Uitspraak 202100120/1/A3


Volledige tekst

202100120/1/A3.
Datum uitspraak: 26 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te Oost-Knollendam, gemeente Wormerland,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 16 november 2020 in zaak nr. 20/77 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de raad van de gemeente Wormerland (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 heeft de raad geheimhouding van een onder geheimhouding overgelegde raadsinformatiebrief bekrachtigd.

Bij besluit van 27 november 2019 heeft de raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2021, waar [appellanten], en de raad, vertegenwoordigd door L. Schouten-Huisman en L. Flapper, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant B] is gemeenteraadslid voor de Partijen voor Ouderen en Veiligheid (hierna: POV) in Wormerland. [appellant A] is gemeenteraadslid voor de POV in Zaanstad. De POV heeft op 17 maart 2019 in Wormerland raadsvragen gesteld over de aanbesteding van de Zaanbrug. Omdat specifieke inhoudelijke informatie over de aanbesteding alleen onder geheimhouding verstrekt kan worden heeft het college van burgemeester en wethouders van Wormerland op 26 maart 2019 besloten om een raadsinformatiebrief op te stellen met daarin het geheime deel van de informatie. Op 2 april 2019 is de raadsinformatiebrief opgesteld en heeft het college tijdelijke geheimhouding voor de raadsinformatiebrief opgelegd.

Op 11 april 2019 is de raadsinformatiebrief onder geheimhouding aan de raad verstrekt. Tijdens een gemeenteraadvergadering op 7 mei 2019 heeft de raad op grond van artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet, de tijdelijk opgelegde geheimhouding voor de raadsinformatiebrief bekrachtigd. De raad heeft het bezwaar van [appellant B] en [appellant A] ongegrond verklaard, omdat de geheimhouding volgens de raad op het juiste moment is bekrachtigd. Het moment van overleggen van de stukken is daarvoor bepalend, aldus de raad.

2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat uit artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet volgt dat de geheimhouding die tijdelijk voor een stuk wordt opgelegd, ter bekrachtiging moet worden voorgelegd in de eerstvolgende vergadering van de raad na het besluit tot oplegging van geheimhouding. Volgens de rechtbank brengt een redelijke wetsuitleg met zich dat onder de eerstvolgende vergadering wordt verstaan de eerstvolgende vergadering waarop redelijkerwijs de kwestie van de geheimhouding kan worden geagendeerd. Ter zitting bij de rechtbank is vastgesteld dat een week voor de raadsvergadering de agenda wordt vastgesteld door de raadscommissie. De rechtbank heeft daarom aangenomen dat het redelijkerwijs niet mogelijk was om het bekrachtigingsvoorstel voor de raadsvergadering van 9 april 2020 te agenderen. De bekrachtiging van de geheimhouding op 7 mei 2020 is volgens de rechtbank daarom in overeenstemming met artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet.

Hoger beroep

4.       [appellanten] hebben ter zitting bij de Afdeling aangegeven dat hun hoger beroep is gericht tegen de in 3. genoemde overweging van de rechtbank. Zij betogen dat de bekrachtiging van geheimhouding niet in overeenstemming met artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet heeft plaatsgevonden. De eerstvolgende vergadering van de raad na het besluit tot tijdelijke geheimhouding vond plaats op 9 april 2019. De raad had de geheimhouding tijdens die vergadering moeten bekrachtigen, en niet tijdens de vergadering van 7 mei 2019. Tussen de datum van het besluit tot tijdelijke geheimhouding - 2 april 2019 - en de eerstvolgende vergadering - 9 april 2019 - zat bovendien precies één week. De raadsinformatiebrief kon dus wel redelijkerwijs een week voor de vergadering aangeboden en geagendeerd worden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1809, volgt bovendien dat de bevoegdheid van het college om geheimhouding op te leggen van tijdelijke aard is. Doordat de raad de geheimhouding niet op de eerstvolgende vergadering van 9 april 2019 heeft bekrachtigd, is de tijdelijke geheimhouding volgens [appellanten] op die dag vervallen. Als het tijdstip van het overleggen van de stukken bepalend is voor het vaststellen van de eerstvolgende vergadering, bestaat het risico dat het college daarvan misbruik kan maken door de stukken nooit ter bekrachtiging over te leggen, aldus [appellanten].

Bekrachtiging van de geheimhouding

4.1.    Uit de tekst van artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet volgt dat de stukken waarbij tijdelijke geheimhouding is opgelegd, aan de raad moeten worden overgelegd, voordat geheimhouding tijdens een vergadering kan worden bekrachtigd. Het derde lid van artikel 25 van de Gemeentewet bepaalt dat de tijdelijke geheimhouding die rust op de aan de raad overgelegde stukken, tijdens de eerstvolgende vergadering door de raad moet worden bekrachtigd. Als dat niet gebeurt, vervalt de tijdelijke geheimhouding. Het tijdstip van het overleggen van de stukken aan de raad is dus het tijdstip dat bepaalt welke vergadering de eerstvolgende vergadering is. Omdat de raadsinformatiebrief op 11 april 2019 aan de raad is overgelegd, was de eerstvolgende vergadering waarop de raad de geheimhouding kon bespreken en eventueel bekrachtigen, de vergadering van 7 mei 2019. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de raad de geheimhouding op de vergadering van 7 mei 2019 in overeenstemming met artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet heeft bekrachtigd. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2014 het geval was, is de geheimhouding tijdig bekrachtigd. De tijdelijke geheimhouding is daarom niet vervallen op 9 april 2019.

4.2.    Voor zover [appellanten] betogen dat colleges op deze manier misbruik kunnen maken van de geheimhoudingsregeling, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval misbruik is gemaakt van de geheimhoudingsregeling en evenmin of, en zo ja, hoe, dit ooit zal kunnen plaatsvinden.

4.3.    Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij , lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022

373-973

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Gemeentewet

Artikel 25

1. De raad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.

2. Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

3. De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

[…]

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;

b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;

b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

[…]