Uitspraak 202004953/1/A2


Volledige tekst

202004953/1/A2.
Datum uitspraak: 29 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 26 augustus 2020 in zaak nr. 20/743 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2019, verzonden op 30 oktober 2019, heeft de raad een aanvraag om toevoeging ten behoeve van [appellant] afgewezen.

Bij besluit verzonden op 10 februari 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J. van Balen, advocaat te Groningen, per videoverbinding aan de zitting heeft deelgenomen en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra fysiek aan de zitting heeft deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Rechtsbijstandverlener Van Balen heeft op 12 september 2019 een aanvraag om een toevoeging voor zijn cliënt [appellant] ingediend bij de raad. De toevoeging is aangevraagd voor het indienen van een klacht bij een regionaal medisch tuchtcollege. In dit geval richt de klacht zich tegen een keuringsarts van de gemeente Groningen. [appellant] is in 2013 betrokken geraakt bij een ongeluk en heeft daardoor blijvend letsel aan zijn been opgelopen. In 2018 heeft [appellant] een gehandicaptenparkeerkaart aangevraagd bij de gemeente Groningen. Om de aanvraag te beoordelen is [appellant] door een keuringsarts van de gemeente onderzocht en deze kwam tot de conclusie dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een gehandicaptenparkeerkaart. [appellant] ging hiertegen met succes in bezwaar en de gemeente concludeerde dat de keuringsarts zijn onderzoek niet zorgvuldig had verricht. De parkeerkaart werd voor een jaar verleend. In 2019 vroeg [appellant] opnieuw een gehandicaptenparkeerkaart aan. [appellant] werd door dezelfde arts gekeurd die wederom concludeerde dat hij niet aan de voorwaarden voldeed. Deze conclusie was gebaseerd op de bevindingen van het onderzoek in het kader van de aanvraag uit 2018. [appellant] besloot hierop een klacht in te dienen bij een regionaal medisch tuchtcollege omdat het handelen van de arts onzorgvuldig was. Deze tuchtrechtklacht werd ongegrond verklaard voor 2018 en gegrond verklaard voor 2019.

2.       De raad heeft de aanvraag om toevoeging bij het besluit van 28 oktober 2019, zoals gehandhaafd bij het besluit van 10 februari 2020, afgewezen onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) omdat het in deze zaak een probleem betreft waarbij hulp van een advocaat niet noodzakelijk is.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde rechtsbijstand een belang betreft als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, omdat deze klacht niet zodanig feitelijk of juridisch complex is dat daarvoor rechtsbijstand door een rechtsbijstandverlener in de zin van de Wrb, zoals een advocaat, diende te worden verleend.

De raad heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] zelfstandig, al dan niet met behulp van derden anders dan een advocaat, zijn belangen moet kunnen behartigen. Voor het indienen van een klacht bij een regionaal tuchtcollege kan gebruik worden gemaakt van hulp van een tuchtklachtfunctionaris bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze functionarissen hebben een onafhankelijke adviesfunctie met een ondersteunende taak voor de klager die bij hen een hulpvraag over een tuchtklacht neerlegt.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [appellant] zich had kunnen beperken tot het betoog dat het advies van de keuringsarts van de gemeente tekortkomingen had, temeer nu in dit advies is vermeld dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) in de bezwaarprocedure heeft geconstateerd dat het advies van de keuringsarts niet voldeed aan de zorgvuldigheidsnormen.

De raad heeft daarom de gevraagde toevoeging in redelijkheid op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kunnen weigeren.

Hoger beroep

4.       [appellant] is het niet eens met de aangevallen uitspraak en betoogt dat hij wel hulp nodig had van een advocaat voor het indienen van een klacht bij een regionaal medisch tuchtcollege. [appellant] voert daartoe aan dat hij een groot belang heeft bij het verstrekken van een gehandicaptenparkeerkaart voor het doen van zijn werk. Zonder hulp van een advocaat en mét hulp van het regionaal medisch tuchtcollege kan hij, gelet op zijn leeftijd en opleidingsniveau, onvoldoende onderbouwen waarom de keuringsarts onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft schade geleden door het onrechtmatige advies van de keuringsarts dat tot gevolg had dat te laat aan hem een gehandicaptenparkeerkaart is verleend. De rechtbank rekent dit ten onrechte toe aan de procedure over de gehandicaptenparkeerkaart. Een (positief) oordeel van het regionaal medisch tuchtcollege was nodig om zijn schadeclaim te kunnen onderbouwen en daarom was hulp van een advocaat nodig. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.2.3 de tijdsvolgorde verwisselt en daarmee het oorzakelijk verband. De klacht dateert van 5 augustus 2019, het vooronderzoek door het regionaal tuchtcollege van 14 oktober 2019 en het besluit waarbij de gehandicaptenparkeerkaart is verleend van 1 november 2019. [appellant] had dus niet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, kunnen verwijzen naar het oordeel van het college over de onzorgvuldigheid van het advies omdat het college op dat moment nog geen besluit had genomen.

Omvang geschil

4.1.    De Afdeling stelt voorop dat in geschil is of de raad in redelijkheid de toevoeging voor het indienen van een klacht bij een regionaal medisch tuchtcollege heeft kunnen afwijzen.

Toetsingskader

4.2.    Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb luidt:

"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet."

Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, luidt:

"Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden."

4.3.    Het beleid van de raad is verder uitgewerkt in werkinstructies. Volgens de door de raad op deze zaak van toepassing geachte werkinstructie "O040 geschil medisch handelen" is een klachtprocedure bij een regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg laagdrempelig. De rechtzoekende kan een klacht in principe zelf indienen of zich voor hulp bij het indienen van een klacht wenden tot het Informatie- en Klachtenbureau Gezondheidszorg of het Juridisch Loket. Ingeval van een complexe zaak of grote belangen, bijvoorbeeld een medische fout die overlijden, invaliditeit of aanmerkelijk letsel en schade tot gevolg heeft gehad, kan een toevoeging worden verstrekt. Ingeval van een klacht die eenvoudig kan worden ingediend en/of een belang waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de rechtzoekende zelf kan worden overgelaten, wordt de aanvraag afgewezen, aldus die werkinstructie.

Beoordeling hoger beroep

4.4.    Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.

Complexiteit

4.5.    De Afdeling stelt voorop dat het hier niet gaat om een rechterlijke procedure, maar om een laagdrempelige klachtprocedure waarbij toegankelijkheid vooropstaat. Omstandigheden gelegen in de persoon van betrokkene, zoals leeftijd en opleidingsniveau, doen hieraan niet af. Dat het klaagschrift van [appellant] van 26 juli 2019 mager is onderbouwd en geen bewijsstukken bevat, kan een indicatie vormen dat [appellant] hulp nodig had bij het indienen van de klacht, maar die hulp hoefde niet van een gesubsidieerde rechtsbijstandverlener te komen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen had [appellant] zich kunnen beperken tot het betoog dat het advies van de keuringsarts tekortkomingen had. Dat de rechtbank volgens [appellant] de tijdsvolgorde van de besluitvorming door het college en de indiening van de klacht heeft verwisseld, is niet van belang. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat in de beslissing op de klacht is vermeld dat het advies van de keuringsarts naar het oordeel van de gemeente niet aan de zorgvuldigheidseisen voldeed. Het college heeft dit standpunt in de procedure over de gehandicaptenparkeerkaart ingenomen. [appellant] had het besluit op bezwaar van 1 november 2019, waarbij de gehandicaptenparkeerkaart is verleend, vanaf dat moment zelf in de klachtprocedure kunnen inbrengen.

[appellant] heeft gelet op het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat het indienen van een klacht over het handelen van de keuringsarts complex is. De raad heeft hierin dan ook geen grond hoeven te vinden om in zijn geval een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat geen toevoeging wordt verstrekt voor het indienen van een klacht bij een regionaal medisch tuchtcollege.

Zwaarwegend belang

4.6.    De raad heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een zwaarwegend belang op grond waarvan moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat voor het indienen van een klacht bij een regionaal tuchtcollege geen toevoeging wordt verstrekt. Dat [appellant] schade zou hebben geleden door het aanvankelijk niet verlenen van de gehandicaptenparkeerkaart als gevolg van het onzorgvuldige advies van de keuringsarts is geen omstandigheid als bedoeld in het beleid. Zoals de raad op de zitting heeft toegelicht, gaat het bij een zwaarwegend belang op grond van het beleid om grote medische fouten die overlijden, invaliditeit of aanmerkelijk letsel tot gevolg hebben. Niet in geschil is dat hiervan geen sprake is.

4.7.    Op grond van het vorenstaande is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van complexiteit of een zwaarwegend belang waarvoor rechtsbijstand door een rechtsbijstandverlener in de zin van de Wrb diende te worden verleend. De raad heeft de aanvraag om toevoeging in redelijkheid kunnen afwijzen.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021

97-921