Uitspraak 202105662/2/R1


Volledige tekst

202105662/2/R1.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beide wonend te Schermerhorn, gemeente Alkmaar,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], Schermerhorn" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

Nieuw Nederland Ontwikkeling B.V. en Nieuw Nederland Architecten B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 december 2021, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Balder, zijn verschenen. Nieuw Nederland Ontwikkeling en Nieuw Nederland Architecten, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en bijgestaan door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Amstelveen, hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in de ontwikkeling van vier woningen op de locatie [locatie 1] in Schermerhorn. Aan de gronden zijn onder meer de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" toegekend. Het noordelijk deel van het perceel krijgt een extensieve agrarische functie. Het plangebied is gesitueerd ten noorden van de plas het Zwet en de kern van Schermerhorn. Op het perceel was het bedrijf [bedrijf] gevestigd. De bedrijfsopstallen op het perceel worden gesloopt. In het vorige plan "Landelijk Gebied 2014" was aan de gronden de bestemming "Bedrijf" toegekend.

3.       [verzoeker] woont op het perceel [locatie 2] in Schermerhorn en kan zich niet met het plan verenigen. Hij heeft verzocht een voorziening te treffen die er in voorziet dat het plan wordt geschorst totdat er in de bodemprocedure uitspraak is gedaan. Ter zitting is gebleken dat het verzoek in het bijzonder is gericht tegen het bouwvlak in het noorden en westen van het plangebied.

Spoedeisend belang

4.         Voor zover Nieuw Nederland Ontwikkeling en Nieuw Nederland Architecten stellen dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, volgt de voorzieningenrechter hen daarin niet. Er is op 13 oktober 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van vier woningen. [verzoeker] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Gelet hierop is met het verzoek een spoedeisend belang gemoeid. Als het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen, vormt het voorliggende plan het toetsingskader voor het besluit op bezwaar. Wanneer dat plan later alsnog vernietigd wordt, dan heeft dat evenwel geen gevolgen voor een op basis daarvan al verleende omgevingsvergunning. Bij afwijzing van het verzoek ontstaat mogelijk een onomkeerbare situatie. Dit volgt uit de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die onder meer is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510.

5.       Nu spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorziening, zal de voorzieningenrechter hierna de beroepsgronden van [verzoeker] bespreken en een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven over het besluit tot vaststelling van het plan.

Procedureel

6.       [verzoeker] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte de verkeersbestemming ten behoeve van de inrit en de situering van het noordelijk gelegen bouwvlak heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan zonder dat de wettelijke procedure opnieuw is doorlopen. Deze wijzigingen zijn niet in overeenstemming met het ingediende bouwplan.

6.1.    De raad kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. In de Nota van wijzigingen bij dat besluit staat dat de verkeersbestemming ter hoogte van de inrit en de situering van een bouwvlak zijn gewijzigd. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Zowel het ontwerpplan als het vastgestelde plan voorzien immers in de ontwikkeling van vier woningen. Ook zijn de bestemmingen binnen het plangebied niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan opnieuw ter inzage had moeten leggen.

Het betoog faalt.

Voorprocedure

7.       [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid. Volgens hem is het plan ten onrechte slechts in de ontwerpfase aan de provincie voorgelegd en is daarom onduidelijk of de provincie ook instemt met het gewijzigd vastgestelde plan.

7.1.    De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van [verzoeker] aldus dat in het kader van de voorbereiding van het (gewijzigde) plan ten onrechte geen vooroverleg met de provincie is gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.20, strekt dit artikel van het Bro kennelijk niet ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners van of bedrijven die zijn gevestigd in de gemeente waarvan de raad op grond van deze bepaling overleg moet initiëren. Omdat de betrokken norm aldus kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van [verzoeker], ziet de voorzieningenrechter af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

Westelijk gelegen bouwvlak

8.       [verzoeker] betoogt dat de situering en grootte van het westelijk gelegen bouwvlak is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Volgens hem leidt deze wijziging tot inbreuk op zijn woon- en leefklimaat, omdat dat bouwvlak het dichtst bij zijn woning is gelegen.

8.1.    Zoals hiervoor is vermeld, is in de Nota van wijzigingen opgenomen welke wijzigingen er in het vastgestelde plan zijn aangebracht. Een wijziging van het westelijk bouwvlak is daarin niet opgenomen. Ter zitting is het vastgestelde plan vergeleken met het ontwerpplan. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwvlak in zoverre niet is gewijzigd. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag en faalt reeds daarom.

Noordelijk gelegen bouwvlak

9.       [verzoeker] betoogt dat de situering van het noordelijke bouwvlak leidt tot aantasting van zijn uitzicht. Hij voert in dat verband ook aan dat het plan hiertoe geen motivering bevat en dat het advies van de welstandscommissie niet kan worden betrokken bij de beoordeling van het plan. [verzoeker] kan zich  wel verenigen met de in het ontwerpplan opgenomen situering van het bouwvlak, namelijk de draaiing van de noordelijk gelegen woning.

9.1.    Blijkens de verbeelding is aan het noordelijk gelegen bouwvlak de aanduiding "maximum bouwhoogte: 10 m" en "maximum goothoogte: 7,5 m" toegekend. Niet is uitgesloten dat het plan tot enige verslechtering van het uitzicht van [verzoeker] leidt ten opzichte van de situering van dit bouwvlak in het ontwerpplan. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar verlies van uitzicht. Daarbij acht hij van betekenis dat de afstand tussen het noordelijke bouwvlak tot de woning van [verzoeker] ongeveer 35 m bedraagt. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het uitzicht van [verzoeker] vanuit zijn woning in de richting van het betreffende bouwvlak al enigszins wordt beperkt door de ter plaatse aanwezige bomen en begroeiing. In dat kader heeft de raad ook in zijn afweging kunnen betrekken dat op grond van het vorige plan de mogelijkheid bestond om tegenover het perceel van [verzoeker] bebouwing te realiseren. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht (vergelijk de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2512).

Voor zover [verzoeker] stelt dat de (gewijzigde) situering van het bouwvlak onvoldoende is onderbouwd, heeft de raad nader toegelicht dat [verzoeker] met de vorige initiatiefnemer afspraken heeft gemaakt over de situering van het noordelijke bouwvlak, de voorgestelde situering in beschouwing is genomen, maar dat die minder geschikt is dan de situering van het bouwvlak in het vastgestelde plan. Volgens de raad is in het kader van een vooroverleg voorafgaand aan de vaststelling van het plan advies uitgebracht door de welstandscommissie. Daaruit bleek dat een beter beeld ontstaat wanneer het noordelijke bouwvlak bezien vanuit de hoger gelegen Oostmijzerdijk in de lengterichting in plaats van in de breedterichting wordt gesitueerd. Naar aanleiding van dat advies heeft de raad het plan in zoverre aangepast en het bouwvlak kwartslag gedraaid. Volgens de raad is dit gedaan vanwege landschappelijke redenen en is hiermee sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In dat verband heeft de raad toegelicht dat de verschuiving van het betreffende noordelijke bouwvlak in zuidelijke richting in overleg met [verzoeker] slechts is beperkt tot 2,5 m en dat de afstand tussen zijn perceelgrens en het noordelijke bouwvlak ongeveer 8 m is. Op deze manier wordt het uitzicht van [verzoeker] zo min mogelijk beperkt, aldus de raad. Gelet op het voorgaande heeft de raad bij zijn afweging in zoverre voldoende rekening gehouden met de belangen van [verzoeker].

Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de situering van het noordelijke bouwvlak tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] leidt dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

10.     De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding.

Conclusie

11.     Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

909