Uitspraak 202108075/2/R1


Volledige tekst

202108075/2/R1.
Datum uitspraak: 4 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Stichting Tuin van Haarlem, gevestigd te Haarlem,

verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2021 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.

De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting, het college en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 februari 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. Y.M. Huisman, en het college, vertegenwoordigd door mr. V.H.P.J. Lückers en M.M.W. Pijpers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter kan niet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen, omdat de toestemming daarvoor van [partij] ontbreekt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Aan de [locatie] in Overveen zijn twee voormalige dienstwoningen aanwezig, die voorheen behoorden tot het landgoed Elswout. Inmiddels hebben deze dienstwoningen een gewone woonbestemming en is het pand aangewezen als Rijksmonument. Het college heeft op 25 oktober 2017 aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een aanbouw aan de voormalige dienstwoningen. Deze aanbouw heeft een oppervlakte van in totaal 160 m² en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 6 m. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit bouwen en voor de activiteit handelen met gevolgen voor een beschermd monument. Aan deze omgevingsvergunning is nog geen uitvoering gegeven.

[partij] wil de vergunde aanbouw echter op een andere wijze realiseren, waardoor het oppervlak van de aanbouw met 16 m² zal toenemen en de goot- en bouwhoogten ervan zullen worden verhoogd naar respectievelijk 3,30 m en 6,60 m. Deze wijzigingen zijn in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013", die voor de aanbouw een oppervlak van maximaal 160 m² en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 6 m toestaat. Om de gewenste wijzigingen mogelijk te maken, heeft het college het wijzigingsplan vastgesteld. Het heeft daarbij gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid in artikel 39 en de afwijkingsbevoegdheid in artikel 38.1 van de planregels.

Relevante planregels

3.       Artikel 38 van het bestemmingsplan luidt als volgt:

"38.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan van de in het plan genoemde bepalingen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen:

[…]

c. voor de op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven maten en getallen, voor zover deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op het bebouwd grondoppervlak, het bruto vloeroppervlak, de bebouwingspercentages en de aantallen zoals aangegeven op de verbeelding;

d. voor de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 1,50 meter bedragen en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder c;

[…]."

Artikel 39 luidt:

"39.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 meter, dit voor zover deze op grond van het artikel Algemene afwijkingsregels niet kunnen worden gebouwd;

b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;"

4.       Artikel 2.2.2 van het wijzigingsplan luidt als volgt:

"Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 40% van de bestemming Wonen buiten het bouwvlak, tot maximaal het oppervlak dat op de verbeelding is aangegeven;

[…]

j. voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen.

1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 meter;

2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,6 meter;

[…]."

Op de verbeelding van het bestemmingsplan is ter plaatse van het perceel in het bestemmingsvlak wonen buiten het bouwvlak aangegeven dat het maximum bebouwd oppervlak 160 m² bedraagt. Op de verbeelding bij het wijzigingsplan is aangegeven dat het maximum bebouwd oppervlak 176 m² bedraagt.

Beoordeling van het verzoek

5.       De voorzieningenrechter volgt niet het standpunt van het college dat de stichting geen belanghebbende is bij het besluit en het door haar ingediende beroep daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

6.       Het verzoek van de stichting strekt tot schorsing van het wijzigingsplan totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan op haar beroep. De stichting heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat het college na inwerkingtreding van het wijzigingsplan een omgevingsvergunning kan verlenen voor de voorziene extra bebouwing, terwijl het wijzigingsplan naar verwachting niet in stand zal kunnen blijven in de bodemprocedure.

Aan haar verzoek heeft de stichting - kort weergegeven - ten grondslag gelegd dat er zowel formele als inhoudelijke gebreken kleven aan het wijzigingsplan. Zo heeft zij onder meer aangevoerd dat het college niet bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen, dat het college bij de vaststelling van het plan niet heeft onderkend dat het plangebied binnen het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) ligt en dat het wijzigingsplan geen blijk geeft van enig onderzoek naar de effecten van de vergroting van het bebouwd oppervlak voor het naastgelegen Natura 2000-gebied "Kennemerland-Zuid".

6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het op grond van artikel 39, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" bevoegd is om het maximaal te bebouwen oppervlak buiten het bouwvlak met 10% te vergroten ten opzichte van wat in het bestemmingsplan blijkens de maatvoering op de verbeelding ter plaatse is toegestaan. Wat betreft de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte verhoging van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte met 10% heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de in artikel 38.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid het mogelijk maakt dit aspect ook direct in het wijzigingsplan op te nemen.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt artikel 39, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2013" geen grondslag voor de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding van het maximaal toegestane bebouwd oppervlak met 16m². De in deze planregel opgenomen wijzigingsbevoegdheid maakt het voor het college mogelijk om de op de verbeelding aangegeven percelen, begrenzingen en aanduidingen te verschuiven als dat nodig blijkt te zijn voor de uitvoering van een bouwplan. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat de oppervlakte van het betreffende perceel of vlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd. Het wijzigingsplan voorziet in dit geval echter niet in een verschuiving, maar in een vergroting ten opzichte van het bestemmingsplan van een op de verbeelding aangegeven maatvoering van het bebouwd oppervlak van 160 m² naar 176 m².

De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 39 van het bestemmingsplan niet kan worden gebruikt om te voorzien in een bijgebouw dat wat betreft de goot- en bouwhoogte hoger is dan in artikel 23.2.2 van de bouwregels terzake van het bestemmingsplan bij recht mogelijk is. De voorzieningenrechter ziet ook geen grond voor het oordeel dat de in artikel 38.1, aanhef en onder c, van het bestemmingsplan opgenomen algemene afwijkingsbevoegdheid van maximaal 10% van de in het bestemmingsplan aangegeven maten en getallen, hiervoor kan worden gebruikt.

Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het bestemmingsplan geen grondslag biedt voor het wijzigen van de in het bestemmingsplan opgenomen maatvoering van het maximaal te bebouwen oppervlak en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten en dat het college dus niet bevoegd was het wijzigingsplan vast te stellen.

7.       De voorzieningenrechter ziet op grond van het vorenstaande aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en het wijzigingsplan te schorsen. Wat de stichting naar voren heeft gebracht over onder meer de publicatie van het wijzigingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl, de vrees dat het wijzigingsplan een extra woning op het perceel mogelijk maakt, de gedeeltelijke ligging van het plangebied binnen het NNN en direct grenzend aan Natura 2000-gebied en wat dit betekent in het licht van het terzake bepaalde in de Omgevingsverordening NH 2020 respectievelijk de Wet natuurbescherming laat de voorzieningenrechter buiten verdere bespreking.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal van 2 november 2021, kenmerk 2021003128;

II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal aan de Stichting Tuin van Haarlem het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2022

604