Uitspraak 202102638/3/R4


Volledige tekst

202102638/3/R4.
Datum uitspraak: 21 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], laatstelijk bekend wonend te Arnhem,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:106, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college van 6 maart 2020 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen tien weken na de verzending van de hiervoor genoemde uitspraak met inachtneming van hetgeen in die uitspraak onder 3.5 tot en met 3.6 is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Ook heeft de Afdeling bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 22 maart 2021 heeft het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 4 mei 2017 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit herroepen.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend, waarop [verzoeker] heeft gereageerd.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2021, waaraan het college, vertegenwoordigd door S.A. Joosten, door middel van een videoverbinding heeft deelgenomen.

Overwegingen

1.       In de bodemprocedure verzoekt [verzoeker] de Afdeling om vergoeding van schade die hij door onrechtmatige besluitvorming of onrechtmatig handelen van het college heeft geleden en om schadevergoeding in verband met de duur van de procedure.

2.       Het verzoek om voorlopige voorziening heeft de strekking dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college een voorschot op de toe te kennen schadevergoeding in verband met onrechtmatige besluitvorming of onrechtmatig handelen aan [verzoeker] dient te betalen.

3.       In hetgeen [verzoeker] in zijn schriftelijke stukken heeft gesteld, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed, die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.

4.       De voorzieningenrechter loopt niet vooruit op een oordeel over het verzoek om schadevergoeding in verband met onrechtmatige besluitvorming of onrechtmatig handelen. Dat verzoek wordt beoordeeld in zaak nummer 202107860/1/A2.

5.       Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021

672