Uitspraak 202003906/1/R2


Volledige tekst

202003906/1/R2.
Datum uitspraak: 16 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], thans haar rechtsopvolger AntoniusHoeve B.V., gevestigd te Veghel, gemeente Meierijstad,

appellante,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Veghel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, advocaat te Kerkdriel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend. Zij heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de nadere stukken van [partij]. [appellante] heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid. De Afdeling heeft de raad en [partij] vervolgens in de gelegenheid gesteld om daar schriftelijk op te reageren. [partij] heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft geen van de partijen verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan ziet op het perceel aan de [locatie] in Veghel (hierna: het perceel) waar een bouwbedrijf is gevestigd. Het plan voorziet in een verkleining van het bouwvlak van 34.644 m2 naar 29.116 m2. Het bouwvlak is opgedeeld in drie zones waarin het maximum te bebouwen percentage verschilt. Binnen het bouwvlak neemt de totale toegestane oppervlakte aan bebouwing toe van 6.325 m2 naar 11.933 m2. Aan de randen van het perceel wordt de bestemming "Bedrijf" gewijzigd naar de bestemming "Groen", zodat daar geen gebouwen gerealiseerd kunnen worden. Tot slot wordt de bestemming "Bedrijf" aan de achterzijde van het perceel uitgebreid van een totaal van 36.375 m2 naar 37.760 m2.

[appellante] exploiteert een varkenshouderij op een perceel dat grenst aan de oostzijde van het plangebied. Op het westelijke deel van het perceel van [appellante], in de directe nabijheid van het bouwvlak waarin het plan voorziet, bevindt zich een grote varkensstal. [appellante] kan zich niet met het plan verenigen, omdat het volgens haar in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en zal leiden tot een belemmering in haar bedrijfsvoering.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Rechtsopvolging door AntoniusHoeve B.V.

3.       [partij] stelt dat [appellante] geen belang meer heeft bij de behandeling van haar beroep. Zij wijst erop dat het bedrijf op 26 oktober 2020 is ontbonden. Weliswaar is op dezelfde datum en op hetzelfde adres de besloten vennootschap "AntoniusHoeve B.V." ingeschreven, maar daarvan is onvoldoende duidelijk of de onderhavige procedure door haar wordt voortgezet, aldus [partij].

3.1.    [appellante] heeft toegelicht dat [appellante] met ingang van 26 oktober 2020 is voortgezet door de besloten vennootschap AntoniusHoeve B.V. en daarbij al haar rechten en plichten zijn overgegaan. Daarnaast is kenbaar gemaakt dat AntoniusHoeve B.V.de onderhavige procedure wenst voort te zetten.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3391, kan voor het op grond van rechtsopvolging onder bijzondere titel overnemen van door de rechtsvoorganger opgebouwde aanspraken op rechtsbescherming aanleiding zijn in die gevallen, waarin zonder deze overname de rechtsbescherming als gevolg van de rechtsopvolging geheel verloren gaat. Deze situatie doet zich voor als het belang bij betrokkenheid in de procedure in zijn geheel over is gegaan.

3.2.    Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is [appellante] met ingang van 26 oktober 2020 ontbonden en op diezelfde datum voortgezet door AntoniusHoeve B.V. Op grond van deze rechtsopvolging onder bijzondere titel moet de door [appellante] opgebouwde aanspraak op rechtsbescherming worden geacht te zijn overgenomen door AntoniusHoeve B.V., nu zonder deze overname de rechtsbescherming als gevolg van de rechtsopvolging geheel verloren zou zijn gegaan. Naar het oordeel van de Afdeling kan, onder deze omstandigheden, het reeds aanhangige en ontvankelijke beroep op naam van de rechtsopvolger kan worden voortgezet.

Ingetrokken beroepsgronden

4.       [appellante] heeft haar beroepsgrond met betrekking tot de ruimtelijke gevolgen voor de bedrijfswoning op haar perceel ter zitting ingetrokken. Dit betekent dat de Afdeling op die beroepsgrond in de uitspraak niet ingaat.

Interim Omgevingsverordening

5.       AntoniusHoeve B.V. betoogt dat het plan in strijd is met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de IOV). Zij voert aan dat het plan in strijd is met artikel 3.71, onder c, onderdeel 3, van de IOV, omdat het plan ziet op de intensivering van de bouwmogelijkheden van het bouwbedrijf en de vergroting van het plandeel met de bestemming "Bedrijf". Met het plan wordt daarom niet bijgedragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, aldus AntoniusHoeve B.V.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat het plangebied op de verbeelding behorende bij de IOV is aangewezen als "Landelijk gebied".

Artikel 3.6 van de IOV luidt:

"Lid 1

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:

1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;

2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;

b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel."

Artikel 3.9 luidt:

"Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of

b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;

b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

[…]."

Artikel 3.71 luidt:

"Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande niet-agrarische functie die:

a. de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen;

b. een toename van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking uitsluiten;

c. kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:

1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;

2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;

3. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied."

Artikel 3.4.1 van de planregels luidt:

"Het oprichten van gebouwen op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden en conform lid 3.2 is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan in Bijlage 1 bij deze regels is uitgevoerd en in stand wordt gehouden."

5.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een forse vergroting van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" nu het gaat om een vergroting van 3,2%. Er is wel een forse intensivering van de bebouwingsmogelijkheden, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om de bedrijfsactiviteiten, die nu in de buitenlucht plaatsvinden, te laten plaatsvinden in bebouwing. Deze bebouwingsmogelijkheden zijn geconcentreerd in een kleiner bouwvlak waarmee een buffer ontstaat voor omliggende functies. Nu de gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bestaand bouwperceel wordt er aan artikel 3.6 van de IOV voldaan. Daarnaast is er volgens de raad toepassing gegeven aan artikel 3.9 van de IOV aangezien de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, die gewaarborgd is door middel van een voorwaardelijke verplichting. Bovendien heeft de raad ter zitting toegelicht dat het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten naar een binnenruimte leidt tot een verbetering van de ruimtelijke uitstraling van het perceel, omdat de bedrijfsactiviteiten daardoor een minder groot effect hebben op de omgeving.

Voorts is in de plantoelichting in paragraaf 4.2 onder meer aandacht besteed aan de IOV. In deze paragraaf is toegelicht dat er met de verruiming van de bouwmogelijkheden binnen de bestaande bedrijfsbestemming het bebouwd oppervlakte in het plangebied zal toenemen. Aangezien met het plan wordt verzekerd dat de randen van de bestemming "Bedrijf" vrij blijven van bebouwing, wordt er een bijdrage geleverd aan het versterken van de gebiedskwaliteiten ter plaatse. Ook de beoogde zonering van het bouwvlak zal daar aan bijdragen. Deze zonering draagt daarnaast zorg voor een gepaste afstand tot de overige functies in de directe omgeving van het plangebied. Bovendien wordt er met de landschappelijke inpassing een kwaliteitsverbetering tot stand gebracht. In paragraaf 4.3.2 van de plantoelichting is uitgewerkt hoe groot de waardevermeerdering is die als gevolg van het plan ontstaat en hoeveel er geïnvesteerd dient te worden in kwaliteitsverbetering vanwege deze waardevermeerdering. Een deel van de kwaliteitsbijdrage wordt voldaan door de omzetting van de bestemming "Agrarisch" naar de bestemming "Groen". Het resterende deel zal worden ingezet voor een kwaliteitsbijdrage in de vorm van aanleg en beheer van groen. Met de realisatie van het inrichtingsplan, dat als bijlage is toegevoegd aan het plan, wordt meer dan voldoende bijdrage geleverd aan de verbetering van de kwaliteit ter plaatse, aldus de raad.

5.3.    De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoet aan de eisen van artikel 3.71, onder c, van de IOV. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plan leidt tot een concentratie van bebouwing, hetgeen een positief effect heeft op de ruimtelijke uitstraling van het perceel van [partij]. Daarnaast zorgt de landschappelijke inpassing voor een versterking van de omgevingskwaliteit en is de uitvoering en instandhouding daarvan gewaarborgd door middel van de voorwaardelijke verplichting van artikel 3.4.1 van de planregels. In wat AntoniusHoeve B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor zover AntoniusHoeve B.V. stelt dat er niet aan artikel 3.71, onder c, onderdeel 3, van de IOV wordt voldaan, omdat er geen bijdrage wordt geleverd aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed, overweegt de Afdeling dat een dergelijke bijdrage niet vereist is op grond van artikel 3.71, onder c, onderdeel 3, van de IOV, maar dat daarin slechts is bepaald dat onder andere door middel van de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in Landelijk Gebied bijgedragen kan worden aan het versterken van de omgevingskwaliteit. Dat er in dit geval niet door middel van de sloop van vastgoed, maar op andere wijze wordt bijgedragen aan de versterking van omgevingskwaliteit maakt derhalve niet dat sprake is van strijd met artikel 3.71, onder c, onderdeel 3, van de IOV.

Het betoog slaagt niet.

Geur

6.       AntoniusHoeve B.V. betoogt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij voert aan dat het ruimtelijk onverantwoord is om de bebouwingsmogelijkheden op het perceel uit te breiden, gelet op de omstandigheid dat de afstand tussen haar varkensstal en de zone van het bouwvlak waarvan 60% van de oppervlakte mag worden bebouwd slechts 22 m bedraagt. Nog dichter bij haar bedrijf ligt de zone waarvoor een bebouwingspercentage van 10% geldt. Daarbij is volgens haar van belang dat er op grond van artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wet Geurhinder en Veehouderij (hierna: de Wgv) een minimale afstand van 50 m is vereist tussen haar varkenshouderij en geurgevoelige objecten. In dit geval dient volgens AntoniusHoeve B.V. de minimale afstand van 100 m van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wgv gehanteerd te worden vanwege de omvang en de aard van het bouwbedrijf. Bovendien heeft de raad onvoldoende onderzoek gedaan naar de geurbelasting van de varkenshouderij op het bouwvlak waarin het plan voorziet. Het standpunt van de raad dat uit de V-stacks berekening blijkt dat de geurbelasting aanvaardbaar is, is onjuist, omdat deze berekening enkele jaren geleden in opdracht van AntoniusHoeve B.V. is uitgevoerd ten behoeve van een aanvraag om omgevingsvergunning. In die berekening is niet uitgegaan van de uitgangspunten die relevant zijn voor de ruimtelijke afweging in deze procedure, aldus AntoniusHoeve B.V. Een en ander klemt te meer waar een uitbreiding van het aantal varkens op zijn perceel is tegengehouden in verband met de bestaande afstand tussen de bedrijven. In de hierop betrekking hebbende uitspraak is geoordeeld dat de kantoren en werkplaatsen in het plangebied hebben te gelden als geurgevoelige objecten.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwvlak op het perceel wordt verkleind en intensiever mag worden bebouwd. Door het bouwvlak te verkleinen en de bestemming aan de rand van het perceel van "Bedrijf" naar "Groen" te wijzigen, wordt de afstand van het bouwvlak tot de varkenshouderij vergroot. De feitelijke afstand tussen de bebouwingsmogelijkheden blijft gelijk, omdat een deel van het bouwvlak al niet kon worden bebouwd vanwege de aanwezigheid van een leiding voor aardgas. Daarnaast mag er binnen de zone van het bouwvlak die binnen de geurcontour van de varkenshouderij valt maar 10% van de oppervlakte worden bebouwd. Er is daarom sprake van een beperking ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en de bestaande situatie, waarin de varkenshouderij al beperkt wordt door het bouwbedrijf en het bouwvlak op het perceel. Bovendien zijn de minimale afstanden van artikel 4 van de Wgv volgens de raad niet van toepassing, omdat dit artikel niet van toepassing is op bedrijven met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Daarvan is hier sprake.

Met betrekking tot de geurbelasting ter plaatse van het bouwvlak op het perceel stelt de raad zich onder verwijzing naar hoofdstuk 9 van de plantoelichting op het standpunt dat er wordt voldaan aan de geldende geurnormen. In de toelichting staat dat de voorgrond geurbelasting van de varkenshouderij is berekend en als bijlage is toegevoegd. Uit deze berekening blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van de werkplaats op het perceel daalt naar 8,2 OUe/m3. Daarmee wordt volgens de toelichting voldaan aan de geurnorm van 14 OUe/m3 die op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wgv geldt voor een concentratiegebied buiten de bebouwde kom. Daarnaast blijkt uit de cumulatieve geurberekeningen die gedaan zijn in het kader van de geur evaluatie van de gemeente Veghel dat ter plaatse van de werkplaats een hoogste geurbelasting is van maximaal 20 OUe/m3. Deze geurbelasting komt overeen met een geurbelasting van maximaal 20% in een concentratiegebied, wat betekent dat voldaan wordt aan de norm uit de Verordening Ruimte Noord-Brabant. Uit de beschrijving blijkt dat het omliggende bedrijf niet wordt beperkt en dat ter plaatse van het perceel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geur staat de ontwikkeling van de bedrijfslocatie niet in de weg, aldus de toelichting.

Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat de notitie van 14 mei 2021 van LBP Sight, die is opgesteld in opdracht van [partij], het standpunt van de raad, dat het plan niet leidt tot beperking van de bedrijfsvoering van AntoniusHoeve B.V. en dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, onderschrijft.

6.2.    Het plangebied ligt in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Wgv. Niet in geschil is dat het plan buiten de bebouwde kom is gelegen.

De Afdeling stelt vast dat artikel 4 van de Wgv niet van toepassing is, omdat de varkenshouderij van [appellante] een veehouderij is met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld.

Artikel 3 van de Wgv luidt:

"1. Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:

[…];

b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;

[…]."

6.3.    Voor zover AntoniusHoeve B.V. betoogt dat haar bedrijfsvoering verder wordt beperkt door het plan, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van AntoniusHoeve B.V. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de bouwvlakken op de percelen van [partij] en AntoniusHoeve B.V. in de huidige situatie aan elkaar grenzen, waardoor AntoniusHoeve B.V. reeds in de huidige situatie in haar bedrijfsvoering wordt beperkt. Het plan verkleint het bouwvlak op het perceel van [partij] ten opzichte van de huidige situatie, waardoor de afstand tussen het bouwvlak van [partij] en het bouwvlak van AntoniusHoeve B.V. wordt vergroot. Daarnaast wijzigt het plan de bestemming van de gronden die gelegen zijn tussen de twee bouwvlakken van "Bedrijf" naar "Groen".

6.4.    Wat betreft het betoog dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geurbelasting van de varkenshouderij op het bouwvlak op het perceel, overweegt de Afdeling als volgt. In hoofdstuk 9 van de plantoelichting is gesteld dat uit berekeningen blijkt dat ter plaatse van het bouwvlak wordt voldaan aan de bestaande geurnormen. Voor de berekening van de voorgrondbelasting wordt verwezen naar bijlage 2 van de plantoelichting. Deze bijlage betreft een enkele tabel waarin met betrekking tot een paar locaties is aangegeven wat de geurbelasting is. Ten aanzien van de werkplaats aan de [locatie] bedraagt de geurbelasting volgens de tabel 8,2 OUe/m3. Uit de tabel is echter niet af te leiden hoe de geurbelasting is berekend en welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd. Voor de berekening van de achtergrondbelasting wordt verwezen naar figuur 9.1 van de plantoelichting. Het figuur betreft een kaart waarin de achtergrondbelasting door middel van kleuren is aangeduid. Daaruit is af te leiden dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het bouwvlak op het perceel van [partij] varieert tussen 0 OUe/m3 tot meer dan 20 OUe/m3. Hoe de achtergrondbelasting is berekend, is echter niet uit het figuur of de plantoelichting af te leiden. Evenmin is toegelicht welke gegevens en uitgangspunten zijn gebruikt bij het berekenen van de achtergrondbelasting.

Nu onduidelijk is hoe de voor- en achtergrondbelasting zijn berekend, is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of ter plaatse van het bouwvlak sprake is van een aanvaardbare geurbelasting. Het plan is gelet hierop in zoverre onzorgvuldig voorbereid.

Het betoog slaagt.

In stand laten rechtsgevolgen

7.       De Afdeling ziet in de meergenoemde notitie van 14 mei 2021 van LBP Sight (hierna: de notitie) aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.

8.       AntoniusHoeve B.V. kan zich niet met de notitie verenigen. Zij voert aan dat het niet duidelijk is waar de notitie op is gestoeld en dat er geen duidelijkheid is verschaft over de data en uitgangspunten die zijn aangehouden. Daarnaast stelt zij dat er bij de notitie ten onrechte de geurnorm van 14 OUe/m3 is gehanteerd. Volgens haar moet er worden uitgegaan van een geurnorm van 8 OUe/m3, omdat sprake is van een gebied dat zich kwalificeert als "landelijk gebied, verweving van functies" als bedoeld in de "Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad". Anders dan LBP Sight stelt, is de te vrezen geurbelasting ter plaatse van het bouwvlak daarom niet aanvaardbaar, aldus AntoniusHoeve B.V.

8.1.    In de notitie is de voorgrondbelasting op het perceel berekend voor twee verschillende scenario’s. Bij het eerste scenario is gerekend met de bronlocaties zoals opgenomen in de aanvraag behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu die bij besluit van 18 juli 2019 verleend is aan AntoniusHoeve B.V. Bij het tweede scenario zijn de bronlocaties binnen het bebouwingsvlak zo ver als mogelijk in de richting van het plangebied verlegd. Met zo ver als mogelijk wordt bedoeld zo ver richting de westelijke inrichtingsgrens tot dat bij het bebouwingsvlak van het voorliggende plan de grenswaarde van 14 OUe/m3 wordt overschreden. De berekeningen zijn gemaakt met V-Stacks vergunning v2020.

Uit de berekeningen bij het eerste scenario volgt dat de maximale voorgrondbelasting op het plangebied in dat scenario maximaal 11,2 OUe/m3 bedraagt. De geurcontour van 14 OUe/m3 ligt in dat geval geheel buiten het plangebied, waardoor binnen het bebouwingsvlak van het plangebied geurgevoelige objecten voor kunnen komen, zonder dat zij leiden tot een beperking van de milieuruimte van de veehouderij van AntoniusHoeve B.V. Uit de berekeningen behorende bij het tweede scenario volgt dat er ter hoogte van de geplande bedrijfsgebouwen en binnen het bebouwingsvlak geen geurbelasting voorkomt die hoger is dan 14 OUe/m3. De grenswaardecontour van 14 OUe/m3 ligt net over de perceelsgrens, op de rand van de bestemming "Groen". In de notitie wordt geconcludeerd dat de geurnorm van 14 OUe/m3 in beide scenario’s niet wordt overschreden en dat het plan, gelet op de berekeningen, geen belemmerende werking heeft op de milieuruimte van de varkenshouderij van AntoniusHoeve B.V.

Tot slot wordt er in de notitie van 14 mei 2021 gekeken naar de achtergrondbelasting. De cumulatieve geurbelasting is al berekend in het kader van de procedure voor de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu van 18 juli 2019 van AntoniusHoeve B.V. Volgens de notitie zal de cumulatieve achtergrondbelasting in het eerste scenario 15,3 OUe/m3 bedragen en in het tweede scenario 18,2 OUe/m3. Nu de Verordening ruimte Noord-Brabant een cumulatieve geurhinder van 20% aanvaardbaar acht en die geurhinder volgens bijlage 6 van de "Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij" gelijk staat aan 20 OUe/m3, wordt er in beide scenario’s voldaan aan de hinderdoelstelling van de Verordening ruimte Noord-Brabant, aldus de notitie.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is met de notitie voldoende onderzoek gedaan naar de geurbelasting ter plaatse van het bouwvlak. Voor zover AntoniusHoeve B.V. betoogt dat onvoldoende duidelijk is met welke gegevens is gerekend, volgt de Afdeling haar niet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gebruikte brongegevens als bijlage zijn opgenomen bij de notitie. Daarnaast bevat de notitie luchtfoto’s waarop de locaties van de geuremissiepunten zijn aangegeven. Daarmee is voldoende duidelijk welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij de berekeningen. Wat betreft de stelling dat LBP Sight uit had moeten gaan van een geurnorm van 8 OUe/m3, omdat sprake is van een gebied dat zich kwalificeert als "landelijk gebied, verweving van functies" als bedoeld in de "Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad", overweegt de Afdeling dat het voorliggende plan is vastgesteld voordat deze verordening op 1 juli 2021 is vastgesteld. Bovendien bevat de "Verordening fysieke leefomgeving Meierijstad", zoals deze op 1 juli 2021 is vastgesteld, geen geurnormen. Derhalve bestond er voor LBP Sight geen aanleiding om bij het maken van de berekeningen uit te gaan van een andere geurnorm dan 14 OUe/m3. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de notitie deugdelijk is. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de totale geurbelasting ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar is. Gelet hierop heeft de raad de vaststelling van het voorliggende plan alsnog toereikend gemotiveerd met de notitie van LBP Sight.

8.3.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het vaststellingsbesluit van 7 mei 2020 in stand te laten.

Conclusie

9.       Het beroep van AntoniusHoeve B.V. is gegrond, zodat het besluit van 7 mei 2020 moet worden vernietigd. De Afdeling ziet, gelet op wat hiervoor is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

10.     De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 7 mei 2020, waarbij de raad van de gemeente Meierijstad het bestemmingsplan "[locatie] te Veghel" heeft vastgesteld;

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Meierijstad tot vergoeding van bij AntoniusHoeve B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Meierijstad aan AntoniusHoeve B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022

45-884.