Uitspraak 202200138/2/R4


Volledige tekst

202200138/2/R4.
Datum uitspraak: 11 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2021 heeft de minister het saneringsplan "A4 en A67" vastgesteld en geluidproductieplafonds verlaagd.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2022, waar [verzoeker B], bijgestaan door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Veghel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. van Kaam, M. Pannekoek en D. van der Gugten, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [verzoekers] beogen met hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te voorkomen dat het saneringsplan "A4 en A67" op grond van artikel 11.65, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt ingeschreven in het kadaster, omdat volgens hen daardoor de waarde van hun woning zal dalen. Ook beogen zij met hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te voorkomen dat er op grond van het saneringsplan een geluidscherm wordt gerealiseerd, dat niet reikt tot hun woning.

2.       Ter zitting heeft de minister bevestigd dat hij het besluit tot vaststelling van het saneringsplan pas aan de Dienst voor het kadaster zal toesturen, nadat dit besluit onherroepelijk is geworden. In zoverre bestaat geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Een schorsing van het besluit zou er niet voor zorgen dat er alsnog een geluidscherm wordt gerealiseerd dat tot de woning van [verzoekers] reikt. Daarnaast heeft de minister ter zitting eveneens bevestigd dat hij totdat er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, geen onomkeerbare maatregelen zal treffen die het realiseren van een geluidscherm tot aan de woning van [verzoekers] onmogelijk maken. Mocht na de bodemprocedure blijken dat het geluidscherm toch moet worden doorgetrokken tot de woning van [verzoekers], blijft dat dus mogelijk. Gelet hierop bestaat ook in zoverre geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

3.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2022

457-963.