Uitspraak 202107150/2/R2


Volledige tekst

202107150/2/R2.
Datum uitspraak: 22 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], beiden wonend te Roermond,

2.       [verzoeker sub 2] en anderen, wonend te Roermond,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2021 heeft het college aan vergunninghouder stichting Wonen Zuid een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit kappen van een houtopstand voor de kap, verplanting en snoei van twaalf bomen in het gebied tussen de Minister Bongaertstraat, Doctor Philipslaan en Robert Regoutstraat te Roermond.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], [verzoeker sub 2] en anderen en vergunninghouder stichting Wonen Zuid hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2021, waar [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], [verzoeker sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 2A], en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Tielen en drs. P.W.F. Boesten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder stichting Wonen Zuid, vertegenwoordigd door ir. F. Meuwissen en ir. J. Hermens, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het college heeft op 28 september 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de kap, verplanting en snoei van twaalf bomen in het gebied tussen de Minister Bongaertstraat, Doctor Philipslaan en Robert Regoutstraat te Roermond. Het besluit is samen met het bestemmingsplan "Herontwikkeling Minister Bongaertstraat" en de bijbehorende omgevingsvergunning voor de bouw van de voorziene woningen met toepassing van de coördinatieregeling uit artikel 3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid.

[verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben verzocht om bij voorlopige voorziening het besluit van 28 september 2021 tot verlening van de betreffende omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand te schorsen om een onomkeerbare situatie te voorkomen.

Spoedeisend belang

3.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat een spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorlopige voorziening. Daartoe wordt overwogen dat vergunninghouder stichting Wonen Zuid ter zitting heeft aangegeven dat zij op korte termijn en in ieder geval vóór aanvang van het broedseizoen deze houtopstand wil kappen en dat zij niet bereid is te wachten totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.

Beoordeling van het verzoek

4.       [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben verzocht om bij voorlopige voorziening het besluit van 28 september 2021 tot verlening van de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen te schorsen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de gemaakte belangenafweging ondeugdelijk is, omdat het college onvoldoende belang heeft toegekend aan de verschillende waarden van de te kappen bomen en het gemeentelijk beleid dat is neergelegd in onder meer de Groenvisie. Daarnaast hebben [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 2] en anderen aangevoerd dat alternatieven voor het bestemmingsplan bestaan, waarbij de bomen wel behouden kunnen blijven. Ten slotte hebben [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 2] en anderen een aantal andere beroepsgronden naar voren gebracht die zien op onder meer de participatie, coördinatieregeling en compensatieverplichting.

4.1.    Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

"1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

g. houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Roermond van 23 december 2020 (hierna: de APV) luidt:

"1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen."

Artikel 4:12a van de APV luidt:

"De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

a. de natuurwaarde van de houtopstand;

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e. de cultureel-historische waarde van de houtopstand;

f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand."

4.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft, waarbij het college de omgevingsvergunning kan weigeren op grond van de in artikel 4:12a van de APV genoemde weigeringsgronden. Er bestaat geen verplichting om een vergunning te weigeren zodra één van de in artikel 4:12a genoemde waarden aan de orde is. Het college kan bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de APV alle relevante belangen meewegen. Dit betekent dat het college bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen beleidsruimte heeft.

4.2.1. De voorzieningenrechter acht het op voorhand aannemelijk dat de belangenafweging zoals die door het college is gemaakt in de bodemzaak  stand zal houden en dat deze omgevingsvergunning voor het vellen van de houtopstand had kunnen worden verleend. Daartoe is van belang dat het college in het bestreden besluit van 28 september 2021 heeft getoetst aan de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 4:12a van de APV. Het college heeft daarbij een belangenafweging gemaakt waarbij het college heeft vastgesteld dat de houtopstand enige waarde heeft vanuit het oogpunt van natuur,  stads- en dorpsschoon, beeldbepalendheid, cultuurhistorie en/of leefbaarheid. Deze waarden zijn afgewogen tegen het belang van het uitvoeren van het project ten behoeve van woningbouw. Voorts is in de zienswijzennota onderbouwd dat de onderhavige omgevingsvergunning in overeenstemming is met de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, waaronder de "Groenvisie Roermond 2016" (hierna: de Groenvisie) van 22 december 2016. Daartoe is van belang dat het college heeft gesteld dat de te kappen bomen weliswaar een bijdrage leveren aan de groene kwaliteit van de omgeving, maar dat deze bijdrage niet moet worden overschat en dat het aantal bomen in de beoogde situatie fors zal toenemen. Verder is van belang dat het college naar aanleiding van de zienswijzen heeft onderzocht of de rode esdoorn en de moeraseik kunnen worden behouden. Uit een bomeneffectanalyse en verplantbaarheidsonderzoek is gebleken dat de rode esdoorn met enige infrastructurele aanpassingen en een inname van de kroon kan worden behouden, maar dat het behouden van de moeraseik niet goed mogelijk is. Ook is van belang dat in de omgevingsvergunning een compensatieverplichting is opgenomen dat minimaal vijftig bomen dienen te worden aangeplant. Gelet op het vorenstaande en het belang dat is gediend met de beoogde herontwikkeling van het gebied met de bijbehorende voorziene woningbouw acht de voorzieningenrechter het op voorhand niet onredelijk dat het college een zwaarder gewicht heeft toegekend aan de belangen die zijn gediend met het kappen van deze bomen ten behoeve van realisatie van de voorziene woningen dan de belangen die zijn gediend bij behoud van de bomen.

Voor zover [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben betoogd dat alternatieven voor het bestemmingsplan bestaan waarbij deze bomen behouden kunnen blijven, wordt overwogen dat zij niet op voorhand aannemelijk hebben gemaakt dat - binnen de gehanteerde randvoorwaarde van grondgebonden woningen met een open structuur - door realisatie van alternatieven een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren zou kunnen worden verkregen. Ten slotte ziet de voorzieningenrechter in de overige beroepsgronden over de participatie, coördinatieregeling en compensatieverplichting op voorhand ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en proceskosten

5.       De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021

425-914