dat de andere bomen hoe dan ook besmet zullen worden. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport "VTA Plus Asylplein, Brielle" van Zoontjes Boomprojecten van 2 april 2017 (hierna: het rapport van Zoontjes) en het rapport van Bomenwacht Nederland van juli 2020 (hierna: het rapport van Bomenwacht).

2.1.    De rechtbank heeft in de kern geoordeeld dat, hoewel niet in geschil is dat de bomen waarden hebben als bedoeld in artikel 4:12a van de Algemene plaatselijke verordening Brielle 2015 (hierna: de APV), het college aan de conditie van de bomen en de daarmee samenhangende risico’s, de herinrichting van het Asylplein en de kosten voor het laten staan van de bomen meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang bij het behoud van deze bomen.

2.2.    Bij uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:443, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling naar aanleiding van een verzoek van [persoon] bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 21 januari 2021 wordt geschorst.

2.3.    Bij brief van 22 februari 2022 heeft het college medegedeeld dat in overleg met de omwonenden inmiddels zeven bomen aan de voorzijde van het plein zijn gekapt.

2.4.    Ter zitting van 1 maart 2022 heeft [persoon] haar hoger beroep ingetrokken. Ingevolge artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die wet, is daarmee de getroffen voorziening komen te vervallen.

Het hoger beroep van [verzoekster] heeft betrekking op de resterende vijf bomen waarop de omgevingsvergunning ziet, te weten esdoorn nr. 6, esdoorn nr. 9, kastanjeboom nr. 5 (336641), kastanjeboom nr. 7 (336637) en kastanjeboom nr. 8 (336638).

Bijlage

3.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling hoger beroep

4.       [verzoekster] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo niet had mogen verlenen.

Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college gelet op de rapporten van Zoontjes en Bomenwacht en vanwege de herinrichting van het plein geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen aan het belang bij het behoud van de bomen. In dat verband voert zij aan dat de door haar ingeschakelde boom- en groenadviseur Sneep de bomen in de zomer en in de winter heeft onderzocht, en dat zijn conclusie is dat de esdoorns gezond zijn en een toekomstverwachting hebben van 15 jaar of langer. Daarnaast voert zij aan dat één van de kastanjebomen weliswaar ziek is, maar dat in de rapporten niet wordt geadviseerd om deze boom te vellen en dat ook Sneep hiervoor geen reden ziet. Voor de andere twee kastanjebomen geldt volgens haar dat deze bomen in het rapport van Bomenwacht zijn ingedeeld in de kwaliteitscategorie "voldoende", wat volgens haar betekent dat deze bomen een toekomstverwachting hebben van 15 jaar of langer. Daarbij heeft Sneep ter zitting toegelicht dat hij de bomen na de stormen in februari 2022 heeft gecontroleerd, en dat deze stormen er niet toe hebben geleid dat er takken uit de bomen zijn gewaaid. Tot slot is het vellen van deze vijf bomen volgens [verzoekster] ook niet noodzakelijk voor de herinrichting van het plein.

Daarnaast is de rechtbank volgens haar ten onrechte niet ingegaan op haar betoog dat het vellen van bomen in strijd is met het bestemmingsplan omdat de bomen daarin zijn beschermd op basis van hun cultuurhistorische waarde. Volgens haar is op grond van artikel 19.5.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan "Vesting" voor het vellen van houtopstanden ook een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo nodig. Omdat deze vergunning niet is aangevraagd en ook niet is verleend, is volgens haar sprake van strijd met artikel 2.7 van die wet.

4.1.    Op grond van artikel 4:11, eerste lid, van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning houtopstand te vellen of te doen vellen. In artikel 4:12a van de APV zijn de gronden opgenomen op grond waarvan een dergelijke omgevingsvergunning kan worden geweigerd. De voorzieningenrechter overweegt dat het college in dit geval bij het verlenen van een dergelijke vergunning beoordelings- en beleidsruimte heeft.

4.2.    Het college heeft aan het besluit van 13 juli 2021 het rapport van Zoontjes en het rapport van Bomenwacht ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter volgt het college niet in het standpunt dat deze rapporten voldoende steun bieden voor de conclusie dat aanleiding bestaat om de bomen vanwege hun slechte tot matige conditie te vellen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

In het rapport van Zoontjes is in 2017 de conditie van alle vijf de bomen als "matig" beoordeeld en aan deze bomen een levensverwachting van 5 tot 10 jaar toegekend. In dit rapport wordt echter niet geadviseerd om de bomen te vellen. In plaats daarvan is voor kastanjeboom nr. 5 (336641) als zorgplicht "begeleidingssnoei" vermeld. Voor de kastanjebomen met nrs. 7 (336637) en 8 (336638) en voor de twee esdoorns is als zorgplicht "onderhoudssnoei" vermeld. In het rapport van Bomenwacht is in 2020 een kwaliteitsbeoordeling van de kastanjebomen uitgevoerd. Uit bijlage B bij het rapport volgt dat kastanjeboom nr. 7 (336637) valt in de kwaliteitscategorie "matig". Bij opmerkingen veiligheid staat "Dood hout/afgestorven tak(ken); Kastanjebloedingsziekte". De boom is aangeduid als risicoboom en als maatregel veiligheid is opgenomen "Grof dood hout verwijderen (snoei); Verankering controleren". De kastanjebomen met nrs. 5 (336641) en 8 (336638) vallen in de kwaliteitscategorie "voldoende". Bij opmerkingen veiligheid staat over deze bomen "Dood hout/afgestorven tak(ken)". Ook deze bomen zijn aangeduid als risicoboom en als maatregel veiligheid is opgenomen "Grof dood hout verwijderen (snoei)". Op p. 7 van het rapport staat over de kwaliteitscategorie "voldoende" dat bij deze bomen breukgevaarlijk dood hout is aangetroffen, maar dat dit gebrek kan worden weggenomen door het uitvoeren van een reguliere onderhoudsmaatregel. De invloed op de veiligheidstoestand is dus maar tijdelijk, aldus het rapport. Ook in dit rapport wordt dus, ondanks de constatering van kastanjebloedingsziekte bij één boom, niet geadviseerd om de bomen te vellen. Ter zitting heeft Sneep in aanvulling op de rapporten over het besmettingsrisico toegelicht dat het verwijderen van dood hout volgens hem niet kan leiden tot infectie van de bomen, omdat dit hout al door de bomen is afgestoten. Daarnaast zet volgens hem de ziekte bij de oudere bomen meestal niet door en zijn het voornamelijk jonge bomen die ziek worden. Dit acht de voorzieningenrechter aannemelijk.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college gelet op het voorgaande het besluit van 13 juli 2021 in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

4.3.    Over het betoog van [verzoekster] dat de rechtbank ten onrechte het betoog over de bescherming van de bomen in het bestemmingsplan niet heeft besproken, overweegt de voorzieningenrechter dat in het beroepschrift van [verzoekster] onder het kopje "Bescherming" staat dat bomen binnen dit bestemmingsplan zijn beschermd op basis van cultuurhistorische waarde. Gelet hierop had de voorzieningenrechter van de rechtbank met aanvulling van de rechtsgronden moeten beoordelen of in dit geval op grond van het bestemmingsplan voor het vellen van bomen ook een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo nodig is. De rechtbank heeft dit ten onrechte nagelaten. De voorzieningenrechter zal deze grond alsnog beoordelen.

4.4.    Het Asylplein maakt deel uit van het bestemmingsplan "Vesting". In dit plan is aan het Asylplein onder meer de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1" toegekend. Ingevolge artikel 19.5.1, aanhef en onder a, van de regels van dat plan is het verboden om hier zonder omgevingsvergunning bomen en andere opgaande beplanting die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte of vanaf de vestingwerken en die hoger zijn dan 4 m te rooien. In de aanvraag van 16 december 2020 staat dat een omgevingsvergunning wordt gevraagd voor het kappen van bomen op het Asylplein in het kader van de herinrichting van dat plein. Tussen partijen is niet in geschil dat met het besluit van 21 januari 2021 alleen een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo.

4.5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8977, onder 4.2, hangen de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo onlosmakelijk met elkaar samen, als gevolg waarvan een aanvraag betrekking moet hebben op beide activiteiten.

4.6.    Het college stelt zich op het standpunt dat in artikel 19.5.2 van de regels van het plan uitzonderingen op het verbod als bedoeld in artikel 19.5.1 zijn neergelegd, en dat in dit geval de uitzondering onder e van toepassing is. Op grond van die bepaling geldt het verbod niet indien sprake is van werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of herstel van de cultuurhistorische, natuur- of landschapswaarden. In het besluit van 13 juli 2021 staat hierover dat volgens het college met de kap van de bomen en de herplant wordt voorkomen dat er een verdere aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarde van de houtopstand, de waarde van de houtopstand voor stad- en dorpsschoon en de beeldbepalende waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand. Om deze reden is volgens het college geen omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo nodig.

4.7.    Zoals hiervoor is overwogen onder 4.2 bieden de rapporten die het college ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 13 juli 2021 onvoldoende steun voor de conclusie dat vanwege de conditie van de bomen het vellen daarvan nodig is. Gelet hierop heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met 3:46 van de Awb ook onvoldoende gemotiveerd dat in dit geval met het vellen van de bomen een verdere aantasting van de genoemde waarden wordt voorkomen en daarom op grond van artikel 19.5.2, aanhef en onder e, van de regels van het plan "Vesting" geen omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo nodig is. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 13 juli 2021 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

De overige hogerberoepsgronden van [verzoekster] behoeven gelet hierop geen bespreking.

6.       Het voorgaande betekent dat het college opnieuw op het bezwaar van [verzoekster] moet beslissen. Om te voorkomen dat in de tussentijd de bomen worden gekapt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het besluit van 21 januari 2021 tot verlening van een omgevingsvergunning aan de gemeente Brielle voor de kap van twaalf bomen op het Asylplein, te schorsen tot zes weken na de verzending van het nieuwe besluit op bezwaar.

7.       Omdat direct in de hoofdzaak wordt beslist, moet het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb worden afgewezen.

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2022 in zaak nrs. 21/4478 en 21/6153;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brielle van 13 juli 2021, kenmerk 5602-2021;

V.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brielle van 21 januari 2021, kenmerk WABO-2020-0370, tot zes weken na verzending van het nieuwe besluit op bezwaar;

VI.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brielle tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het beroep, het verzoek en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.623,40, waarvan € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 2.105,40 betrekking heeft op kosten van een deskundige;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Brielle aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het beroep, het verzoek en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 729,00 vergoedt;

VIII.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 8:72, vijfde lid

5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.

Artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder b

2. De voorlopige voorziening vervalt in ieder geval zodra:

b. het bezwaar of beroep is ingetrokken.

Artikel 8:86, eerste lid

1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

Artikel 8:108, eerste lid

1. Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

g. houtopstand te vellen of te doen vellen.

Artikel 2.7, eerste lid

1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.

Algemene plaatselijke verordening Brielle 2015

Artikel 4:11, eerste lid

1.Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

Artikel 4:12a

De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

a. de natuurwaarde van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Bestemmingsplan "Vesting"

Artikel 19.5.1, aanhef en onder a

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a. het rooien van bomen en andere opgaande beplanting die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte of vanaf de vestingwerken en die hoger zijn dan 4.00 m.

Artikel 19.5.2, aanhef en onder e

Het verbod van lid 19.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

e. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of herstel van de cultuurhistorische, natuur- of landschapswaarden.