Uitspraak 202002933/1/A2


Volledige tekst

202002933/1/A2.
Datum uitspraak: 19 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Swalmen, gemeente Roermond,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 april 2020 in zaak nr. 18/3202 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2017 heeft het college besloten de Sportparklaan te Swalmen aan te merken als doodlopende weg.

Bij besluit van 23 mei 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om ontheffing om door de afsluiting middels een paaltje op de Sportparklaan (hierna: de afsluiting) te mogen rijden, afgewezen.

Bij besluit van 20 november 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2021, waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. S.L. Smits-Emons, advocaat te Echt, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.G.H.M. Zweipfenning en

L.J.J. Duikers, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 9 juli 2015 is het bestemmingsplan Witte Koeweg-Sportparklaan vastgesteld door de gemeenteraad. Op diezelfde datum is besloten een deel van de Witte Koeweg aan de openbaarheid te onttrekken. Bij verkeersbesluit van 22 juni 2017 heeft het college besloten de Witte Koeweg en de Sportparklaan te Swalmen, aan te merken als een doodlopende weg. In 2018 zijn woningen gebouwd op de plek waar eerder een doorgang naar de Witte Koeweg was. Aan de Sportparklaan is een versmalling aangebracht en een afsluitpaaltje op de weg geplaatst.

2.       [appellant] is eigenaar van een bedrijfspand aan de Heydweg en aan de [locatie]. Hij is kermisexploitant en reed voorheen via de Witte Koeweg van zijn ene bedrijfspand naar het andere bedrijfspand. Door de bouw van nieuwe woningen aan de Sportparklaan is dit niet meer mogelijk. Hij zou graag via de Sportparklaan rijden, maar dat is niet mogelijk door de afsluiting. Nu moet hij omrijden wat een ernstig obstakel voor zijn bedrijf vormt, aldus [appellant].

3.       In bezwaar en beroep zijn partijen het erover eens geworden dat het geschil niet (meer) ziet op het weigeren van een ontheffing, maar op het al dan niet ongedaan maken of aanpassen van het eerdere verkeersbesluit tot gedeeltelijke afsluiting van de Sportparklaan. Het college ziet hiertoe geen aanleiding en dit standpunt heeft bij de rechtbank stand gehouden. [appellant] is het daar niet mee eens en is daarom in hoger beroep gekomen.

Wettelijk kader

4.       Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) luidt als volgt:

"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

[…]"

Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) luidt als volgt:

"De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen."

Oordeel rechtbank

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het verzoek in redelijkheid heeft mogen afwijzen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de verkeerssituatie op de Sportparklaan niet is gewijzigd. Verder is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige specifieke situatie dat een ontheffing zou moeten worden verleend. Het college heeft hierbij gewicht mogen toekennen aan het feit dat [appellant] enkel incidenteel gebruik zou maken van de doorgang, aan de omstandigheid dat aan de Sportparklaan ook andere bedrijven zijn gevestigd die gebruik willen maken van een doorgang, aan de verkeersveiligheid en aan de ongeschiktheid van de Sportparklaan voor zwaar verkeer. Ook heeft [appellant] volgens de rechtbank niet aangetoond dat hij onevenredige schade lijdt door de afsluiting. Verder heeft de rechtbank overwogen dat van [appellant] als ondernemer een zekere onderzoeksplicht mag worden verlangd voordat hij overgaat tot de aankoop van een bedrijfspand. Het bestemmingsplan was namelijk al openbaar gemaakt voordat [appellant] het pand kocht.

Hoger beroep en de beoordeling ervan

6.       [appellant] kan zich niet in deze uitspraak van de rechtbank vinden. Hij betoogt - samengevat weergegeven - dat hij onevenredig wordt benadeeld omdat hij een langere route moet afleggen en dit hem meer tijd en geld kost. Daarnaast betoogt [appellant] dat het college zijn belangen niet naar behoren heeft afgewogen. Ook is volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd waarom door het vervangen van het huidige paaltje de veiligheid in het geding komt, aangezien de weg volgens hem nu ook al wordt gebruikt, ook door zwaar gemotoriseerd verkeer. Verder is de rechtbank er volgens [appellant] ten onrechte vanuit gegaan dat ook andere bedrijven gevestigd aan de Sportparklaan gebruik zouden willen maken van de doorgang. Zij maken al gebruik van een andere route. Tot slot betoogt [appellant] dat hij zich in een unieke situatie bevindt doordat hij de enige is die twee bedrijfspanden bezit.

Ter zitting heeft [appellant] onder meer een nadere toelichting gegeven op de frequentie, de aard en het doel van de verkeersbewegingen tussen zijn twee bedrijfslocaties. Ook heeft hij toegelicht waarom de route langs de Sportparklaan volgens hem beter is voor de verkeersveiligheid dan de nu door hem gebruikte routes.

6.1.    Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

6.2.    Het verkeersbesluit van 22 juni 2017 strekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers. Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat de Sportparklaan mede als doodlopende weg is aangemerkt om de weg maximaal verkeersluw te maken. Dit met het oog op de inrichting en ligging van de weg en meer in het bijzonder omdat deze aan een fiets- en wandelknooppunt ligt en wordt gebruikt door bezoekers van het naastgelegen sportpark. Indien de Sportparklaan alsnog een doorgaande route zou worden voor onder andere auto’s en vrachtwagens, zou dit de verkeersveiligheid van langzaam verkeer zoals fietsers en wandelaars in het geding brengen, aldus het college.

De rechtbank heeft in de door [appellant] aangedragen omstandigheden terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de voor [appellant] nadelige gevolgen van handhaving van het verkeersbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de hiervoor genoemde met die handhaving te dienen doelen.

Voor zover [appellant] betoogt dat de routes die hij op dit moment moet afleggen van zijn ene bedrijf naar zijn andere bedrijf ook voor gevaarlijke verkeerssituaties zorgen, heeft het college er terecht op gewezen dat deze routes, in tegenstelling tot de gewenste route over de Sportparklaan, voor een belangrijk deel over wegen gaan waar een gescheiden rijbaan is voor langzaam verkeer. Daarnaast heeft het college er terecht op gewezen dat het, anders dan [appellant] betoogt, niet ondenkbaar is dat ook anderen gebruik zouden willen maken van de route over de Sportparklaan. Verder is van belang dat de Sportparklaan ook vóór de realisering van het besluit van 22 juni 2017 niet als doorgaande route kon worden gebruikt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022

480-995