Uitspraak 202103422/1/R1


Volledige tekst

202103422/1/R1.
Datum uitspraak: 2 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Utrecht,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college onder meer de locatie nabij de adressen Amsterdamsestraatweg 88-92 (hierna: de locatie) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Bij besluit van 26 mei 2021 heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2021, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, en het college, vertegenwoordigd door C. Ligthart en R. Elmaci, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] en anderen wonen in de omgeving van de locatie. De orac zal aan de westzijde van de Amsterdamsestraatweg worden geplaatst.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze voor een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3112), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college al dan niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Geschiktheid locatie

3.       [appellant] en anderen betogen dat de locatie uit oogpunt van verkeersveiligheid niet geschikt is. Zij voeren aan dat een aantal van hen de Amsterdamsestraatweg over moet steken om bij de locatie te komen. De Amsterdamsestraatweg is op die plek vanwege de grote aantallen verkeersbewegingen een gevaarlijke straat om over te steken, zeker voor mindervaliden. Ook ontbreekt een beveiligde oversteekgelegenheid. Daarnaast zal het autoverkeer hinder ondervinden bij het legen van de orac. Volgens hen zullen automobilisten die moeten wachten op de ophaalwagen gevaarlijke manoeuvres uithalen. Daarom had een verkeerskundige onderbouwing aan het besluit ten grondslag moeten worden gelegd.

3.1.    Het college stelt dat het zoveel mogelijk probeert te voorkomen dat bewoners een drukke straat moeten oversteken om bij een container te komen. In dit geval is die oversteek acceptabel geacht, omdat het plaatsen van een container op dezelfde plaats aan de oostzijde van de Amsterdamsestraatweg niet mogelijk is vanwege kabels en leidingen onder de grond. De enkele drukte van het verkeer en het ontbreken van een beveiligde oversteekplaats nabij de locatie betekent op zichzelf niet dat de verkeersveiligheid in het geding is, aldus het college. Verder stelt het college dat de belangenorganisatie voor mindervaliden in Utrecht hem niet heeft bericht dat de locatie ongeschikt is om voor mindervaliden te bereiken.

3.2.    Ter zitting heeft het college toegelicht dat dit deel van de Amsterdamsestraatweg weliswaar slecht over te steken is in de spits, maar dat buiten de spitstijden veilig kan worden overgestoken. Verder heeft het college toegelicht dat alle locaties voor orac’s worden voorgelegd aan de commissie Beheer Inrichting Gebruik (hierna: BING), die alle locaties toetst op onder andere verkeersveiligheid. Als deze commissie bezwaren heeft tegen het aanwijzen van de locatie omdat die locatie niet veilig te bereiken is, wordt dit in een overleg besproken. Daarvan wordt een verslag gemaakt. Ook wordt dan getoetst of mindervaliden de orac veilig kunnen bereiken. De Afdeling overweegt dat gelet op de door [appellant] en anderen genoemde omstandigheden, die het college op zichzelf ook niet heeft bestreden, het op de weg van het college had gelegen om de locatie door het BING te laten bespreken en een verslag van de bespreking, waarin is geconcludeerd dat er geen bezwaren uit oogpunt van verkeersveiligheid zijn tegen de locatie, te overleggen. Het standpunt van het college dat de locatie uit oogpunt van verkeersveiligheid geschikt is, berust daarmee niet op een toereikende onderbouwing. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog slaagt.

Alternatieve locatie

4.       [appellant] en anderen betogen dat het college ten onrechte de geschiktheid van een alternatieve locatie in zuidoostelijke richting niet heeft beoordeeld. Dat alternatief is geschikter, omdat de Amsterdamsestraatweg daar breder en makkelijker over te steken is.

4.1.    Het college heeft ter zitting gesteld dat de bedoelde locatie niet geschikter is omdat de loopafstanden dan toenemen en dat er leidingen liggen. Het college heeft echter niet nader onderbouwd hoeveel de loopafstanden toenemen en of die toename van de afstanden opweegt tegen het niet hoeven oversteken van de Amsterdamsestraatweg. Evenmin heeft het college inzichtelijk gemaakt waar precies de leidingen liggen. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog slaagt.

Conclusie

4.2.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van 26 mei 2021 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 26 mei 2021, kenmerk 7829234, voor zover het de locatie nabij de adressen Amsterdamsestraatweg 88-92 betreft;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022

361