Uitspraak 202005857/1/R2


Volledige tekst

202005857/1/R2.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Sint-Michielsgestel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 18 september 2020 in zaak nr. 19/2946 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor een bed and breakfast (hierna: B&B) op het perceel [locatie] te Sint-Michielsgestel.

Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 18 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2022, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door V.E.H. van Hees, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 23 mei 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor een B&B in het pand op [locatie]. [appellant] woont in de omgeving van het pand en verzet zich tegen de oprichting van de B&B. Hij vreest dat de B&B parkeerproblemen in de buurt zal veroorzaken. Volgens het college kan [appellant] niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden aangemerkt. Het college heeft het bezwaar van [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaard.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het college [appellant] terecht als niet-belanghebbende aangemerkt. [appellant] heeft geen rechtstreeks zicht op het deel van het gebouw waarin de B&B wordt gerealiseerd. Volgens de rechtbank heeft [appellant] geen eigen individueel belang dat hem voldoende onderscheidt van andere bewoners en bezoekers van het centrum van Sint-Michielsgestel. Ook acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [appellant] feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de B&B.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting toegelicht dat hij feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden door de B&B. Zijn belang wordt geraakt door de verstoring van de parkeerbalans in de buurt. Volgens [appellant] kunnen gasten van de B&B niet op het terrein van de B&B parkeren. De gasten zullen daarom genoodzaakt zijn om gebruik te maken van openbare parkeerplekken, waar er volgens hem te weinig van zijn in de buurt. [appellant] vreest dat er hierdoor vaker geparkeerd zal worden op de inrit voor zijn woning, iets wat nu ook al gebeurt. Hij heeft daardoor een feitelijk rechtstreeks belang dat hem onderscheidt van andere buurtbewoners, omdat de andere buurtbewoners geen inritten en parkeergelegenheid nabij de B&B hebben, aldus [appellant].

3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat [appellant] geen belanghebbende is. [appellant] zal geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden van het besluit. Volgens het college hoeft [appellant] niet te vrezen voor een verstoring van de parkeerbalans, omdat de B&B over een parkeerplaats en een garage beschikt en er ook rondom de B&B voldoende parkeergelegenheid is. Dat [appellant] een inrit heeft, bekent niet dat hij zich voldoende onderscheidt van anderen, aldus het college.

3.2.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

3.3.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

3.4.    In de B&B worden twee kamers gerealiseerd, waardoor hooguit twee parkeerplaatsen nodig zullen zijn. De parkeerbehoefte die door de B&B ontstaat, is dus gering. Als de gebruikers van de B&B al niet op het eigen terrein van de B&B kunnen parkeren, zoals is gesteld door [appellant], is het aannemelijk dat zij zullen parkeren op de dichterbij gelegen openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving van de B&B, zoals op het Hof van Overkerk. De door [appellant] genoemde bestaande en gevreesde overlast van geparkeerde auto’s op zijn inrit is niet aan te merken als een gevolg van de omgevingsvergunning. Voor zover [appellant] vreest dat als gevolg van het besluit vaker illegaal op zijn inrit geparkeerd zal worden, is dit gelet op het voorgaande niet aannemelijk en overigens een kwestie van handhaving. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat het niet aannemelijk is dat [appellant] feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de B&B en hij dus niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

429-980