Uitspraak 202003437/1/R2


Volledige tekst

202003437/1/R2.
Datum uitspraak: 16 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Valkenswaard

en

de raad van de gemeente Valkenswaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkeind" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Keersop Projectontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2021, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. M. van Wanroij, advocaat te Amsterdam en de raad, vertegenwoordigd door drs. C. Evers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Keersop Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door ing. J.G.A.M. Baken en drs. S. Mol, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt de oprichting van acht woningen aan het Kerkeind te Valkenswaard mogelijk. Deze woningen zijn voorzien op gronden die nu als tuin in gebruik zijn bij de percelen ten zuiden van de percelen van [appellant] en anderen. [appellant] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij vrezen een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Ook hebben zij een aantal bezwaren van procedurele aard naar voren gebracht.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepsgronden

Vertrouwensbeginsel

3.       [appellant] en anderen betogen dat het college ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan het raadsbesluit van 28 november 2019, waarin de raad het ontwerpplan terug heeft verwezen naar de raadscommissie. Volgens [appellant] en anderen heeft de raad het college de opdracht gegeven om in samenspraak met de projectontwikkelaar en de omwonenden tot een ontwerp te komen met meer draagvlak. De omwonenden hebben dit opgevat als een toezegging dat een nieuw plan alleen opnieuw aan de raad zou worden voorgelegd wanneer dit plan draagvlak had. Nu het plan niet is aangepast, is in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel, aldus [appellant] en anderen.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. De raad heeft in de vergadering van 28 november 2019 besloten het voorstel terug te verwijzen naar de raadscommissie, waarna deze op 4 december 2019 het college de opdracht heeft gegeven met alle belanghebbenden om de tafel te gaan zitten om te proberen overeenstemming te krijgen. Als gevolg hiervan hebben twee gesprekken plaatsgevonden tussen de projectontwikkelaar, de omwonenden en de gemeente. Na deze gesprekken is geconcludeerd dat de standpunten te ver uit elkaar lagen om tot overeenstemming te kunnen komen. Volgens de raad was er daarom geen reden om het plan aan te passen. Er is ook niet toegezegd door de raad dat het plan pas voorgelegd zou worden als er consensus was bereikt.

3.2.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

Het besluit van 28 november 2019 strekt slechts tot terugverwijzing van het ontwerpplan naar de betreffende raadscommissie alvorens opnieuw een besluit te nemen. De raadscommissie heeft vervolgens het college opgedragen om met alle partijen aan tafel te gaan zitten met de intentie om te proberen tot overeenstemming te komen tussen alle partijen. De raad heeft naar aanleiding van de daarop gevolgde gesprekken geconcludeerd dat de gewenste overeenstemming niet haalbaar was en daarna besloten om het bestreden besluit te nemen. Op basis van deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat een toezegging is gedaan dan wel een gedraging is verricht waaruit redelijkerwijs kon worden afgeleid dat geen bestemmingsplan zou worden vastgesteld, indien dat plan niet op draagvlak van omwonenden zou kunnen rekenen.

Het betoog slaagt niet.

Vooringenomenheid en belangenverstrengeling

4.       [appellant] en anderen betogen dat twee raadsleden de schijn van belangenverstrengeling en vooringenomenheid hebben gewekt en daarmee in strijd met de artikelen 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), alsmede artikel 27 en artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet hebben gehandeld. Volgens [appellant] en anderen zijn deze raadsleden aan de haal gegaan met het plan om zichzelf te profileren. Op 25 april 2020 zijn beide raadsleden bij omwonenden langs de deuren gegaan met een aangepast plan dat zij als amendement in de raadsvergadering zouden inbrengen. De omwonenden hebben de bemoeienis van deze raadsleden als zeer onprettig en intimiderend ervaren. Volgens [appellant] en anderen hebben beide raadsleden daarom ten onrechte deelgenomen aan de stemming in de raadsvergadering van 30 april 2020.

Daarnaast hebben de raadsleden het amendement op het raadsvoorstel zo laat ingediend, dat de raad hiervan onvoldoende kennis heeft kunnen nemen. Ook hebben beide raadsleden de raad verkeerd geïnformeerd door de feiten over het draagvlak onder omwonenden te verdraaien. Volgens [appellant] en anderen liggen hierdoor onjuiste feiten ten grondslag aan het besluit. De raad had daarom niet met het door middel van het amendement gewijzigde plan mogen instemmen, aldus [appellant] en anderen.

4.1.    Ten aanzien van het handelen van de beide raadsleden stelt de raad zich op het standpunt dat geen sprake is van een persoonlijk belang of (dreigende) belangenverstrengeling zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze raadsleden hebben met de intentie om op het laatste moment nog overeenstemming te bereiken gesprekken gevoerd met de projectontwikkelaar en omwonenden. Dit heeft geleid tot het amendement op het voorstel, waar de raad mee heeft ingestemd.

4.2.    Volgens artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. Volgens het tweede lid waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Op grond van artikel 27 van de Gemeentewet stemmen leden van de raad zonder last. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, neemt een lid van de raad niet deel aan een stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken.

4.3.    De strekking van artikel 2:4 van de Awb is niet om een bestuursorgaan ervan te weerhouden vanuit bepaalde beleidskeuzes te werken. Het gaat erom dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen te laten beïnvloeden. De overheid is dus gehouden de nodige objectiviteit te betrachten en mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid. Voor de invulling van het begrip "persoonlijk belang" ligt het in de rede aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt.

Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat persoonlijke belangen zoals bedoeld in artikel 2:4 van de Awb en artikel 28, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet, het besluit tot vaststelling van het plan hebben beïnvloed. Dat de twee raadsleden het voortouw hebben genomen om tot een in hun ogen voor iedereen aanvaardbaar resultaat te komen en daarvoor bij de omwonenden langs zijn gegaan met een aangepast voorstel, maakt niet dat zij vooringenomen waren. Ook hebben [appellant] en anderen geen objectieve feiten of gegevens aangedragen die intimidatie door de twee raadsleden aannemelijk maken. Hoewel het amendement laat is ingediend, maakt dit nog niet dat de raad hier niet mee had mogen instemmen.

Het betoog slaagt niet.

Inspraakmogelijkheden

5.       [appellant] en anderen voeren daarnaast aan dat zij onvoldoende inspraakmogelijkheden hebben gehad. Omdat de commissievergadering van 2 april 2020 schriftelijk heeft plaatsgevonden, hebben [appellant] en anderen voorafgaand hieraan geen mogelijkheid gehad om in te spreken. Ook is het niet gelukt om met raadsleden in gesprek te gaan over het plan. Dat de twee raadsleden bij de omwonenden langs zijn gegaan met een aangepast voorstel, kan niet als inspraak worden aangemerkt. Ten aanzien van de aan het ontwerpplan bij amendement aangebrachte wijzigingen hebben de omwonenden helemaal geen inspraakmogelijkheden gehad. Door het aannemen van het amendement is het aantal woningen in het zuidelijke bouwvlak verhoogd van vier naar zes. De verhoging van het aantal ter plaatse voorziene woningen zorgt voor nog meer parkeerdrukte en een grotere aantasting van de privacy van de omwonenden dan het oorspronkelijke plan. Dit is volgens [appellant] en anderen zo’n wezenlijke wijziging van het plan, dat het plan opnieuw ter inzage gelegd had moeten worden.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de omwonenden voldoende inspraakmogelijkheden hebben gehad. In de periode tussen de commissievergadering en de raadsvergadering hebben [appellant] en anderen veelvuldig gebruik gemaakt van de inspraakmogelijkheden die hun zijn geboden. De raad merkt hierbij op dat dat de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan begint met de terinzagelegging van het ontwerpplan en de mogelijkheid voor belanghebbenden om daartegen zienswijzen in te dienen. Hetgeen daaraan vooraf is gegaan, of wat rondom of eventueel na de wettelijk voorgeschreven procedure speelde, kan de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het plan niet aantasten.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en de Awb is verlopen. Tijdens die procedure hebben [appellant] en anderen de mogelijkheid gehad om hun standpunten in te brengen. Op 2 april 2020 heeft een vergadering van de raadscommissie plaatsgevonden, waarbij [appellant] en anderen in de gelegenheid zijn gesteld een schriftelijke bijdrage te leveren aan de commissievergadering.

Het bieden van inspraak bij de raad voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro, het Bro en de Awb geregelde bestemmingsplanprocedure. Het eventueel onvoldoende bieden van mogelijkheden voor inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het ontwerpplan, voor zover gewijzigd na het amendement, op het plan opnieuw ter inzage gelegd had moeten worden, overweegt de Afdeling als volgt. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan zou worden vastgesteld, dient de wettelijke procedure, met inbegrip van de inspraak, opnieuw te worden doorlopen. De Afdeling stelt vast dat de wijzigingen die de raad in het plan heeft aangebracht in verhouding tot wat het plan mogelijk maakt naar aard en omvang van beperkte betekenis zijn. In het amendement is op het perceel Bergstraat 54 de maximale goot- en bouwhoogte van het bouwvlak verhoogd van 6 meter naar 6,5 meter en het bouwvlak aan de noordzijde met 1 meter teruggelegd. Op de percelen Bergstraat 56 en 58 is het maximaal aantal wooneenheden binnen het bouwvlak verhoogd van vier naar zes. Ook is het mogelijk gemaakt ter hoogte van het Kerkeind twee openbare parkeerplaatsen te realiseren. De afwijking van het ontwerp is hiermee niet zodanig groot dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld. De raad hoefde het plan daarom niet opnieuw ter inzage te leggen.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting woon- en leefklimaat

6.       [appellant] en anderen betogen vervolgens dat de bouwplannen leiden tot een aantasting van hun privacy en woongenot.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen. In een binnenstedelijke omgeving mogen in beginsel andere eisen worden gesteld aan onder meer afstand tot woningen en de daaraan gerelateerde mate van privacy en uitzicht dan in een minder dicht bebouwde omgeving. De aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen is bovendien beperkt doordat de bouwhoogte van het dichtstbijzijnde bouwvlak is teruggebracht van 10 naar 6,5 meter.

6.2.    De Afdeling overweegt dat het niet is uitgesloten dat de privacy van [appellant] en anderen als gevolg van het plan in enige mate wordt aangetast. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de kortste afstand tussen de bestaande woningen aan het Kerkeind en het bouwvlak ongeveer 13,5 meter is, wat in een stedelijke omgeving geen onaanvaardbare afstand is.

Het betoog slaagt niet.

Waardedaling huizen

7.       Volgens [appellant] en anderen zal het plan een waardedaling van hun huizen tot gevolg hebben.

7.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieven

8.       Verder betogen [appellant] en anderen dat het door de omwonenden voorgestelde alternatief om acht woningen in het zuidelijke bouwvlak te realiseren en hierbij af te zien van de twee woningen in het oostelijke bouwvlak niet inhoudelijk is besproken.

8.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

Bij de bijeenkomsten van 7 januari 2020 en 17 februari 2020, waar een aantal omwonenden, vertegenwoordigers van de gemeente en een vertegenwoordiger van de projectontwikkelaar aanwezig waren, zijn verschillende alternatieven besproken. Blijkens het gespreksverslag van de bijeenkomst van 17 februari 2020 heeft de projectontwikkelaar van elk alternatief gemotiveerd aangegeven waarom deze alternatieven voor hem niet haalbaar zijn. Zo is het volgens de projectontwikkelaar financieel niet haalbaar om de bouwplannen te beperken tot de rij woningen aan de zuidelijke kant van het plangebied en om de gronden op Bergstraat 54 niet bij de ontwikkeling te betrekken.

Uit het door de raad gestelde kan de Afdeling echter niet opmaken of de raad ten aanzien van het door [appellant] en anderen voorgedragen alternatieven een eigen mening heeft gevormd. De enkele stelling dat deze alternatieven voor de initiatiefnemer niet aanvaardbaar zijn, is hiervoor onvoldoende. Ter zitting is verklaard dat de voorgestelde alternatieven ambtelijk zijn afgedaan en niet zijn voorgelegd aan de raad. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de raad de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieven ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.

Het betoog slaagt.

Verkeer

9.       [appellant] en anderen betogen dat het Kerkeind een deels doodlopende, al overbelaste straat is waar al eerder de nodige verkeersmaatregelen moesten worden genomen. Een hogere belasting van deze straat achten zij daarom niet aanvaardbaar en het ontbreken van een voldoende grote keerlus in het plan maakt de verkeerssituatie nog onveiliger.

9.1.    Volgens de raad is er geen reden om aan te nemen dat de verkeersafwikkeling op het Kerkeind in gevaar komt. In de Nota van zienswijzen wordt gesteld dat uit de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 volgt dat dit bouwplan als geheel ongeveer 66 vervoersbewegingen per etmaal zal genereren. Volgens de raad maakt het drukste spitsuur ongeveer 10 tot 20% van de etmaalintensiteit uit, wat voor dit plan neerkomt op maximaal dertien à veertien voertuigen. In het gemeentelijke mobiliteitsplan is vastgelegd dat wegen als het Kerkeind en Het Laar in het drukste uur tot tweehonderd voertuigen kunnen verwerken. De raad acht de toename van het aantal verkeersbewegingen bij realisering van dit plan daarom aanvaardbaar.

Volgens de raad zullen kerende automobilisten niet zorgen voor gevaarlijke situaties. Ter hoogte van het Kerkeind 12 staat een aankondiging van het doodlopend deel van het Kerkeind, waar automobilisten op de T-splitsing kunnen keren. Voor de inrichting van de openbare ruimte is een bestektekening gemaakt, waarin ook rekening is gehouden met de draaicirkels. Verder merkt de raad op dat het Kerkeind geen doorgaande route is, waardoor er vooral bestemmingsverkeer rijdt. Deze automobilisten zijn bekend met de situatie.

9.2.    In de plantoelichting is geen verkeerskundige analyse opgenomen waar in wordt gegaan op de door [appellant] en anderen geschetste problematiek. Hoewel de raad in de zienswijzenota en in het verweer heeft gereageerd op de bezwaren van de omwonenden, blijkt hier niet uit wat de huidige verkeersintensiteit is, zodat niet duidelijk is of de toename van verkeersbewegingen die het gevolg is van het bestemmingsplan aanvaardbaar is. Ook ter zitting is hierover geen duidelijkheid verkregen. Gelet hierop is evenmin duidelijk of kerende auto’s een nadelige invloed kunnen hebben op de verkeersveiligheid. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat onvoldoende duidelijk is of ter plaatse kan en zal worden voorzien in een keerlus.

Het betoog slaagt.

Parkeren

10.     [appellant] en anderen betogen verder dat in het Kerkeind sprake is van een relatief hoge parkeerdruk. Naar hun mening voorziet het plan niet in voldoende nieuwe parkeerplaatsen. Het plan maakt de ontwikkeling van acht woningen mogelijk, waarvoor zestien nieuwe parkeerplaatsen nodig zullen zijn. Deze parkeerplaatsen zijn achter elkaar op de opritten van de woningen ingetekend, wat volgens hen in de praktijk niet werkt. De bewoners van de op te richten woningen zullen daarom genoodzaakt zijn hun auto op het Kerkeind te parkeren. Bovendien voorziet het plan in de mogelijkheid om een aan-huis-verbonden beroep uit te oefenen, wat zal bijdragen aan een onevenredige parkeerdruk. Een verdere verdichting van geparkeerde auto’s op het Kerkeind kan bij calamiteiten tot gevaarlijke verkeerssituaties leiden, aldus [appellant] en anderen.

10.1.  De raad stelt dat het bouwplan per woning voorziet in twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Bovendien worden binnen het plangebied twee extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Volgens de raad hoefde hij geen rekening te houden met de invloed van de aan-huis-verbonden beroepen, omdat hier in heel Valkenswaard geen rekening mee wordt gehouden. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan de parkeernormen, aldus de raad.

10.2.  De Afdeling stelt vast dat gelet op artikel 14.1 van de planregels bij verlening van de omgevingsvergunning moet zijn aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen komen overeenkomstig het parkeerbeleid. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat op voorhand duidelijk is dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet aan dit vereiste kan worden voldaan.

Ten aanzien van de intekening van twee parkeerplaatsen achter elkaar op de opritten in de inrichtingsschetsen, overweegt de Afdeling dat dit niet in de weg staat aan de realisering van voldoende parkeerplaatsen. De situering in de inrichtingsschets is indicatief; de parkeerplaatsen kunnen ook op een andere plaats op de percelen worden ingericht. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat ter plaatse nu al sprake is van parkeeroverlast, overweegt de Afdeling dat het plan geen eventuele parkeeroverlast van functies buiten het plangebied hoeft op te lossen.

Ten aanzien van de parkeerbehoefte voor aan-huis-verbonden beroepen overweegt de Afdeling dat het plan bij recht voorziet in de mogelijkheid om een aan-huis-verbonden beroep uit te oefenen. Dit betekent dat de raad zich er bij de planvaststelling van diende te vergewissen wat de gevolgen zijn voor de behoefte aan parkeerplaatsen. Niet inzichtelijk is gemaakt dat met deze parkeerbehoefte rekening is gehouden. De enkele stelling dat daarmee in de gehele gemeente geen rekening wordt gehouden geeft geen inzicht in het antwoord op de vraag of ter plaatse een in ruimtelijk opzicht aanvaardbare situatie zal ontstaan.

Het betoog slaagt.

Conclusie

11.     Gelet op wat onder 8.1, 9.2 en 10.2 is overwogen, is het besluit van 30 april 2020 genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 24 weken na verzending van deze uitspraak de in deze rechtsoverwegingen geconstateerde gebreken te herstellen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

De raad dient hiertoe met inachtneming hetgeen is overwogen onder 8.1 alsnog een inzichtelijke afweging te maken over de door de omwonenden voorgestelde alternatieven en zo nodig een gewijzigd plan vast te stellen. Daarnaast dient de raad met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 9.2 alsnog te motiveren of het plan zorgt voor een aanvaardbare toename van verkeersbewegingen en of het plan niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie door kerende auto’s dan wel een gewijzigd plan vast te stellen. Verder dient de raad met inachtneming van hetgeen is overwogen in 10.2 inzichtelijk te maken dat de parkeerbehoefte die kan ontstaan door aan-huis-verbonden beroepen niet leidt tot een in ruimtelijk opzicht onaanvaardbare situatie dan wel een gewijzigd plan vast te stellen.

12.     De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Zij overweegt daartoe het volgende.

De voorzieningenrechter heeft het plan bij uitspraak van 16 december 2020 niet geschorst. De Afdeling heeft hierbij de toezegging van de projectontwikkelaar om een onherroepelijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit af te wachten alvorens omgevingsvergunningen voor de bouw in te dienen in haar afweging betrokken. Blijkens een publicatie van 31 december 2020 in het gemeenteblad van Valkenswaard heeft de gemeente op 28 december 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van acht worden ontvangen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om alsnog een voorlopige voorziening te treffen teneinde te voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen voordoen.

13.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        draagt de raad van de gemeente Valkenswaard op om binnen 24 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

-         met inachtneming van overwegingen 8.1, 9.2 en 10.2 de daar omschreven gebreken in het besluit van 30 april 2020 te herstellen en

-         de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 30 april 2020 tot vaststelling van bestemmingsplan "Kerkeind".

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022

45-980