Uitspraak 202101630/1/V2


Volledige tekst

202101630/1/V2.
Datum uitspraak: 21 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2021 in zaak nr. NL21.1818 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 5 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Made, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling klaagt in grief 4 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris op alle punten van het overgelegde rapport van Stichting Gave gemotiveerd is ingegaan en dat hij voldoende heeft gemotiveerd waarom hij in het rapport geen aanleiding heeft gezien voor een ander oordeel over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering.

1.1.    Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977, moet de staatssecretaris kenbaar motiveren waarom een ter onderbouwing van een gestelde geloofsovertuiging overgelegde verklaring van een derde geen nieuwe inzichten biedt, dan wel niet van toegevoegde waarde is. Niet alleen om dit voor een vreemdeling inzichtelijk te maken, maar ook om de bestuursrechter in staat te stellen het standpunt van de staatssecretaris hierover effectief te toetsen.

1.2.    De staatssecretaris heeft zich tijdens de zitting bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat het in beginsel aan de vreemdeling is om haar relaas door middel van eigen verklaringen aannemelijk te maken. Volgens de staatssecretaris is zij daartoe voldoende in de gelegenheid gesteld, maar is zij daarin niet geslaagd. Stichting Gave heeft volgens de staatssecretaris geen nieuwe feiten naar voren gebracht.

1.3.    De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris hiermee gemotiveerd op alle punten van het rapport is ingegaan. In het licht van 1.1 is dit geen deugdelijke motivering (vergelijk de Afdelingsuitspraken van 19 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1635, en van 19 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2322). De grief slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 31 januari 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen. De Afdeling wijst erop dat de staatssecretaris daarbij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten en dat hij in het kader van zijn onderzoek en de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling ook de door de vreemdeling overgelegde stukken van Stichting Gave moet betrekken, namelijk het rapport van 18 februari 2021, de e-mail van 24 februari 2021 en de reactie op de rechtbankuitspraak van 11 maart 2021. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2021 in zaak nr. NL21.1818;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 31 januari 2021, V-[…];

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021

897