Uitspraak 202104685/1/R3


Volledige tekst

202104685/1/R3.
Datum uitspraak: 22 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

2.       [appellante], gevestigd te [plaats],

appellanten,

en

de raad van de gemeente Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Forepark-Rhône" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben het college van gedeputeerde staten en [appellante] beroep ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de beroepen op een zitting behandeld op 26 november 2021, waar het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. S.T.J. Olierook, advocaat te Den Haag, [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. van den Bosch en drs. J.E. Leenders, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het plan voorziet in de vestiging van grootschalige detailhandel in sportartikelen met bijbehorende "try & buy" op de zogeheten Rijkswaterstaatkavel aan de Rhône op het bedrijventerrein Forepark in Den Haag.

2.       Het college van gedeputeerde staten gaf bij besluit van 19 april 2016 een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, waardoor de planregels die grootschalige detailhandel buiten het centrum mogelijk maken, geen onderdeel bleven uitmaken van het plan en niet in werking traden. De reden voor het geven van deze reactieve aanwijzing was erin gelegen dat grootschalige detailhandel in sportartikelen in strijd zou zijn met artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte 2014.

3.       Over het besluit van het college van gedeputeerde staten van 19 april 2016 tot het geven van de reactieve aanwijzing is geprocedeerd bij de Afdeling. De Afdeling heeft dit besluit in haar uitspraak van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:965, vernietigd, omdat het in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet berustte op een deugdelijke motivering. In de uitspraak van 27 maart 2019 trof de Afdeling een voorlopige voorziening waardoor de rechtsgevolgen van de reactieve aanwijzing nog enige tijd in stand bleven. In het dictum van de uitspraak van 27 maart 2019 staat dat de getroffen voorlopige voorziening in ieder geval zou komen te vervallen op het moment waarop op het beroep zou worden beslist inzake een te nemen besluit op het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om ontheffing te verlenen van de Verordening ruimte 2014.

4.       In de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2570, besliste de Afdeling op het beroep dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en [appellante] hadden ingesteld tegen het besluit van het college op hun verzoek om ontheffing te verlenen van de Verordening ruimte 2014. In deze uitspraak staat in overweging 27 dat de uitspraak meebrengt dat de bij uitspraak van 27 maart 2019 getroffen voorlopige voorziening, die tot gevolg had dat de rechtsgevolgen van de bij die uitspraak vernietigde reactieve aanwijzing van 19 april 2016 in stand bleven, komt te vervallen. De Afdeling heeft in overweging 27 uiteengezet wat vervolgens diende te gebeuren. Overwogen is dat het gemeentebestuur de plandelen die waren getroffen door de reactieve aanwijzing onverwijld bekend moest maken, waarna daartegen beroep open zou staan bij de Afdeling, ook voor het college van gedeputeerde staten.

5.       Op 23 december 2020 heeft het gemeentebestuur de plandelen die eerder waren getroffen door de reactieve aanwijzing bekend willen maken met een publicatie in de Staatscourant.

6.       Het college van gedeputeerde staten heeft bij brief van 19 juli 2021 beroep ingesteld tegen de plandelen die eerder waren getroffen door de reactieve aanwijzing. [appellante] stelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is. Zij wijst erop dat het gemeentebestuur de eerder door de reactieve aanwijzing getroffen plandelen bekend heeft gemaakt met de kennisgeving in de Staatscourant van 23 december 2020. Omdat het college van gedeputeerde staten geen beroep heeft ingesteld gedurende de in deze kennisgeving genoemde termijn van terinzagelegging, die op 24 december 2020 aanving, stelt [appellante] dat het plan onherroepelijk is geworden op 4 februari 2021, wat is bevestigd in een publicatie van het gemeentebestuur in de Staatscourant van 26 maart 2021.

7.       Het college van gedeputeerde staten stelt dat de publicatie in de Staatscourant van 23 december 2020 geen bekendmaking is die voldoet aan artikel 3:42, tweede lid, van de Awb. Weliswaar is kennis gegeven van de planregels van het bestemmingsplan die eerder zijn getroffen door een reactieve aanwijzing, maar het gemeentebestuur heeft in de publicatie vermeld dat de planregels niet in werking zullen treden, omdat in de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020 staat dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van gedeputeerde staten van 5 november 2019, waarbij is geweigerd ontheffing te verlenen van het verbod in de provinciale verordening voor de vestiging van grootschalige detailhandel in sportartikelen buiten het centrum, in stand worden gelaten. Het college van gedeputeerde staten stelt dat het geen beroep heeft ingesteld omdat de publicatie van 23 december 2020 geen bekendmaking is, als bedoeld in de wet. Het college van gedeputeerde staten betoogt dat pas op 16 juni 2021 bekendmaking heeft plaatsgevonden. Omdat het beroep heeft ingesteld gedurende de in de bekendmaking van 16 juni 2021 genoemde termijn van terinzagelegging is de conclusie van het college van gedeputeerde staten dat het beroep tijdig is ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten betoogt dat het een geslaagd beroep kan doen op verschoonbare termijnoverschrijding als de Afdeling van oordeel is dat de bekendmaking van 23 december 2020 wel voldoet aan artikel 3:42, tweede lid, van de Awb, omdat in de kennisgeving van 23 december 2020 onjuiste informatie staat.

7.1.    Artikel 3:42, tweede lid, van de Awb, luidde ten tijde van belang: "De bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorende bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald."

7.2.    Niet in geschil is dat de publicatie in de Staatcourant van 23 december 2020 een foutieve passage bevat. Alle partijen zijn het erover eens dat daarin ten onrechte is vermeld dat de eerder door de reactieve aanwijzing getroffen plandelen niet in werking zullen treden als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020.

In een nader stuk en op de zitting heeft het college van gedeputeerde staten betoogd dat de publicatie ook gebrekkig is, omdat niet is vermeld dat het gaat om het vaststellingsbesluit van de raad van 24 maart 2016. Dit betoog volgt de Afdeling niet. In de publicatie staat dat het gaat om plandelen van het bestemmingsplan "Forepark-Rhône" die eerder waren getroffen door de reactieve aanwijzing. Daarbij is ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, zodat duidelijk is over welk besluit de publicatie gaat.

Naar het oordeel van de Afdeling doet de foutieve mededeling in de publicatie in de Staatcourant van 23 december 2020 er niet aan af dat kennis is gegeven van de zakelijke inhoud van de planregels van het bestemmingsplan "Forepark-Rhône", die eerder waren getroffen door een reactieve aanwijzing. Daarmee is dan ook voldaan aan artikel 3:42, tweede lid, van de Awb. Bij de publicatie van 23 december 2020 heeft naar het oordeel van de Afdeling dus een bekendmaking plaatsgevonden die op zichzelf juist is. De termijn voor het instellen van beroep liep tot 3 februari 2021. Het college van gedeputeerde staten heeft pas op 19 juli 2021, en dus naar het oordeel van de Afdeling te laat, beroep ingesteld.

7.3.    Artikel 6:11, van de Awb luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."

7.4.    De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of er een rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding is gelegen in de omstandigheid dat in de kennisgeving van 23 december 2020 foutief is vermeld dat de planregels niet in werking zullen treden. De Afdeling beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat het voor het college van gedeputeerde staten, dat ambtshalve bekend is met de procedureregels en de planprocedure op de voet volgde, evident moet zijn geweest dat het gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, niet was dat de planregels die eerder door een reactieve aanwijzing waren getroffen niet in werking zouden treden, zoals in de kennisgeving van 23 december 2020 abusievelijk is vermeld.

7.5.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de foutieve passage in de kennisgeving van 23 december 2020 geen rechtvaardiging is voor de termijnoverschrijding. Dit betekent dat het beroep van het college van gedeputeerde staten niet-ontvankelijk is.

8.       [appellante] is het eens met de plandelen die eerder waren getroffen door de reactieve aanwijzing en heeft dus ook geen beroepsgronden naar voren gebracht. De Afdeling verklaart het beroep van [appellante] daarom niet-ontvankelijk.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Slump
voorzitter

w.g. Priem
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021

646