Uitspraak 202005531/1/A3


Volledige tekst

202005531/1/A3.
Datum uitspraak: 2 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2020 in zaak nr. 19/6947 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2019 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) buiten behandeling gelaten.

Bij besluit van 19 november 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 3 maart 2020 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar gegrond verklaard en alsnog inhoudelijk op het verzoek beslist.

Bij uitspraak van 31 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 19 november 2019 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 3 maart 2020 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.I. L'Ghdas, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. Mandjes, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft het dagelijks bestuur verzocht om de volgende stukken openbaar te maken:

1. de JustID-rapportage die ten grondslag heeft gelegen aan de weigering van zijn verlengingsaanvraag voor een exploitatievergunning [locatie] en waarin staat dat [appellant] al sinds 1997 regelmatig met de politie in aanraking is geweest;

2. de aanvraag voor het opvragen van de JustID-rapportage;

3. de machtiging van het college van burgemeester en wethouders voor de aanvraag van de JustID-rapportage.

2.       Het dagelijks bestuur heeft in het besluit van 3 maart 2020 als volgt beslist:

1. Het verzoek is afgewezen. Het gaat om twee rapportages, van 15 oktober 2008 en van 21 maart 2009, waarop een geheimhoudingsplicht rust. Wel zijn de rapportages aan [appellant] verstrekt, met weglakking van de namen van medewerkers en hun doorkiesnummers;

2. Het verzoek is ingewilligd. De twee faxberichten waarmee de rapportages zijn aangevraagd heeft het dagelijks bestuur openbaar gemaakt, met uitzondering van de namen en telefoonnummers van de betrokken ambtenaren in verband met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob.

3. Deze machtiging is er volgens het dagelijks bestuur niet.

Aanvraag politierapportage

3.       Zoals op de zitting bij de rechtbank is besproken, valt onder onderdeel 2 van het verzoek ook de aanvraag van een politierapportage van 23 december 2009. De JustID-rapportages vermelden antecedenten tot 2004. Dat [appellant] van 1997 tot 2004 met de politie in aanraking is geweest, staat in de hiervoor genoemde politierapportage. De politierapportage zelf heeft hij al, maar hij wil nog de aanvraag van dat document.

3.1.    Het dagelijks bestuur heeft op de zitting te kennen gegeven dat de rapportage telefonisch was opgevraagd. [appellant] heeft toen aangegeven met die toelichting genoegen te nemen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van [appellant] voor zover die hierop betrekking had daarom niet verder besproken.

3.2.    Na de zitting is [appellant] gebleken dat het niet mogelijk is om zo’n rapportage telefonisch op te vragen. Hoewel hij op de zitting heeft gezegd met de toelichting van de gemachtigde genoegen te nemen, is het voorgaande voor hem reden om toch te eisen dat de aanvraag van het politierapport openbaar wordt gemaakt.

3.3.    Het dagelijks bestuur geeft aan dat het niet beschikt over de aanvraag van de politierapportage. Er is grondig gezocht. Naast dat is gezocht naar aanleiding van dit Wob-verzoek, is er afgelopen jaar nog een uitgebreide zoekslag gedaan. Vanwege de vele Wob-verzoeken die [appellant] heeft ingediend, heeft het dagelijks bestuur besloten om het volledige dossier van 2007 tot en met 2014 aan [appellant] te verstrekken. In dat kader zijn alle dossiers van [appellant] bij elkaar genomen en is daarnaast een uitvoerige zoekslag gedaan in de mailboxen van de medewerkers die bij deze dossiers betrokken zijn. Vervolgens zijn op 28 mei 2020 alle aangetroffen documenten, deels geanonimiseerd, aan [appellant] verstrekt. Tussen die documenten is de aanvraag voor de rapportage van 23 december 2009 niet aangetroffen. Dat maakt dat het dagelijks bestuur ervan uitgaat dat de aanvraag hoogstwaarschijnlijk telefonisch is gedaan.

3.4.    Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:848).

De Afdeling acht de mededeling van het dagelijks bestuur niet ongeloofwaardig. [appellant] heeft kort voor de zitting nog een groot aantal stukken overgelegd. Hij heeft op de zitting een toelichting gegeven op de overgelegde stukken. Uit deze stukken zou onder meer moeten blijken dat een aanvraag van een politierapportage alleen schriftelijk gedaan kan worden. Dit staat echter nergens expliciet. Wat er ook van zij dat volgens [appellant] de politierapportage niet telefonisch kan zijn opgevraagd, hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een schriftelijke aanvraag is die onder het dagelijks bestuur berust.

Het betoog slaagt niet.

Faxberichten

3.5.    Met betrekking tot het weglakken van de persoonsgegevens van ambtenaren in de twee faxberichten heeft de rechtbank geoordeeld dat niet in geschil is dat het gaat om persoonsgegevens van ambtenaren die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met openbaarmaking van deze persoonsgegevens het openbaar belang gediend is en openbaarmaking daarom zwaarder zou moeten wegen dan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

3.6.    [appellant] kan zich niet met dat oordeel verenigen. Er zijn voldoende aanwijzingen van misstanden en onregelmatigheden binnen de afdeling vergunningen om het belang van openbaarmaking van de namen zwaarder te laten wegen dan het belang van de ambtenaren bij geheimhouding.

3.7.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (zie onder meer de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321), verzet het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. De Afdeling begrijpt dat [appellant], door wat er in het verleden is gebeurd, weinig vertrouwen heeft in het dagelijks bestuur. [appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij aangifte wil doen bij de politie en daarvoor die namen nodig heeft. Het gaat bij een Wob-verzoek echter niet om het opgeven van een naam aan een individuele burger, maar om openbaarmaking van die naam voor eenieder. Met wat [appellant] heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het belang van openbaarheid zwaarder weegt dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren.

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.

5.       Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Greben

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022

851