Uitspraak 202003579/1/A3


Volledige tekst

202003579/1/A3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpschef van politie,

appellant,

tegen de uitspraak van 15 mei 2020 van de rechtbank Rotterdam in zaak nr. 19/1212 in het geding tussen:

Elite Security Force B.V. en [wederpartij]

en

de korpschef.

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft de korpschef de door Elite Security Force gevraagde toestemming om [wederpartij] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten geweigerd.

Bij besluit van 30 januari 2019 heeft de korpschef het door Elite Security Force en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Daartegen hebben Elite Security Force en [wederpartij] bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij tussenuitspraak van 30 januari 2020 heeft de rechtbank de korpschef in de gelegenheid gesteld een door haar geconstateerd gebrek in het besluit van 30 januari 2019 te herstellen.

Bij uitspraak van 15 mei 2020 heeft de rechtbank het door Elite Security Force en [wederpartij] tegen het besluit van 30 januari 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, de korpschef opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende dat het [wederpartij] wordt toegestaan voor Elite Security Force beveiligingswerkzaamheden te verrichten alsof daarvoor toestemming is verleend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 17 juli 2020 heeft de korpschef opnieuw het door Elite Security Force en [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Elite Security Force en [wederpartij] hebben een schriftelijke uiteenzetting en hun zienswijze op het besluit van 17 juli 2020 gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 14 juli 2021, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, en mr. Ing. V. Vermeulen, Elite Security Force, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Nasir, advocaat te Rotterdam, [bestuurder], van Elite Security Force en [gemachtigde], en [wederpartij], bijgestaan door mr. Z.M. Nasir, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding en de besluiten van de korpschef

1.       Elite Security Force is een beveiligingsbedrijf. Zij heeft de korpschef op 16 januari 2018 op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) verzocht toestemming te verlenen om [wederpartij] als beveiliger te werk te kunnen stellen. De korpschef heeft de toestemming geweigerd omdat hij [wederpartij] onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden te verrichten dan wel de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Hieraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat uit mutaties en nader onderzoek blijkt dat [wederpartij] tot tweemaal toe is aangetroffen, terwijl hij zonder de vereiste toestemming beveiligingswerkzaamheden verrichtte. De eerste keer was dit op 3 maart 2018 in [café] in Den Haag en de tweede keer op 29 juli 2018 bij [club] in Tilburg. Bij de controle naar aanleiding van een opstootje in [café] bleek volgens de korpschef achteraf dat [wederpartij] ten onrechte aan de verbalisanten had gemeld dat hij over een grijze beveiligerspas beschikte. Bij [club] droeg hij geen bedrijfskleding die hem herkenbaar maakte als beveiliger en heeft hij verklaard dat zijn beveiligingspas in de club lag. [wederpartij] is het daar niet mee eens en stelt dat hij bij [café] helemaal niet aanwezig was en dat hij bij [club] niet als beveiliger aan het werk was maar als gastheer. De korpschef is dan ook volgens Elite Security Force en [wederpartij] uitgegaan van onjuiste feiten.

Rechtbankuitspraken

2.       De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat te veel twijfel bestaat over de vraag of [wederpartij] op 3 maart 2018 beveiligingswerkzaamheden heeft verricht in [café]. De rechtbank vindt daarvoor steun in drie verklaringen. Het gaat om een screenshot van een mobiele telefoon met een verklaring van de eigenaar van [café], [eigenaar], dat [café] beveiligingspersoneel inhuurde via het bedrijf Gideon Security en dat niet [wederpartij] maar zijn broer daar ‘voor de deur’ heeft gestaan, een mail van de vriendin van [wederpartij] dat hij die avond en nacht met haar elders verbleef en de verklaring van een bestuurder van Elite Security Force, [bestuurder], op de zitting in beroep dat hij nooit tegen de verbalisant heeft gezegd dat [wederpartij] werkzaam is geweest bij [café]. Over het incident bij [club] heeft de rechtbank geoordeeld dat de scheidslijn tussen een beveiliger en een gastheer vaag is en dat de korpschef daarom niet in redelijkheid op grond van dit enkele feit heeft kunnen oordelen dat [wederpartij] onvoldoende betrouwbaar is. De rechtbank heeft vervolgens gelegenheid geboden het door haar geconstateerde zorgvuldigheids- en/of motiveringsgebrek over het incident in [café] te herstellen.

In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef de twijfel over de vraag of [wederpartij] op 3 maart 2018 beveiligingswerkzaamheden heeft verricht voor [café] onvoldoende heeft weggenomen. Naast de al genoemde verklaringen hecht de rechtbank hiervoor ook belang aan de verklaring van de moeder van [wederpartij]. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat zij minder waarde hecht aan de door de korpschef overgelegde verklaring van Gideon Security dat het bedrijf nooit beveiligingsmedewerkers heeft geleverd ten behoeve van [café] omdat die verklaring niet valt te rijmen met de verklaring van [eigenaar] bij de politie en het e-mailbericht van een ander voor [café] werkzaam bedrijf, New Generation Security. Zij hecht ook geen waarde aan de verklaring van [bestuurder] uit het proces-verbaal omdat hierin volgens de rechtbank niet meer kan worden gelezen dan dat [wederpartij] werkzaam is geweest bij [café], niet dat hij daar ook op 3 maart 2018 werkzaam is geweest. Omdat het gebrek in het besluit niet is hersteld en het incident bij [club] volgens haar het besluit niet afzonderlijk kan dragen heeft zij het beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 januari 2019 vernietigd.

Wet- en regelgeving

3.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

Volgorde van beoordeling in hoger beroep

4.      De Afdeling zal hierna eerst het hoger beroep van de korpschef beoordelen. Omdat de Afdeling van oordeel is dat het hoger beroep van de korpschef gegrond is, de aangevallen uitspraak van de rechtbank daarom vernietigd moet worden, en omdat de rechtbank niet aan een beoordeling van het volledige beroep van Elite Security Force en [wederpartij] is toegekomen, zal de Afdeling vervolgens het door hen bij de rechtbank ingestelde beroep beoordelen. De Afdeling is van oordeel dat dit beroep gegrond is, dat het besluit op bezwaar van de korpschef daarom vernietigd moet worden, en dat de korpschef een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen. De Afdeling komt niet toe aan de beoordeling van het besluit van 17 juli 2020 dat de korpschef naar aanleiding van de aangevallen uitspraak van de rechtbank heeft genomen. De grondslag is immers aan dat besluit komen te ontvallen met de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Daarom wordt ook dat besluit vernietigd. De Afdeling zal, met het oog op een zo definitief mogelijke geschilbeslechting, ingaan op enige kwesties die van belang zijn voor het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar.

Hoger beroep

5.       De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid of niet voldoende is gemotiveerd. Volgens de korpschef heeft de rechtbank de aan het besluit ten grondslag gelegde feiten niet op juiste wijze gewaardeerd. Een beveiliger van [café] heeft zich op 3 maart 2018 ten overstaan van een politiefunctionaris gelegitimeerd als [wederpartij]. [bestuurder] heeft volgens een op ambtsbelofte opgemaakt politierapport, van de juistheid waarvan door een bestuursorgaan in beginsel mag worden uitgegaan, verklaard dat [wederpartij] werkzaam is geweest bij [café]. Het is niet aannemelijk dat zijn broer op 3 maart 2018 als beveiliger werkzaam was bij [café]. [wederpartij] verklaart zelf geen contact te hebben met zijn broer en zijn identiteitsbewijs nooit te zijn kwijtgeraakt. Van de broer is geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend en voor de broer is nooit toestemming verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De verklaring van de vriendin van [wederpartij] is niet onafhankelijk en daarmee volgens de korpschef onbetrouwbaar. De rechtbank had meer waarde moeten hechten aan de verklaring van Gideon Security dat dat bedrijf nooit beveiligingsmedewerkers ten behoeve van [café] heeft geleverd.

De korpschef betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte een vage scheidslijn tussen een beveiliger en een gastheer heeft aangenomen omdat voor beiden toestemming is vereist. Dat [wederpartij] beveiligingswerkzaamheden uitvoerde voor [club] volgt uit de inhoud van de mutatierapporten PL2000-2018177105-1 en PL2000-2018177105-2. [wederpartij] heeft bovendien zelf ten overstaan van een politiefunctionaris verklaard dat zijn beveiligingspas op dat moment binnen in [club] lag. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat [wederpartij] de betreffende politiefunctionarissen heeft willen laten geloven dat hij de werkzaamheden met toestemming van de korpschef verrichtte, aldus de korpschef.

Beoordeling hoger beroep

6.       Toestemming voor het tewerkstellen van een persoon bij een beveiligingsorganisatie wordt ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wpbr onthouden indien die persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. De korpschef heeft beoordelingsruimte bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is in de zin van deze bepaling. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:30).

Volgens de toelichting op paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de ten tijde van het besluit van 19 januari 2019 geldende Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014 (hierna: beleidsregels 2014) wordt toestemming onthouden indien

op grond van andere dan de onder a en b genoemde omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Volgens de toelichting op paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de beleidsregels 2014 zal van onvoldoende betrouwbaarheid sprake zijn als de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.

7.       De rechtbank heeft in haar beoordeling volstaan met de beantwoording van de vraag of de korpschef aannemelijk heeft mogen achten dat [wederpartij] in twee gevallen beveiligingswerkzaamheden verrichtte zonder dat hem daarvoor toestemming was verleend. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is en daarom het besluit op dit punt nader moet worden onderbouwd. De rechtbank is niet toegekomen aan de vraag of de door de korpschef gestelde feiten kwalificeren als feiten zoals bedoeld in artikel 7, vierde lid van de Wpbr in samenhang gelezen met onderdeel 2.3, aanhef en onder c, van de beleidsregels.

De beoordeling van het hoger beroep van de korpschef beperkt zich dan ook tot de beantwoording van de vraag of hij terecht betoogt dat de rechtbank de feiten verkeerd heeft gewaardeerd. In het verlengde daarvan beantwoordt de Afdeling de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit daarom onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.

Het incident bij [café]

8.       Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

9.       Blijkens het mutatierapport PL1500-2018057684-1 en het proces-verbaal van bevindingen PL1500-2018057684-2 was er op 3 maart 2018 een incident bij [café] waarbij een opstootje met een worsteling ontstond tussen een beveiliger en een persoon die geen entreegeld wilde betalen voor toegang tot het café. Uit de controle van de verbalisanten bleek dat de beveiliger op zijn kleding een logo van een beveiligingsorganisatie droeg. Hij kon geen grijze pas, een legitimatie in de zin van Wpbr, maar wel een legitimatiebewijs tonen. Vaststaat dat dit legitimatiebewijs van [wederpartij] was. Anders dan de rechtbank hecht de Afdeling veel waarde aan het feit dat de bij de controle aangetroffen beveiliger zich aan de verbalisanten legitimeerde met dit legitimatiebewijs. [wederpartij] heeft geen geloofwaardige verklaring kunnen geven voor hoe het mogelijk is dat een derde in het bezit was van zijn legitimatiebewijs en zich daarmee effectief heeft kunnen legitimeren. Dat dit mogelijk zijn [broer] is die het legitimatiebewijs zonder zijn medeweten heeft gestolen, zich daarmee heeft gelegitimeerd en zonder medeweten van [wederpartij] heeft teruggelegd, acht de Afdeling onwaarschijnlijk. [wederpartij] heeft namelijk verklaard dat hij niet weet waar deze broer is omdat hij geen contact met hem heeft. Ook is nooit aangifte gedaan van vermissing van het legitimatiebewijs. Onderzoek van de korpschef heeft opgeleverd dat [broer] geen woon- of verblijfplaats heeft in Nederland, hij niet in de basisregistratie personen staat geregistreerd en door de korpschef geen toestemming is verleend om [broer] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Bovendien is namens het beveiligingsbedrijf Gideon Security tot tweemaal toe tegenover de korpschef en de politie verklaard dat het bedrijf op 3 maart 2018 geen beveiliger heeft geleverd aan [café]. Het tonen van zijn legitimatiebewijs en de positieve herkenning door de verbalisanten is dan ook een zeer sterke aanwijzing dat [wederpartij] de beveiliger was die op 3 maart 2018 beveiligingswerkzaamheden verrichtte voor [café]. Dat vindt bovendien steun in het op ambtsbelofte opgemaakte politierapport van 6 december 2019, waarin is opgenomen dat [bestuurder] op 22 maart 2019 telefonisch heeft verklaard dat [wederpartij] ook werkzaam is geweest bij [café]. De rechtbank heeft hierover overwogen dat zij, anders dan de korpschef, in dit rapport niet leest dat [wederpartij] op 3 maart 2018 voor [café] werkzaam is geweest maar slechts dat hij ooit, dus wellicht op een andere datum werkzaam is geweest voor [café]. De rechtbank heeft hierbij niet onderkend dat ook deze lezing van het rapport niet valt te rijmen met de ontkenning van [bestuurder] op de zitting in beroep dat hij zou hebben gezegd dat [wederpartij] ooit heeft gewerkt voor [café], wat afdoet aan de betrouwbaarheid.

Het bovenstaande weegt naar het oordeel van de Afdeling zwaarder dan de verklaringen van de vriendin van [wederpartij], [eigenaar], [bestuurder] en de moeder, die, anders dan een verklaring van een verbalisant, niet behoudens tegenbewijs bij voorbaat geloofwaardig worden geacht, omdat zij op grond van hun persoonlijke relaties een belang hebben om in het voordeel van [wederpartij] te verklaren. Bovendien zijn deze verklaringen op zichzelf dan wel in samenhang bezien ook inhoudelijk niet consistent.

De korpschef betoogt dan ook terecht dat de rechtbank de feiten over het incident bij [café] onjuist heeft gewaardeerd.

Het incident bij [club]

10.     Over het incident bij [club] verwijt de korpschef [wederpartij] in het besluit van 30 januari 2019 dat hij een groep ruziemakende personen buiten de club uit elkaar heeft gehouden. De korpschef heeft niet betwist dat [wederpartij] in de club aanwezig was als gastheer in plaats van als beveiliger. De korpschef heeft dit onderscheid niet van belang geacht omdat door de handhavers is geconstateerd dat [wederpartij] feitelijk beveiligingswerkzaamheden verrichtte door in te grijpen bij een opstootje. De korpschef is er om die reden van uitgegaan dat [wederpartij] beveiligingswerkzaamheden verrichtte zonder toestemming. Zoals ter zitting is besproken volgt uit artikel 7, tweede en vierde lid, van de Wpbr dat voor alle werknemers van een beveiligingsorganisatie toestemming nodig is voordat zij tewerk mogen worden gesteld. Dit staat ook uitdrukkelijk in paragraaf 2.1. van de beleidsregels. In zoverre is het onderscheid tussen een gastheer en een beveiliger niet doorslaggevend voor de vraag of werkzaamheden zijn verricht zonder toestemming. De rechtbank heeft niet onderkend dat voor de beantwoording van de vraag of [wederpartij] werkzaam was zonder toestemming niet van belang is of hij als gastheer of als beveiliger werkzaam was. Het staat in elk geval vast dat hij via een beveiligingsorganisatie te werk was gesteld. Daarmee is de rechtbank van een onjuiste maatstaf uitgegaan. Het betoog van de korpschef over de beoordeling door de rechtbank van het incident bij [club] slaagt daarom eveneens.

Conclusie over het hoger beroep

11.     Het hoger beroep is gegrond. Zowel de tussenuitspraak als de einduitspraak van de rechtbank moeten worden vernietigd, met uitzondering van de veroordeling tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. Omdat hiermee de grondslag aan het besluit van 17 juli 2020 is komen te ontvallen, moet ook dit besluit worden vernietigd. Daarmee komt de Afdeling toe aan de beoordeling van het beroep van Elite Security Force en [wederpartij] tegen het besluit van 30 januari 2019.

Het beroep tegen het besluit van 30 januari 2019

12.     De Afdeling overweegt over het beroep tegen het besluit van 30 januari 2019 het volgende.

12.1.  In de beleidsregels is in paragraaf 2.3 verder uitgewerkt wanneer de korpschef de in artikel 7, vierde lid, van de Wpbr bedoelde toestemming weigert te verlenen. De a- en b-grond uit de beleidsregels zien - kort gezegd - op veroordelingen wegens het plegen van een misdrijf of het aanvaarden van een strafbeschikking of transactie wegens het plegen van een misdrijf. De in deze zaak door de korpschef gehanteerde c-grond uit de beleidsregels moet worden bezien in het licht van de a- en b-grond en kan worden opgevat als een restcategorie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:456).

Zoals volgt uit deze uitspraak betekent dit dat feiten die geen betrekking hebben op een gedraging die onder de a- of b-grond valt tot deze restcategorie kunnen behoren. Het betekent daarnaast dat de zinsnede: ‘Dat  de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordeling of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.’, zo moet worden begrepen dat niet alleen veroordelingen voor misdrijven maar ook lichtere of nog niet vaststaande feiten en gedragingen tot het oordeel kunnen leiden dat een betrokkene onvoldoende betrouwbaar is.

De Afdeling is van oordeel dat dit ook betekent dat deze c-grond uit de beleidsregels, mede in het licht van de evenredigheid, niet zover kan worden opgerekt dat ieder feit dat, of iedere omstandigheid die niet onder de a- of b-grond valt kan leiden tot het oordeel dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is in de zin van de Wpbr. In de rede ligt dat deugdelijk wordt gemotiveerd waarom de betrokkene door een over hem bekend en voor deze beoordeling relevant feit onvoldoende betrouwbaar in de zin van de Wpbr is.

12.2.  [wederpartij] zijn geen feiten tegengeworpen die kwalificeren als misdrijf, zodat de a- en b- grond niet van toepassing zijn in dit geval.

De korpschef stelt in het besluit van 30 januari 2019 dat [wederpartij] twee keer beveiligingswerkzaamheden heeft verricht zonder de daarvoor vereiste toestemming. Volgens de korpschef kwalificeren deze door hem gestelde feiten als feiten als bedoeld in artikel 7, vierde lid van de Wpbr in samenhang gelezen met onderdeel 2.3 aanhef en onder c van de beleidsregels 2014. Daarvan is volgens de beleidsregels 2014 sprake indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Zoals op de zitting is besproken richt artikel 7, tweede lid, van de Wpbr zich tot de beveiligingsorganisatie. De in dat artikellid bedoelde toestemming wordt aangevraagd door en verleend aan de beveiligingsorganisatie die de betrokken persoon te werk wil stellen. [wederpartij] zelf heeft met het door de korpschef gestelde werken zonder dat aan de beveiligingsorganisatie voor hem toestemming was verleend, geen overtreding van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr gepleegd. Niet gebleken is dat de korpschef hiermee rekening heeft gehouden in het in beroep bestreden besluit.

Mede gelet op de belangen van de betrokkene vergt het een  zorgvuldige afweging en deugdelijke motivering om tot de conclusie te komen dat een persoon onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Het besluit van 30 januari 2019 voldoet hier gelet op het voorgaande niet aan.

12.3.  Het beroep van Elite Security Force en [wederpartij] tegen het besluit van 30 januari 2019 is gegrond en dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Gevolgen van de uitspraak

13.     Zoals hiervoor aangegeven komen de tussenuitspraak en de einduitspraak van de rechtbank en de besluiten van de korpschef van 17 juli 2020 en 30 januari 2019 voor vernietiging in aanmerking, met uitzondering van de veroordeling tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. Het gevolg daarvan is dat de korpschef een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van Elite Security Force en [wederpartij]. De Afdeling zal de korpschef opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Afdeling. Hierbij dient ook acht te worden geslagen op de tijd die inmiddels is verstreken.

13.1. Om de procedure niet nog langer te laten voortduren en herhaling van zetten in het vervolg van de procedure te voorkomen, hecht de Afdeling er aan om, vooruitlopend op het nieuw te nemen besluit over het al dan niet verlenen van toestemming, enkele inzichten mee te geven over het besluit van 17 juli 2020 waaraan de grondslag is komen te ontvallen. In dit besluit werpt de korpschef aan [wederpartij] tegen dat hij zich op 1 december 2019 recalcitrant gedroeg tegen politiefunctionarissen door tegen hen te schreeuwen en door hen op intimiderende wijze te benaderen en door niet met hen te willen meewerken aan onderzoek. De korpschef heeft de mutaties die aan de besluitvorming op dit punt ten grondslag zouden liggen, niet overgelegd. Hetgeen de korpschef op zitting over het gedrag van [wederpartij] naar voren heeft gebracht, is zonder nadere onderbouwing – die ontbrak - onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [wederpartij] onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Verder overweegt de Afdeling dat uit de besluitvorming op dit punt en de toelichting van [wederpartij] hierover vooralsnog een beeld naar voren komt van een situatie waarbij [wederpartij] de politiefunctionarissen niet terstond, maar eerst na het stellen van wat vragen en het geven van uitleg toegang tot zijn woning heeft verschaft en medewerking heeft verleend. Niet is gebleken dat de politiefunctionarissen beschikten over een bevel tot binnentreden. Voor het geval de korpschef dit incident zou willen betrekken bij het nieuw te nemen besluit, geldt ook hiervoor de eis van een zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten, een zorgvuldige en kenbare afweging van de belangen en een deugdelijke motivering van het besluit op bezwaar over het verzoek om toestemming.

14.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

15.     De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van de korpschef van politie gegrond;

II.       vernietigt de tussenuitspraak van 30 januari 2020 en de einduitspraak van 15 mei 2020 van de rechtbank Rotterdam in zaak nr. 19/1212, met uitzondering van de veroordeling tot vergoeding van griffierecht en proceskosten;

III.      vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 17 juli 2020, kenmerk: 2018-0054732/2018-0054713;

IV.     verklaart het beroep van Elite Security Force en [wederpartij] gegrond;

V.      vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 30 januari 2019, kenmerk: 2018-0054732/2018-0054713;

VI.     draagt de korpschef van politie op om binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;

VII.     bepaalt dat tegen het nieuwe besluit alleen beroep bij de Afdeling openstaat.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

317-898.

BIJLAGE

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Artikel 7

[…]

2 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.

[…]

4 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.

[…]

Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014

2.1 Toestemming personeel

[…]

Toestemming is vereist voor al het personeel van een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau en dus niet uitsluitend voor het personeel dat beveiligings- of recherchewerkzaamheden verricht.

De toestemming wordt door de korpschef onthouden als de betrokkene niet beschikt over de betrouwbaarheid en bekwaamheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. […]

2.3 Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden

De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien:

[…]

c) op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.

[…]

Ad. c

Van het bepaalde onder c zal sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.

[…]

2.3.1. Hardheidsclausule

De korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Veiligheid en Justitie in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van het hiervoor onder ad. a en ad. b bepaalde afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.