Uitspraak 202002776/1/R3


Volledige tekst

202002776/1/R3.
Datum uitspraak: 9 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1], wonend te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2020 in zaak nr. 16/6213 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2018 heeft het college zijn beslissing om op 19 juni 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen vanwege overtreding van het Bouwbesluit 2012 op schrift gesteld.

Bij besluit van 1 november 2018 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering dat spoedeisende bestuursdwang ook is toegepast wegens overtreding van artikel 5 van de regels van het bestemmingsplan "Oude-Tonge" (hierna ook: het bestemmingsplan).

Bij uitspraak van 31 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2022, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.C.V. Dornstedt, advocaat te Hellevoetsluis, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F. ten Brinke, C.L.B. Grootenboer en T. Mans, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant sub 1] is eigenaar van het pand aan de [locatie] in Oude-Tonge (hierna: het pand). [appellant sub 1] is bestuurder van [bedrijf] is een handelsnaam van [bedrijf] verzorgt de huisvesting voor arbeidsmigranten.

3.       Naar aanleiding van een handhavingsverzoek heeft op 19 juni 2018 door toezichthouders van de gemeente samen met de brandweer een controle van het pand plaatsgevonden. Op grond van de bevindingen tijdens de controle heeft het college besloten om terstond bestuursdwang toe te passen door het pand te verzegelen. In het besluit van 20 juni 2018 staat dat de spoedeisende bestuursdwang is toegepast wegens overtreding van de artikelen 6.20, 6.22, 6.23, 6.24 en 6.25 van het Bouwbesluit 2012. Verder staat in het besluit dat het ontbreken van iedere vorm van brandpreventieve voorzieningen en het ontbreken van iedere vorm van voorzieningen die een effectieve bestrijding van een (beginnende) brand mogelijk maken, tot gevolg hebben dat sprake is van een gevaarlijke situatie voor een ieder die in het pand overnacht. Het is niet verantwoord om deze situatie te laten voortduren.

Het college heeft dit besluit in de beslissing op bezwaar in stand gelaten, onder aanvulling van de wettelijke grondslag van het besluit. In het besluit op bezwaar van 1 november 2018 staat namelijk dat de verzegeling ook heeft plaatsgevonden wegens overtreding van artikel 5 van de regels van het bestemmingsplan. Volgens het college is het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf in het pand niet in overeenstemming met de op de gronden van het pand rustende bestemming "Centrum".

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, omdat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat onder het begrip "wonen" in het bestemmingsplan niet de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten begrepen kan worden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat sprake is van een overtreding van de bepalingen in het Bouwbesluit 2012. Volgens de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van een spoedeisende situatie die het toepassen van bestuursdwang zonder begunstigingstermijn rechtvaardigde.

5.       Het college en [appellant sub 1] kunnen zich niet met deze uitspraak verenigen.

6.       Overigens heeft het college op 12 juni 2020 aan [appellant sub 1] bekendgemaakt dat de door hem op 2 maart 2020 aangevraagde omgevingsvergunning voor het verbouwen van het pand tot appartementencomplex van rechtswege is verleend. Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het college het besluit van 20 juni 2018 ingetrokken, omdat het persisteren bij de verzegeling van het pand volgens het college niet past bij deze nieuwe situatie.

Het hoger beroep van het college

7.       Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan "Oude-Tonge". Het college voert daartoe aan dat het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf in het pand niet is toegestaan. Dit volgt uit de systematiek van het bestemmingsplan. Het college verwijst naar de omschrijving van de bestemming "Centrum" in artikel 5, aanhef en onder a, van de planregels, de omstandigheid dat aan de gronden geen aanduiding "horeca" of "specifieke vorm van horeca - begane grond" is toegekend, en de definitie van "horecabedrijf", als opgenomen in artikel 1.42 van de planregels. Volgens het college kan onder het in artikel 5, aanhef en onder a, van de planregels opgenomen begrip "wonen" volgens het algemeen spraakgebruik niet de hier aanwezige logiesfunctie door middel van het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf worden begrepen. Verder stelt het college dat [appellant sub 1] het gebruik van het pand voor een logiesfunctie heeft bevestigd.

7.1.    Op het pand rust op grond van het bestemmingsplan "Oude-Tonge" de bestemming "Centrum" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-1". Aan de gronden is geen aanduiding "horeca" of "specifieke vorm van horeca - begane grond" toegekend. Op grond van artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen.

7.2.    Voor de beantwoording van de vraag of het gebruik van het pand in strijd is met artikel 5 van de regels van het bestemmingsplan dient eerst te worden vastgesteld op welke wijze het pand feitelijk werd gebruikt. In de Checklist handhaving staat dat er door 10-12 personen in het pand werd geslapen (er stonden 12 bedden). Verder staat in de Checklist handhaving dat op de begane grond aan de achterkant (voorheen directiekamer) een slaapkamer was gemaakt en dat hier 4 bedden stonden. Op de eerste verdieping was een slaapkamer (voorheen bestuurskamer) met ook 4 bedden. Op de zolder stonden ook 4 bedden. In een voormalige kluis van de voormalige Rabobank stonden nog ongeveer 15 bedden in voorraad. Op de zitting heeft [appellant sub 1] naar voren gebracht dat ten tijde van de controle op 19 juni 2018 het pand pas een aantal weken in gebruik was en dat 4 bouwvakkers tijdelijk in het pand verbleven. Deze bouwvakkers waren niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen en hielden hun hoofdverblijf in het buitenland. [appellant sub 1] heeft op de zitting verder toegelicht dat het zijn intentie was om arbeidsmigranten in het pand te huisvesten voor een periode van minimaal 4 weken. In beroep heeft [appellant sub 1] gesteld dat het zijn bedoeling was om arbeidsmigranten korter dan 3 maanden in het pand te huisvesten.

De vraag is vervolgens of deze kortdurende huisvesting van arbeidsmigranten kan worden aangemerkt als "wonen" in de zin van het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat het begrip "wonen" in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd en in het bestemmingsplan voor de betekenis van die term niet naar enig voorschrift is verwezen. De rechtbank heeft voor de uitleg van die term dan ook terecht aansluiting gezocht bij het algemeen spraakgebruik. In het algemeen spraakgebruik dienen onder "wonen" diverse uiteenlopende vormen van huisvesting te worden begrepen. Daaronder kan ook de huisvesting van arbeidsmigranten vallen. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1882. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen, vereist "wonen" een zekere duurzaamheid en kan een verblijf korter dan zes maanden op zichzelf voldoende duurzaam zijn. De Afdeling verwijst in dat verband naar haar uitspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2206.

In dit geval heeft het gebruik van het pand naar het oordeel van de Afdeling geen woonkarakter. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het verblijf is onvoldoende duurzaam om te kunnen worden aangemerkt als "wonen". De Afdeling acht hierbij van belang dat de arbeidsmigranten naar [appellant sub 1] heeft gesteld voor een periode van minimaal 4 weken maar niet langer dan 3 maanden in het pand zouden verblijven en dat zij hun hoofdverblijf elders hadden. Ook acht de Afdeling hierbij van belang dat de arbeidsmigranten niet waren ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, onder "wonen" niet de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten als hier aan de orde kan worden begrepen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

7.3.    Het hoger beroep van het college is gegrond.

Het hoger beroep van [appellant sub 1]

Strijd Bouwbesluit 2012

8.       [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012. Volgens [appellant sub 1] wordt het pand gebruikt voor een woonfunctie en niet voor een logiesfunctie. [appellant sub 1] stelt dat onder "wonen" ook de tijdelijke opvang van arbeidsmigranten kan worden verstaan. Verder stelt [appellant sub 1] dat als sprake zou zijn van een logiesfunctie, deze functie niet is gelegen in een logiesgebouw, waardoor de zwaardere eisen ten aanzien van brandpreventiemaatregelen en daarvoor te treffen voorzieningen niet gelden. Dit heeft tot gevolg dat de voorzieningen als genoemd in 7c van de tabel in Bijlage I van het Bouwbesluit 2012 niet hoeven te worden gerealiseerd. Volgens [appellant sub 1] bestaan er geen extra risico’s voor de brandveiligheid wanneer een woning in niet meer dan 4 wooneenheden is ingedeeld, omdat in dat geval de in het pand verblijvende personen in overeenstemming met het Bouwbesluit 2012 "beroepbaar" zijn.

8.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het verschil tussen een logiesfunctie en een woonfunctie in de zin van het Bouwbesluit 2012 er volgens de definities in gelegen dat onder een logiesfunctie recreatief of tijdelijk verblijf wordt verstaan, terwijl onder een woonfunctie wonen wordt verstaan. Volgens de Nota van Toelichting bij het Bouwbesluit 2012 (Staatsblad 2011, 416, pagina’s 186 en 187) kan worden aangenomen dat sprake is van een woonfunctie wanneer mensen op een bepaald adres staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Omdat [appellant sub 1] heeft gesteld dat de arbeidsmigranten voor minimaal 4 weken en maximaal 3 maanden in het pand zouden worden gehuisvest en dat zij, gelet op het korte tijdsbestek, niet op het desbetreffende adres in de Basisregistratie Personen stonden ingeschreven, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een logiesfunctie. Dat partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag hoeveel personen daadwerkelijk in het pand verbleven, doet hier niet aan af, omdat in elk geval duidelijk is dat er personen in het pand verbleven en daartoe ook kamers waren ingericht. De door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat onder "wonen" ook de tijdelijke opvang van arbeidsmigranten kan worden verstaan, waarmee hij kennelijk beoogt te betogen dat wordt voldaan aan de eisen die op grond van het geldende bestemmingsplan worden gesteld, is voor de toepassing van het Bouwbesluit 2012 niet van betekenis. Het Bouwbesluit 2012 en het bestemmingsplan betreffen immers gescheiden toetsingskaders.

In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de logiesfunctie niet is gelegen in een logiesgebouw. Ter zitting heeft [appellant sub 1] bevestigd dat de vluchtroutes over dezelfde trap en gang lopen. Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat de kamers, zijnde logiesverblijven, zijn aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute. Dit betekent dat het pand een logiesgebouw is als bedoeld in het Bouwbesluit 2012 en dat [appellant sub 1] zich diende te houden aan de bepalingen van het Bouwbesluit 2012 die gelden voor een logiesgebouw, waaronder de brandveiligheidseisen. De Afdeling ziet met de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de voorzieningen als genoemd in 7c van de tabel in Bijlage I van het Bouwbesluit 2012 niet hoefden te worden gerealiseerd. Omdat vaststaat dat het logiesgebouw niet aan die brandveiligheidseisen voldeed, was sprake van een overtreding en was het college bevoegd om handhavend op te treden.

Het betoog slaagt niet.

Spoedeisende bestuursdwang

9.       [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Volgens [appellant sub 1] was de situatie niet zo spoedeisend dat een besluit niet kon worden afgewacht en had het college een begunstigingstermijn moeten geven. Hij verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juni 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2512. [appellant sub 1] voert aan dat geen sprake was van de gevaarlijke situatie dat bij het uitbreken van brand slapende personen niet worden gewaarschuwd. Hij stelt daartoe dat er ten tijde van de controle slechts 4 personen, in plaats van 10-12 personen, in het pand waren gehuisvest. Van een acuut risico voor de in het pand verblijvende personen was volgens [appellant sub 1] geen sprake. Daarbij wijst [appellant sub 1] erop dat hij sinds de verzegeling 35 tot 40 keer het pand met toestemming van het college heeft mogen betreden. Ook de buurvrouw heeft het pand meerdere keren mogen betreden. Voor een begunstigingstermijn was volgens [appellant sub 1] temeer reden, omdat het college wist dat hij het pand korte tijd daarvoor in eigendom had verkregen en nog doende was met het realiseren van de laatste voorzieningen.

9.1.    De toezichthouders van de gemeente hebben samen met de brandweer tijdens de controle op 19 juni 2018 geconstateerd dat sprake was van een gevaarlijke situatie, omdat personen die in het pand slapen bij brand niet werden gewaarschuwd. Zoals hiervoor is overwogen, staat daarover in de Checklist handhaving dat er door 10-12 personen in het pand werd geslapen (er stonden 12 bedden). Op de begane grond was aan de achterkant een slaapkamer gemaakt en hier stonden 4 bedden. Op de eerste verdieping was een slaapkamer met ook 4 bedden. Op de zolder stonden ook 4 bedden. De Afdeling gaat voorbij aan de stelling van [appellant sub 1] ter zitting, dat die bedden in het pand waren opgeslagen ten behoeve van andere locaties. Daartoe verwijst de Afdeling naar de uiteenzetting op de zitting van Mans, werkzaam bij de brandweer en aanwezig bij de controle in het pand op 19 juni 2018. Mans heeft desgevraagd toegelicht dat er weliswaar bedden in opslag stonden in de voormalige kluis in het pand, maar dat de 12 bedden waar in de Checklist handhaving over wordt gesproken alle in gebruik waren en dat bij die bedden ook privéspullen van personen aanwezig waren. Gelet op de vloeroppervlakte en de hoogte van de verdiepingsvloeren hadden in ieder geval een brandmeldinstallatie, een ontruimingsalarminstallatie, vluchtrouteaanduidingen en panieksloten aanwezig moeten zijn, aldus de Checklist handhaving. In de Checklist handhaving staat verder dat [appellant sub 1] na de controle een keuzemogelijkheid is gegeven. Door de toezichthouders is voorgesteld om twee brandwachten aanwezig te laten zijn op de momenten dat er geslapen wordt. Dit als overbrugging, zodat [appellant sub 1] voldoende tijd had om de huidige bewoners elders onderdak te verlenen. Indien [appellant sub 1] hier niet aan mee wilde werken, moesten de bewoners uiterlijk op 19 juni 2018 om 21.00 uur het pand hebben verlaten. Uit de Checklist handhaving blijkt dat [appellant sub 1] heeft besloten om de bewoners elders onderdak te bieden, waarna het pand is verzegeld.

De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake was van een zodanige spoedeisende situatie dat deze het toepassen van zeer spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, rechtvaardigde. Gelet op de hiervoor weergegeven bevindingen van de toezichthouders van de gemeente en de brandweer heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de aangetroffen situatie dermate gevaarlijk was dat het onverantwoord was om het pand ten behoeve van een logiesfunctie te gebruiken en dat een acute sluiting en ontruiming van het pand nodig was. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de veiligheid van de in het pand aanwezige personen dan aan de belangen van [appellant sub 1] bij de verhuur van het pand. De omstandigheid dat de verzegeling op verzoek van [appellant sub 1] een aantal keer is verbroken, doet hier niet aan af, omdat dat niet is gebeurd voor gebruik ten behoeve van een logiesfunctie. Ook de verwijzing van [appellant sub 1] naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland leidt niet tot een ander oordeel. In tegenstelling tot de onderhavige situatie, waren in de situatie waarop die uitspraak betrekking heeft de omstandigheden waarin eisers zich bevonden niet, althans onvoldoende, in de belangenafweging betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Herhaling eerdere beroepsgronden

10.     [appellant sub 1] betoogt dat zijn beroepsgronden, die hij in de procedure bij de rechtbank heeft aangevoerd, in hoger beroep als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.

10.1.  De Afdeling overweegt dat dit betoog alleen maar een herhaling bevat van wat [appellant sub 1] in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan op de beroepsgronden die [appellant sub 1] heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft [appellant sub 1] geen redenen aangevoerd waarom de beoordeling van de desbetreffende gronden en daaraan ten grondslag gelegde argumenten door de rechtbank in de aangevallen uitspraak, onjuist of onvolledig zouden zijn. Het simpelweg in hoger beroep herhalen van die eerdere beroepsgronden is onvoldoende voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Conclusie

11.     Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Eindconclusie en proceskosten

12.     Omdat het hoger beroep van het college gegrond is, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 november 2018 ongegrond verklaren.

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II.       verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee gegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2020 in zaak nr. 16/6213;

IV.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2022

271-964

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:31

1.       Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.

2.       Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.

Bouwbesluit 2012

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

[…]

2.       Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:

[…]

logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen;

[…]

woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen;

3.       Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:

[…]

logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute;

[…]

logiesverblijf: voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie".

Artikel 6.20 Brandmeldinstallatie

1.       Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien:

a.       de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde;

b.       de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of

c.       deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld.

2.       Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie.

3.       Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.

4.       Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24-uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een zusterpost plaats.

5.       Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien:

a.       de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;

b.       de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m2 is, of

c.       het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.

6.       In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties.

7.       Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1.

8.       Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1.

9.       Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in bijlage I bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.

Artikel 6.22 Aansturingsartikel

1.       Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat het ontvluchten goed kan verlopen.

2.       Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.22 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.

Artikel 6.23

1.       Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575.

2.       Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het ontruimingssignaal van de in het eerste lid bedoelde ontruimingsalarminstallatie.

3.       Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoen aan NEN 2654-2.

4.       Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties.

5.       Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zevende lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2.

6.       Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 heeft een ontruimingsplan.

Artikel 6.24

1.       Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet bij een te bouwen bouwwerk aan NEN 3011 of bij een bestaand bouwwerk aan NEN 6088, en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.

2.       Een wegtunnel heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. De vluchtrouteaanduiding is niet hoger dan 1,5 m boven de vloer aangebracht en de afstand tussen twee vluchtrouteaanduidingen is niet meer dan 25 meter, gemeten langs de tunnelwand.

3.       Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats.

4.       Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, gedurende een periode van ten minste 60 minuten, aan de zichtbaarheidseisen bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838.

5.       Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie niet zijnde noodverlichting als bedoeld in artikel 6.3, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing.

6.       Een deur in een tunnel die toegang geeft tot een beschermde route als bedoeld in afdeling 2.12 is uitgevoerd in de kleur groen, RAL 6024.

7.       Bij een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het tweede lid is goed zichtbaar aangegeven de loopafstand in twee richtingen tot het einde van de tunnelbuis of, indien die loopafstand korter is, de loopafstand tot de meest nabije toegang als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 6.25

1.       Een deur op een gemeenschappelijke vluchtroute die toegang geeft tot een trappenhuis van een te bouwen woongebouw draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.

2.       Een deur op een vluchtroute vanaf de uitgang van een wooneenheid naar de uitgang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan in de vluchtrichting worden geopend:

a.       door een lichte druk tegen de deur, of

b.       met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179 of aan NEN-EN 1125.

3.       Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in indien bij een te bouwen bouwwerk meer dan 37 personen of bij een bestaand bouwwerk meer dan 60 personen op die uitgang zijn aangewezen.

4.       Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.

5.       Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.

6.       Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door:

a.       een lichte druk tegen de deur, of

b.       een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125.

7.       Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend.

8.       Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren.

9.       Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn.

10.     Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift «nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011.

11.     Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van het derde lid.

Bestemmingsplan "Oude-Tonge"

Artikel 1.42 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen, met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens wonen op de verdieping is toegestaan;

b.       detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

c.       ter plaatse van de aanduiding 'horeca': horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;

d.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - begane grond': horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond (en eventueel kelder);

e.       ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': tevens een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

f.        ter plaatse van de aanduiding 'garages' uitsluitend garages en bergplaatsen ten dienste van de bestemming;

g.       bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.