Uitspraak 201808499/2/V3


Volledige tekst

201808499/2/V3.
Datum uitspraak: 12 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 oktober 2018 in zaak nr. NL18.18150 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 17 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Bij verwijzingsuitspraak van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3053, heeft de Afdeling het Hof van Justitie verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de gestelde vraag over de uitleg van de Terugkeerrichtlijn. De Afdeling heeft in deze uitspraak de behandeling van het hoger beroep geschorst tot het Hof uitspraak zal hebben gedaan en elke verdere behandeling aangehouden.

Bij arrest van 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127, (hierna: het arrest M e.a.), heeft het Hof die vraag beantwoord.

Hierop hebben de staatssecretaris en de vreemdeling op verzoek van de Afdeling schriftelijke zienswijzen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2021, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, advocaat te Maastricht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper en mr. F. Gerritsen, zijn verschenen. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaken nrs. 201809949/2/V3 (ECLI:NL:RVS:2022:30) en 201810377/2/V3 (ECLI:NL:RVS:2022:28).

Overwegingen

1.       De vreemdeling klaagt tevergeefs in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit hoefde te nemen voorafgaand aan de inbewaringstelling krachtens artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000. Die rechtsvraag is bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2022:28, door de Afdeling beantwoord. Uit het arrest M e.a. volgt dat de Terugkeerrichtlijn niet in de weg staat aan de inbewaringstelling van de vreemdeling in deze zaak. De maatregel van bewaring valt niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn. Verder volgt uit de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling dat artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 een grondslag biedt voor het in bewaring stellen van de vreemdeling met het oog op zijn gedwongen vertrek naar Bulgarije en dat die grondslag de grondrechten van de vreemdeling eerbiedigt.

De grief faalt.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Schippers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022

873