Uitspraak 202106452/3/R2


Volledige tekst

202106452/3/R2.
Datum uitspraak: 22 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B], Golden Years, [verzoeker sub 1C], allen wonende of gevestigd te Liempde, gemeente Boxtel (hierna gezamenlijk: [verzoeker sub 1] en anderen),

2.       [verzoeker sub 2], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,

verzoekers,

en

1.       de raad van de gemeente Boxtel,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,

verweerders.

Procesverloop

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 13 juli 2021 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan Kerkweide-West en het besluit van het college van 1 september 2021 tot verlening van een omgevingsvergunning aan Kerkweide Ontwikkeling (hierna: de ontwikkelaar) voor woningbouw aan de Kerkheiseweg / Kerkweide in Liempde.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 3, eerste lid, van de Coördinatieverordening ruimtelijke initiatieven Boxtel.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 1] en anderen, het college en de ontwikkelaar hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.       Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning maken de bouw van 18 grondgebonden woningen en 11 appartementen mogelijk in het plangebied Kerkweide-West, dat door de Kerkheiseweg, de Bergstraat en de Boxtelseweg in Liempde wordt omsloten.

Beroepschriften

4.       [verzoeker sub 1A] heeft als bewoner van de woning aan de [locatie 1] en in haar hoedanigheid van eigenaresse van het onroerend goed aan de [locatie 2] en de [locatie 3] en [locatie 4] in Liempde, met de bewoners van de [locatie 2] en de gebruikers of huurders van de [locatie 2] en de [locatie 4], beroep ingesteld tegen de hiervoor genoemde besluiten. De in het plangebied voorziene woningen komen dichtbij de bedrijven van [verzoeker sub 1] en anderen te liggen. Zij vrezen voor de nadelige gevolgen hiervan op hun bedrijfsvoering, namelijk een beperking van de gebruiksmogelijkheden van hun bedrijfspanden en klachten van de toekomstige bewoners van het plangebied over hun bedrijfsvoering. Volgens [verzoeker sub 1] en anderen kan het plangebied door de nabijgelegen bedrijven geen goed woon- en leefklimaat bieden aan de toekomstige bewoners. Gevolg daarvan is dat hun ondernemingsklimaat wordt aangetast.

5.       [verzoeker sub 2] woont aan de [locatie 5] in Liempde. Dit perceel grenst aan de noordzijde van het plangebied. Zij heeft beroep ingesteld tegen de besluiten omdat door de in het plangebied voorziene grondophoging een hoogteverschil met haar perceel ontstaat van ongeveer één meter. Zij vreest voor de nadelige gevolgen hiervan op de waterhuishouding van haar perceel omdat de besluiten geen afdoende voorzieningen behelzen. Volgens [verzoeker sub 2] zijn een nieuwe grondinrichting, adequate maatregelen voor de waterhuishouding en aanpassing van de waterparagraaf van het bestemmingsplan nodig om de nadelige gevolgen op haar perceel te voorkomen.

Verzoeken om schorsing

6.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten te schorsen totdat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan. Zij willen hiermee voorkomen dat door de uitvoering van de besluiten onomkeerbare situaties ontstaan.

6.1.    Het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker sub 1] en anderen is binnen de beroepstermijn ingediend. Ingevolge artikel 8.4 van de Wro en artikel 6.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning daarom nog niet in werking getreden tot de datum van deze beslissing. De verzoeken hebben dus betrekking op de periode vanaf deze beslissing.

6.2.    Uit de begeleidende brief van het college van 1 september 2021 bij de omgevingsvergunning volgt dat de ontwikkelaar ook de aanvrager is van de omgevingsvergunning. De ontwikkelaar heeft de Afdeling bij brief van 22 november 2021, ingekomen op 23 november 2021, bericht dat niet met de bouw in het plangebied zal worden gestart zolang de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Desgevraagd heeft de ontwikkelaar bij brief van 24 november 2021 gespecificeerd dat dit inhoudt dat tot die uitspraak in de bodemprocedure noch de bouwkundige werkzaamheden, noch de bodem- en grondwerkzaamheden worden gestart. Het college heeft dit bericht bevestigd bij brief van gelijke datum. Omdat een zitting redelijkerwijs niet meer kon bijdragen aan de beoordeling van de verzoeken, heeft de voorzieningenrechter besloten de zitting die op 25 november 2021 was gepland, niet door te laten gaan.

6.3.    De voorzieningenrechter stelt vast, gelet op deze toezeggingen, dat het in werking zijn van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voordat in de bodemprocedure wordt geoordeeld over de beroepen, op zichzelf in bestuursrechtelijke zin geen onomkeerbare gevolgen voor [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] zal hebben. Er is met de verzoeken dan ook geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient daarom als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Proceskostenvergoeding

7.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter ziet in wat is overwogen onder 6.2 aanleiding de raad en het college op na te melden wijze te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en hen te gelasten het door verzoekers voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af.

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel en de raad van de gemeente Boxtel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a.       € 748,00 aan [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B], Golden Years, [verzoeker sub 1C], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

b.       € 748,00 aan [verzoeker sub 2], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boxtel en de raad van de gemeente Boxtel aan de hierna vermelde verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

c.       € 360,00 aan [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B], Golden Years, [verzoeker sub 1C], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

d.       € 181,00 aan [verzoeker sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021

615